Portretten van enkele Pinksterpioniers

John Alexander Dowie (1847-1907) was van Schotse afkomst, woonde enige tijd in Australië en volgde zijn theologische opleiding in Schotland, waarna hij terugkeerde naar Australië. Zijn bediening begon in de Congregational Church (1872), waar hij al vroeg ontdekte dat hij een genezingsbediening had. Na enige jaren richtte hij zijn eigen kerk op en een Divine-Healing Association. In een visioen kreeg hij de opdracht om de genezingsboodschap naar alle landen te brengen. In 1888 vertrok hij naar Amerika (eerst San Francisco en later Chicago) waar zijn reputatie als een ‘genezer’ snel rondging en na enige jaren werd hij beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordiger (leider) van de ‘divine-healing movement’ in Amerika. Hij stichtte de kerk Christian Catholic Church (1895) en rond 1900 kocht hij een groot stuk land waar hij een christelijke gemeenschap genaamd Sion City stichtte. Hier woonden ongeveer 6.000 mensen gedurende enige jaren. Hij riep zichzelf uit tot de nieuwe Elia en later ook tot de Eerste Apostel. Uiteindelijk kreeg hij ernstige gezondheidsproblemen en ook financiële problemen leiden tot de ondergang van dit unieke experiment van een theocratie. De invloed van Dowie is vooral door de mensen die enige tijd doorbrachten in Sion City en zijn ideeën over ‘divine healing’.

 Frank Bartleman (1871-1936) werd geboren aan de oostkust van Amerika en kwam tot geloof in 1893 in een Baptistenkerk waar hij ook theologie studeerde en een preekvergunning kreeg. Door de jaren heen is hij bij een groot aantal kerkgenootschappen betrokken geweest, maar bleef nooit ergens lang. Hij had last van een zwakke gezondheid en had vaak financiële problemen. Hij kan gekenmerkt worden als een rondreizende evangelist en journalist. In 1904 vestigde hij zich in Los Angeles waar hij in 1906 regelmatig Azusa Street bezocht. Zelf ontving hij de ‘doop in de Heilige Geest’ op 16 augustus 1906 in zijn eigen kerk en verkondigde de Pinksterboodschap op al zijn reizen in binnen- en buitenland. Bartleman was een tegenstander van de overaccentuering van de gave van het spreken in tongen. De liefde (1 Cor. 13) en Jezus hadden wat hem betreft voorrang boven het spreken over de Heilige Geest en de gave van tongen. Hij had ook sterke ideeën over sociale gerechtigheid, gelijkheid voor rassen en was een overtuigde pacifist en dus een tegenstander van Amerikaanse betrokkenheid bij de 1e Wereldoorlog. Hij was een tegenstander van organisatie, dus ook van de betrokkenheid van de overheid om sociale problemen op te lossen. Hij zag heel scherp een aantal problemen op dat terrein, maar was niet in staat om oplossingen aan te dragen. Zijn invloed ligt in de vele publicaties die hij heeft geschreven over de ‘Azusa Street opwekking’. Vanaf de 1e Wereldoorlog is hij minder prominent aanwezig o.a. door zijn sympathie voor de “Oneness Pentecostals” en door zijn zendingswerk meer op de achtergrond gekomen.

 Charles Harrison Mason (1862 (of 1866[1]?)-1961) groeide op als kind van (voormalige) slaven in het zuiden van Amerika, waar rassenscheiding heel gewoon was. Zijn kerkelijke achtergrond was Baptist en hij kwam tot geloof op 17 jarige leeftijd. Op 31 jarige leeftijd kreeg hij een preekbevoegdheid en omstreeks die tijd kreeg hij ook een ‘sanctification’ ervaring en raakte steeds meer betrokken bij ‘Holiness’ kringen. Mason zag het verwerpen van het rassenvooroordeel als een wezenlijk onderdeel van de christelijke boodschap. Hij haalde z’n theologische diploma aan het Minister’s Institute of Arkansa Baptist College in Little Rock in 1893. In 1897 richtte hij (mede) de Church of God in Christ (CGIC) op die uit zou groeien tot een van de grootste (voornamelijk zwarte) Pinksterkerken in Amerika. In 1906 gaat Mason voor een aantal weken naar Azusa Street en ontvangt de doop in de Heilige Geest. Als hij deze Pinksterboodschap in zijn eigen kerk predikt, leidt dit tot een splitsing. Toch groeit zijn kerk heel hard met zowel blanke als zwarte kerken en voorgangers. Hoewel zowel in Azusa Street als in de kerk van Mason gelijkwaardigheid van de rassen hoog in het vaandel staat, keert het tij toch vanaf 1914 en worden de Pinksterkerken steeds meer georganiseerd naar ras, d.w.z. zwarte kerken en blanke kerken, hoewel de CGIC dit nog een aantal jaren weet te rekken. Ook Mason had sterke pacifistische overtuigingen, wat ook tot problemen met de overheid leidde. Tot op hoge leeftijd gaf Mason leiding aan zijn kerkgenootschap, waarmee hij een enorm stempel op het Pentecostalisme heeft gedrukt.

 Alma White (1862-1946) werd geboren in Kentucky als zevende kind en op haar 16e tot geloof gekomen in een Methodistische Episcopaalse kerk. Meteen ervoer ze een roeping tot het ‘ambt’, maar omdat dit binnen die kerk niet mogelijk was, ging ze in het onderwijs. In 1887 trouwde ze met Kent White, die kort daarna afstudeerde en daarna diaken en later ouderling in de Methodist Episcopal Church werd. In 1893 ervoer Alma ook een ‘sanctification’ ervaring en begon daarover te getuigen, waarna de stap om te gaan preken ook niet groot was. Vanaf 1896 begon het echtpaar samen een ‘mission’ en waren beiden fulltime met het evangelisatie werk bezig. Er ontstonden meer afdelingen en dit werd de Pentecostal Union waar Alma leiding aan gaf. In 1918 werd haar de titel van Bisschop gegeven. Haar man bekeerde zich tot de leer en ervaring van Pinksteren en mogelijk is dit één van de aanleidingen geweest van haar levenlange verzet tegen de opkomende Pinksterbeweging. De Pinksterbeweging bestreed ze met de meest zware (verbale) beschuldigingen, zoals in haar boek Demons and Tongues. Later in 1919 veranderde ze de naam van haar kerk in Pillar of Fire omdat ze de naam ‘Pentecostal’ te besmet vond, hoewel velen vonden dat de diensten veel overeenkomsten vertoonden. Ook Aimee Semple McPherson kon op haar stevige kritiek rekenen, waarbij ze zelfs een dienst verstoorde.

William H. Durham (1873-1912) is geboren in Kentucky, verhuisde later naar Chicago en was vanaf 1891 lid van een Baptisten kerk en kwam in 1898 tot geloof. In 1902 ontving hij zijn ‘ordination’ bij de World’s Faith Missionary Association en werkte als voorganger in North Avenue Mission in Chicago. Begin 1907 ging Durham naar Los Angeles om de opwekking in Azusa Street zelf te aanschouwen. Pas na drie weken daar (op 2 maart 1907) ontving hij de doop met de Heilige Geest en sprak in tongen. Bij terugkeer in Chicago deelde hij deze ervaring en brak er een ‘opwekking’ uit in zijn kerk, waarbij er dagelijks overvolle bijeenkomsten werden gehouden die soms de hele nacht door gingen. Doordat er ook diverse mensen van andere nationaliteiten in zijn kerk kwamen, werd de Pinksterboodschap in korte tijd ook verspreid naar o.a. Noorwegen, Italië en Brazilië en Zweden. Ook moet hij zijn kerkgebouw aanzienlijk vergroten en doopt 800 mensen in twee jaar tijd. Hij begint met het uitgeven van tijdschriften en foldertjes en in 1912 zijn er mede door zijn toedoen al 12 ‘Pentecostal’ kerken ontstaan in Chicago. Vele latere pioniers van de Pinksterbeweging zijn door hem getraind of beïnvloed. Bijvoorbeeld Robert en Aimee Semple, de latere oprichtster van de Foursquare Church die gedurende heel 1909 Durham assisteerden en ook door hem ‘ge-ordained’ werden. In dat jaar overleed ook zijn vrouw, maar Durham gaf zichzelf geen tijd voor rouw en verdubbelde zijn inspanningen voor het Koninkrijk van God. Ook in Canada sticht hij een aantal kerken en kort daarna overlijdt één van zijn kinderen. In het Pinksternetwerk in Chicago liggen de theologische accenten iets anders dan in Los Angeles en met name over het onderwerp van ‘santification’. Hij verwierp het leerstuk van de heiligmaking als ‘second work of grace’ en stelde daar voor in de plaats het ‘finished work of Christ’. Waarschijnlijk was dit iets wat hij al eerder geloofde en wat wel gebruikelijk was in de kringen van de WFMA. Hij begint deze ‘nieuwe’ boodschap vol overtuiging te verkondigen en uiteraard ontmoet hij veel weerstand in Pinksterkringen. In februari 1911 vestigt hij zich in Los Angeles en preekt zelfs eenmaal in Azuza Street, maar daar kunnen ze zijn afwijkende leer niet waarderen. Hij huurt een zaal in de buurt en trekt veel mensen weg van de gemeente in Azusa Street. Hij trekt echter voornamelijk blanke mensen aan en neemt eigenlijk de rol over van de belangrijkste Pinksterleider op dat moment. Uiteindelijk wordt zijn ‘leer’ de algemeen aanvaarde leer in Pinksterkringen, maar daar is wel de nodige (?) strijd en conflicten aan vooraf gegaan. In 1912 hertrouwt hij, maar niet lang daarna sterft hij op slechts 39-jarige leeftijd aan de combinatie van tuberculose en uitputting. Na Los Angeles was Chicago de meest invloedrijke stad voor de verspreiding van de Pinksterboodschap, mede door de gunstige geografische ligging en de inzet en contacten van Durham. Ook is hij verantwoordelijk voor de grote theologische verandering wat betreft het leerstuk van de ‘sanctification’. Zijn opvattingen over denominationale structuren en theologische opleidingen, waar hij niks in zag, zijn niet opgevolgd door de latere Pinksterbeweging. Toch kan hij gezien worden als wellicht de invloedrijkste pionier van de Pinksterbeweging.

Bibliografie

  • Goff, James R. Jr en Grant Wacker (eds), Portraits of a Generation, Early Pentecostal Leaders (Fayetvill; Arkansa University Press, 2002)
  • Stanley M. Burgess and Gary B. McGee (eds.), Dictionary of Pentecostal and Charismatic Movements, (Zondervan Publishing House 1990, 4e druk)
  • Jan Radder, De Pinksterpioniers van Topeka en Asuza Street, (uitg. Rafaël 2006)

  

 

http://www.amazon.de/Portraits-Generation-Early-Pentacostal-Leaders/dp/1557287317/ref=sr_1_1?ie=UTF8&qid=1400680474&sr=8-1&keywords=Portraits+of+a+Generation%2C+Early+Pentecostal+Leaders

 

 

 

 

[1] Dictionary of Pentecostal and Charismatic Movements, p. 585

‘Geen enkele uitleg heeft laatste woord’

Hoe lees je de bijbel? Na verschillende artikelen over kerkvernieuwing gaat Mark Peter van der Bijl in op de manier waarop de bijbel gelezen wordt. Dat doet hij aan de hand van het boek van Arie Zwiep, dat voor hem ook een eye-opener was.

Mark Peter van der Bijl

Het vertrekpunt van theoloog Arie Zwiep in Tussen tekst en lezer is de bijbel in zijn concreet-historische gegevenheid: De bijbel is dus niet een boek voor nu, maar geschreven in een tijd en een context van die tijd. En daarbinnen moet deze ook begrepen worden. De wereld van toen is een andere dan de wereld van nu, tussen beide is een diepe kloof.

Hermeneutiek, waar dit boek over gaat, heeft te maken met het overbruggen van deze kloof van de wereld van de tekst en de wereld van de lezer. In de theologie was hermeneutiek in eerste instantie dan ook de hulpwetenschap die de bijbelse exegeet (uitlegger van de bijbel) de regels van tekstuitleg aanlevert. In principe is deze wetenschap objectief en staat ze in dienst van de bijbeluitleg.

Voor de meeste mensen is inmiddels wel duidelijk dat een eenvoudig beroep op de bijbel (De bijbel zegt..) tegenwoordig niet meer voldoende is, omdat een tekst lezers nodig heeft, maar ook is een model noodzakelijk voor het begrijpen van de factoren die een rol spelen bij het interpretatieproces.

Manieren van bijbeluitleg
De bekendste van deze modellen is de Wesleyaanse Quadrilareral, een term die je direct mag vergeten. Deze bestaat uit vier componenten: de ‘Schrift’ (bijbel), de traditie, de rede en de ervaring. Over het algemeen ligt bij de meeste manieren van uitleg de nadruk op één van deze componenten, maar dat zal dan wel ten koste gaan van de objectiviteit. Als je dit door de eeuwen heen gaat bestuderen, wat Zwiep uitgebreid en deskundig heeft doet, krijg je een boeiend beeld van de bijbeluitleg en herken je ook vaak de kerkelijke belangen die een rol hebben gespeeld in de bijbeluitleg.

De rode draad die ik uit de geschiedenis van de hermeneutiek haal, is enerzijds de strijd tussen de wetenschap en de kerk en anderzijds de strijd tussen de kerk en het individu. Wie heeft het laatste woord over de juiste uitleg? Welke methode of principes kunnen daarbij een hulp zijn?

Allegorie en letterlijk
In meer dan vierhonderd pagina’s beschrijft Zwiep hoe in de eerste eeuwen van het christendom de allegorische methode van bijbeluitleg aan populariteit wint. In deze methode gaat het niet om de letterlijke, woordelijke betekenis, maar om de dieper liggende geestelijke of mystieke betekenis ervan. Bij deze methode hing ook een sterk geloof van de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament ten grondslag en van Gods heilshandelen (de manier waarop God ‘verlossing’ brengt). Deze methode was echter alleen geschikt voor de ingewijden, terwijl de massa nooit verder kwam dan het letterlijke, woordelijke niveau van lezen.

Het voordeel was wel dat de kloof tussen de tekst en de lezer overbrugd kon worden en de tekst als gezaghebbend werd beschouwd. Diverse mensen die later als ketter (mensen die een verkeerde leer aanhingen) werden veroordeeld, zoals Marcion, verwierpen de allegorische methode en kozen voor de letterlijke, historische uitleg.

De allegorische  methode komt tot grote bloei in Alexandrië, wat tevens een belangrijk centrum voor theologie wordt met kerkvaders als Clemens en Origines. Bij Origines vindt de openbaring van God wel plaats in de woorden van de Schrift, maar valt zij er niet mee samen en gaat er niet in op. Dit voorkomt een krampachtig omgaan met de bijbel.

Tot ver in de Middeleeuwen blijft de allegorische uitleg de belangrijkste kerkelijke methode van bijbelinterpretatie. Vanaf Tertullianus (200 n. Chr.) groeit de opvatting dat de bijbel het boek is van de orthodoxe kerk en niet van de ketters en dwaalleraren. Dit heeft er toe geleid dat de correcte uitleg van de bijbel in handen kwam te liggen van de kerkelijke elite. In de kloosterordes echter, zien we wel een terugkeer naar de letterlijke en historische uitleg van de bijbel, maar bleef zij wel in overeenstemming met de leer van de kerk.

Kennismonopolie
Met het humanisme en de reformatie kom er een belangrijk omslagpunt in de geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek. Dit komt door de volgende factoren, ten eerste de grote toename van uitvindingen en ontdekkingen en en ten tweede door de de boekdrukkunst en de overstap van het Latijn naar de volkstaal, waardoor het kennismonopolie van de kerk onder druk kwam te staan. Door de ontwikkelingen in de natuurwetenschappen veranderde ook het wereldbeeld van de mensen.

Door het verminderen van de machtspositie van de kerk, kwamen ook de waarheidsaanspraken van de bijbel onder druk te staan. Erasmus zorgde met zijn uitgave van het Griekse Nieuwe Testament dat de mensen de bijbel weer gingen bestuderen in de taal waarin het geschreven was. Erasmus streefde naar een theologie die van de bijbel uitging en zou bijdragen aan de vernieuwing van kerk en samenleving. Studie van de bijbel in de grondtalen had bij Luther tot een geloofsvernieuwing geleid en hij was tot de overtuiging gekomen dat de Schrift alleen de grondslag was voor het geloof. Dit leidde tot behoorlijke kritiek op de leer en praktijken van de Rooms Katholiek Kerk van die tijd.

Uiteraard leidde dit tot een breuk, omdat voor Luther het gezag van de Schrift hoger was dan dat van de kerk of traditie. Maar ook bij Luther vallen ‘Woord van God’ en ‘Heilige Schrift’ niet samen en ook komt hij nog niet helemaal los van het allegoriseren. Ook bij de reformatoren zien we ondanks hun pleidooi voor Sola Scriptura (Latijn: alleen de schrift, alleen de bijbel dus) en de nadruk op de letterlijke betekenis, ze geen garantie kunnen geven voor een eenduidige uitleg.

Calvijn gaat op een systematische wijze verder met een methode van bijbeluitleg, waarbij het Sola Scriptura de basis vormt voor zijn uitleg. Voor Calvijn was het belangrijk wat de auteur te zeggen had en niet wat de uitlegger dacht dat hij te zeggen had. De exegese mag niet beïnvloed worden door de eigen dogmatische vooringenomenheid. Voor Calvijn berustte het gezag van de bijbel niet op het leergezag van de kerk, maar wordt bewerkt door Gods Geest. Het beroep op de Geest is geen garantie voor de juiste uitleg en sluit ook de wetenschappelijke bestudering van de tekst niet uit.

De Schrift
Andere nieuwe bewegingen zijn de opkomst van het piëtisme en de ontwikkeling van de mechanische inspiratieleer. De leer van de Schrift wint aan belang en de Schrift zelf is de exclusieve norm voor de theologie. Het gevolg is dat God praktisch gezien alleen nog maar te kennen is via een tekst. De bijbel bevat niet alleen het Woord van God, zij is het Woord van God.

Het gezag van God wordt daarmee het gezag van de bijbel, waardoor de bijbel opnieuw weer een boek wordt voor ingewijden, namelijk de christenen die dit gezag ervaren en erkennen. Deze tendens zie je ook nog sterk in evangelische kring, de uitkomst van de exegese staat eigenlijk al vast, want de bijbel heeft altijd gelijk en spreekt zichzelf nooit tegen. Geloven in God heeft eigenlijk plaats gemaakt voor geloven in de bijbel, of zelfs een bepaalde interpretatie ervan.

De Verlichting zorgt voor een nog grotere verandering dan de reformatie heeft gedaan. Het wereldbeeld verandert opnieuw door nieuwe ontdekkingen en de toenemende wetenschappelijke revolutie. Het gebruik van de ratio wordt steeds belangrijker en de bijbel moet worden uitgelegd in overeenstemming met de menselijke rede.

Tijdens de verlichting ontstaat wat wij tegenwoordig vrijzinnigheid zouden noemen, het idee dat taal een projectie is van het menselijk denken en dat de bijbel ook zo gelezen moet worden. De bijbel bevat geen woorden meer van God, maar over God. De afstand tussen tekst en lezer, de hermeneutische kloof, wordt als een steeds groter probleem ervaren. Het kerkelijk leergezag werd nu vervangen door het leergezag van de wetenschappers, die nu alleen in staat zijn om de bijbel uit te leggen met hun wetenschappelijke methodes.

Tenslotte wordt Schleiermacher behandeld, die een grote rol wordt toegedicht door het feit dat hij de bijbelse hermeneutiek uit haar isolement heeft gehaald. Schleiermacher had een actieve en creatieve rol toebedacht aan de lezer. Schleiermacher neemt sterk afstand van het verlichtingsdenken en zoekt naar een synthese van de wetenschappen en het religieuze bewustzijn. Voor Schleiermacher is het uitleggen van teksten ook een kunst, naast het beheersen van de techniek.

Het verstaan van de bijbel gaat via de taal en dus kan iedereen hieraan deelnemen. Hij maakt van de bijbel weer een toegankelijk boek. Ook wordt de rol van de lezer bij hem belangrijker. Schleiermacher introduceert de hermeneutische cirkel, waarbij het geheel is te begrijpen door de afzonderlijke onderdelen te kennen en om te afzonderlijke onderdelen te kennen, moet men het geheel kennen.

De taak van de uitlegger is nooit af en geen enkele uitleg heeft het laatste woord. Tekst uitleggen is eigenlijk gewoon een gesprek voeren en  naar de anderen kunnen luisteren. Bijbeluitleg wordt zo een dialogisch model, zonder de zekerheid om het inhoudelijk eens te worden.

Dit was voor mij een verfrissend en inspirerend boek, die mijn kijk op de bijbel, maar vooral op de verschillende manieren van bijbeluitleggen door de eeuwen heen, behoorlijk heeft verrijkt. Zeker voor mensen met een conservatief, evangelische achtergrond (zoals ik), zal dit boek verrijkend en wellicht ook bevrijdend kunnen zijn.

Kritiek is er wel van conservatief reformatorische hoek, die Zwiep’s evangelische postmoderne insteek niet helemaal kunnen waarderen. Maar voor alle andere gelovigen, die meer uit de Bijbel willen halen, is hier een uitstekend boek die veel informatie te bieden heeft.

In dit boeiende boek wil Arie Zwiep, docent aan de CHE en de VU, een historische inleiding geven in de bijbelse hermeneutiek. Dit boek is het eerste deel, dat de periode van de eerste eeuw tot en met Schleiermacher (halverwege de negentiende eeuw) beslaat. Het tweede deel kan elk moment verschijnen en is gewijd aan de twintigste en eenentwintigste eeuw.

Arie Zwiep, Tussen tekst en lezer, Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek
VU University Press, Amsterdam, 2009
ISBN 978 90 8659 342 2
453 pag. prijs  € 39,95

De echte woorden van Jezus?

Onlangs verscheen op VrijzinnigEvangelisch.nl een artikel over de uitgave van een aantal apocriefe Bijbelboeken. In de reacties werd met name het evangelie van Thomas aangevallen omdat het geen echt evangelie zou zijn. Het enkele feit dat dit evangelie niet in de canon terecht is gekomen is geen reden voor de conclusie dat het niet om een echt evangelie zou gaan.

Mark Peter van der Bijl

Het is goed om een aantal experts op dit gebied te raadplegen om te proberen dichter bij de waarheid te komen of meer nuance aan te kunnen brengen. In het boek(je) Het Evangelie van Thomas geven zes bekende Nederlandse theologen hun mening over de pas rond 1945 bij Nag Hammadi teruggevonden evangelie van Thomas. In dit manuscript staan 114 uitspraken (logia) van Jezus, waarvan de voorstanders zeggen dat dit een ander en beter (en zelfs een vroeger en dus betrouwbaarder) beeld geeft van Jezus en zijn leer.

Sommige tegenstanders noemen het al snel gnostisch van aard en verwerpen om die reden al (te) snel de inhoud. Persoonlijk vind ik elk geschrift wat uit de beginperiode van het christendom stamt de moeite waard om te bestuderen, omdat het iets zegt over de meningen en opvattingen van die tijd die mede het christelijk geloof hebben gevormd.

Het boek bevat niet de volledige tekst van het evangelie van Thomas, maar wel worden door de diverse auteurs een aantal uitspraken van Thomas geciteerd en besproken. Dat is op zich een manco, maar het doel van het boekje is om het belang en waarde van de inhoud te bespreken en tevens vast te stellen of het inderdaad om een gnostisch geschrift gaat, en zo ja hoe je dat kan bepalen.

Historische Jezus
Voormalig VU hoogleraar Tjitze Baarda gaat uitvoerig in op de vragen rond de datering van dit geschrift, of je objectief aan kunt tonen of het om de oorspronkelijke woorden van Jezus gaat of door de gnostische opvattingen uit die tijd in de mond van Jezus zijn gelegd. Ook bestrijdt Baarda diverse opvattingen van Jakob Slavenburg die als een van de grootste aanhangers van dit evangelie (en vergelijkbare literatuur) mag worden beschouwd. Baarda doet dit in mijn ogen op een objectieve en deskundige wijze.

Uiteindelijk komt Baarda op literaire en historische gronden niet tot een vroege datering, maar zegt dat zijn voorkeur (140-150 jaar na Christus) ook niet te bewijzen valt. Hij vindt het evangelie “een belangrijk historisch document, dat met grote zorg moet worden bestudeerd.” Baarda ziet in ‘Thomas’ een christelijke auteur die geboeid is door de gnosis en daarom een collectie van spreuken van Jezus aanlegde, die uit oudere bronnen afkomstig zouden kunnen zijn geweest. Hij verwerpt het idee dat we door dit geschrift dichter bij de historische Jezus zouden komen.

Gnostiek
Roelof van den Broek, voormalig hoogleraar Kerkgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht (UvA) gaat in op de vraag hoe gnostisch het evangelie van Thomas is. Het lastigste is om een goede definitie van gnostiek te geven of om dit in een tekst te herkennen. Van den Broek zou het liever een esoterisch geschrift noemen, een genre dat sommige kerkvaders zoals Origines en Clemens ook gebruikten. Esoterisch heeft voor Van den Broek te maken met geheime (diepere) kennis die alleen aan ingewijden bekend mocht worden gemaakt.

Deze stroming maakte deel uit van de vroege kerk, maar later zijn de accenten in de kerk verlegt naar een meer universeel toegankelijk boodschap. De conclusie van Van den Broek is dat we in het Evangelie van Thomas een van de varianten van het christendom van de tweede eeuw aantreffen. Daarin speelde de gnosis een grote rol, maar het was geen gnostiek in de strikte zin van het woord.”

Jan Helderman en Kees van der Kooi, beiden (emeritus) hoogleraar aan de VU, gaan nog wat dieper in op de vragen rondom de gnostiek en de relatie met het christelijk geloof en het ontstaan van de canon. Beiden zijn van orthodoxe achtergrond en kiezen mede om die reden voor de accentuering van de verschillen van dit evangelie met de traditionele christelijk leer met name waar het gaat om de verlossingsleer door Jezus. De gnosticus verlost zichzelf, terwijl de christen door Jezus verlost wordt. Dat is voor beide auteurs het belangrijkste verschil.

De woorden van Jezus
Ten slotte komt ook Jakob Slavenburg aan het woord. Hij is een groot kenner van de gnostiek en een belangrijk promotor van het evangelie van Thomas, welke hij ook in het Nederlands heeft vertaald. Slavenburg ziet niet de moderne esoterie als sektarisch, maar het christendom. Deze visie maakt hem ook niet objectief, zoals Baarda maar ook een aantal auteurs aangeven.

Slavenburg verwijt de christelijke kerk dat zij vanaf de vierde eeuw alle documenten heeft vernietigd die een niet-orthodoxe visie verkondigde. Dat zit natuurlijk een kern van waarheid in, maar de kerk zag het ook als haar taak om wat zij beschouwde als dwaalleraren te bestrijden. Dat deed ze vaak met grondigheid en gedrevenheid, zoals bijvoorbeeld ook de Montanisten hebben ervaren. Slavenburg erkent ook dat gnostiek en orthodoxie op het gebied van de verlossing een tegengestelde visie hebben.

Slavenburg is blij dat diverse geschriften de vernietigingsdrang van de kerk overleefd hebben. Hij ziet in het evangelie van Thomas een geschrift wat door zijn eenvoud dichter zit bij de echte woorden van Jezus dan de complexiteit van de latere theologie. Zijn argument is dat de synoptische evangeliën ook terug gaan op oudere bronnen zoals Q en afkomstig is van een onafhankelijke traditie. Uit dit geschrift komt een ander godsbeeld naar voren dat wat de klassieke theologie leert. Duidelijk is dat Slavenburg niet veel op heeft met het traditionele orthodoxe geloof, wat volgens hem ook ver weg staat van de eenvoud van de uitspraken van Jezus. De bijdrage van Slavenburg is eigenlijk te kort om zijn mening helemaal recht te doen.

Positief vindt ik in dit boek dat het Evangelie van Thomas van diverse kanten en standpunten wordt bekeken. Er wordt nadrukkelijk voor gewaakt om het om de verkeerde redenen af te kraken. Waar auteurs kritisch zijn, wordt dit duidelijk en zorgvuldig beargumenteerd. Dit boekje geeft daarmee een goed instappunt voor de vraagstukken die voor alle apocriefe documenten geldt.

evangelie van thomasHet Evangelie van Thomas
Red. J.H. de Wit
Uitgeverij Meinema 1999, ISBN 902113929
Prijs €19,90

Wij zijn ook katholiek

Ondanks de verrassende titel gaat dit boek over wat protestantse katholiciteit inhoudt. Katholiek is namelijk te vaak uitgelegd als niet-protestant. In dit boek wordt uitgebreid en m.i. overtuigend beschreven dat protestanten óók katholiek zijn. Maar liefst 25 auteurs van PKN huize beschrijven wat protestantse katholiciteit voor hen betekent voor kerk-zijn, geloven en leven.

Het woord katholiek wordt voor het eerst gebruikt door de kerkvader Ignatius (114 n. Chr.) en komt uiteindelijk terecht in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (381). Ook komt zij terug in lid 1 van artikel 1 van de kerkorde van de PKN, waar staat “De Protestantse Kerk in Nederland is overeenkomstig haar belijden gestalte van de ene heilige apostolische en katholieke of algemene christelijke kerk…” Elke kerk die zich verbonden weet met de wereldwijde kerk van alle eeuwen mag zich dus katholiek noemen volgens de auteurs.

Het gemeenschappelijke woord
Het boek bevat een twaalftal artikelen waarin door diverse theologen de aspecten van katholiciteit worden behandeld en vijftien portretten van protestants-katholieke theologen door de eeuwen heen. In één van de twaalf artikelen pleit Wim Reedijk voor een katholieke manier van Bijbellezen.

Dit houdt voor hem in dat het gemeenschappelijke beleefde Woord het primaat krijgt boven het individuele, dus dat de plaats van de Bijbel in de liturgie belangrijker is dan de bijbel thuis lezen en wat dat voor het individuele heil betekent. De verbondenheid met de traditie is ook belangrijk. Hiermee wordt voorkomen dat slechts één kerkinrichting, theologie of zegsman te dominant wordt. Een derde punt over het bijbellezen: de bijbel wordt geestelijk verstaan met Christus in het middelpunt. Dit kan gevolgen hebben voor de exegese.

Maarten Wisse beschrijft de katholiciteit vanuit de Nadere Reformatie en waarschuwt tegen de neiging van het protestantisme (vooral de conservatieve vleugel) om zich terug te trekken in hun eigen protestantse bolwerk. Voor Wisse is de uitdaging van het katholieke gelegen in de openheid naar God en de mensen toe, die er voor zorgen dat gesloten structuren, instituties en geloofsopvattingen worden opengebroken vanuit een nieuwe ontmoeting met de Heer, ingebed in de traditie. Katholiek zijn betekent een levende kerk van Jezus Christus te zijn.

Voor Bram van de Beek is katholiciteit een eigenschap van de kerk. De kerk is katholiek. Van de Beek betrekt dit op de relatie tussen de kerk en de cultuur. Een oude definitie (430) zegt: Katholiek is ‘wat overal, wat altijd en wat door allen geleerd is.’ Katholiciteit heeft dus oude wortels en overstijgt de reformatie. De waarheid van de kerk is voor Van de Beek niet exclusief, maar wel normatief. Er mag wel ruimte zijn voor contextualisatie, maar een terugkeer naar de katholiciteit zal de cultuur moeten overstijgen.

Portretten
Naast nog diverse andere interessante artikelen over katholiciteit, schetst het boek vijftien korte portretten van protestants-katholieke theologen, beginnend bij Luther, via Melanchton, Calvijn, Voetius, Bavinck, van Ruler tot Berkhof. Hierin wordt gekeken hoe in hun leven en geschriften vorm werd gegeven aan de katholiciteit binnen het protestantisme. Deze combinatie van afwisselende artikelen en de portretten maken dit tot een boeiend en leerzaam boek, in de eerst plaats voor protestanten, die te weinig beseffen dat ze ook katholiek zijn.

Evangelisch is ook katholiek
Het kan leerzaam zijn voor rooms-katholieken om te kijken of hun exclusieve waarheidsclaim op de kerk wellicht een belemmering voor eenheid kan zijn. Ten slotte kan het ook evangelischen helpen om beter na te denken wat kerk-zijn inhoud en wat hun bijdragen aan eenheid kan zijn en welke rol traditie daarin kan spelen.

Dit thema inspireerde ook drs. Jan Martijn Abrahamse, zelf van evangelische huize, om in zijn afstudeerscriptie (pdf) te onderzoeken of katholiciteit nog breder getrokken kan worden dan de PKN en kan gelden voor elke kerk, incl. de evangelische kerken. Voor Abrahamse wordt katholiciteit in de eerste plaats zichtbaar in de plaatselijke gemeente en vormt zij de basis naar openheid naar andere ‘katholieke’ kerken. (p.88) Voor Abrahamse is katholiciteit niet alleen actueel, maar ook urgent voor alle hedendaagse kerken. Deze scriptie vormt een goede aanvulling op dit boek. Ook dr. Henk Bakker komt tot een kritische, maar waardevolle aanvulling vanuit het standpunt van een baptist.

Wij zijn ook katholiek
Over protestantse katholiciteit
Dr. J. Kronenburg, dr. R. de Reuver (red.)
Uitgeverij Protestantse Pers – Heerenveen 2007, 311 blz.

 

Wij Zijn Ook Katholiek

Verfrissende kerk

Vernieuwing in de kerk kunnen we nooit alleen, zegt Mark Peter van der Bijl. Hij recenseerde het boek Mission Shaped Church, als vervolg op zijn vorige artikel over innovatie in de kerk. Volgens Mark Peter biedt het boek goede handvatten voor innovatie en voorspelt het ook waar vernieuwing toe leidt. Het belangrijkste nog is dat het boek volgens Van der Bijl ook mensen die van nature geen vernieuwer zijn enthousiast raken door dit boek.

Mark Peter van der Bijl

Fresh Expressions is de naam van een beweging in Engeland, met als doel het komen tot nieuwe uitingen van missie en kerk, inclusief het stichten van nieuwe gemeenten, maar dan op een manier die relevant is voor de mensen van vandaag. Omdat de maatschappij de laatste tientallen jaren enorm is veranderd, voldoet de huidige wijze van kerk zijn (als enige manier) volgens de initiatiefnemers niet meer. Andere manieren van kerk zijn en kerk doen, zijn volgens hen nodig. In het boek mission-shaped church wordt dit concept uitgebreid behandeld met een groot aantal voorbeelden van jeugddiensten tot café-kerken en bijeenkomsten zonder kerkgebouwen. Op de bijbehorende website berichten ze dat in de Church of Engeland (Anglicaanse Kerk) inmiddels al duizend ‘congregations of fresh expressions’ zijn begonnen, in de Methodistenkerk, die als partner in dit project meedoet, zou het om een zelfde aantal gaan.

Het boek mission-shaped church is geschreven door een werkgroep van de Church of England en als rapport aangeboden aan de kerk in 2004. Het bouwt voort op een vorig rapport Breaking New Ground: church planting in the Church of England uit 1994, waar het regelmatig uit citeert of naar verwijst. Ging het vorige rapport nog uit van het ‘parish principe’ als basis voor kerk zijn, inmiddels is dat idee losgelaten. Ook het boek New Wineskins (geschreven door David Pytches and Brian Skinner, Guildford: 1991) van twee Anglicaanse bisschoppen, pleitte voor het opheffen van de rigiditeit van dit systeem, maar de tijd was daar waarschijnlijk toen nog niet rijp voor.

Het kernwoord uit het boek (naast Fresh Expressions) is netwerk. Door sociologische en demografische redenen is de maatschappij een netwerk maatschappij geworden met een hogere mobiliteit dan ooit. De maatschappij is gefragmenteerd en de zondag is niet meer de vanzelfsprekende dag om een kerkdienst te houden. Ik denk zelf dat Engeland hierin wat voorloopt op Nederland. Het netwerk van mensen is er nauwelijks meer buurtgebonden, vandaar de noodzaak om de diverse bevolkingsgroepen te bereiken via hun andere netwerken. Daarom voldoet één standaard wijzen van kerk-zijn niet meer.

De uitdaging is dus ook om na te (blijven) denken wat het betekent om kerk te zijn en wat het doel van de kerk is. Nieuwe vormen en nieuwe manieren van kerk-zijn zijn nodig, maar ook nieuwe woorden die kerk-zijn beschrijven. ‘Fresh expressions’ is daarom de verzamelnaam van al die vormen, zowel de nieuwe als ook de meer traditionele vormen van kerk-planting. Van belang is ook om te ontdekken wat de doelgroep is die je wilt bereiken. Het boek onderscheidt (pagina 37) daarin de non-churched, de de-churched, de regular attenders en de fringe (de mensen aan de rand). Elke (doel)groep heeft zijn eigen aanpak nodig.

Het sterke aan het boek is dat het vele praktijkvoorbeelden geeft van de diverse vormen van ‘Fresh Expressions’, met het waarom en de wijze van aanpak. Het geeft daarbij ook de sterke en zwakke kanten aan van de gekozen aanpak. Een punt wat steeds terugkomt en wat name belangrijk is in de context van de Anglicaanse kerk, is het overleg en toestemming van de bisschop. Dit kan het proces wel vertragen, maar zal door de grondige voorbereiding (waarschijnlijk) meer kans van slagen hebben en geeft ook meer continuïteit bij leiderschapswisselingen. Dit geeft wat mij betreft een mooi voorbeeld voor de meer individualistische evangelische wereld, waar vaak alleen de persoonlijk ervaren leiding van God voldoende is om een nieuwe gemeente te starten.

Ook besteedt het boek een hoofdstuk over welke theologie en ecclesiologie een missionaire kerk moet hebben. Centraal staat het werk van Christus en de Geest, maar wat ook nodig is, is om dit evangelie te contextualizeren. Ook gebruikt het boek het woord ‘inculturation’ hiervoor vaak. Het belang wordt benadrukt dat het karakter en roeping van de kerk is, om één, heilig, katholiek en apostolisch te zijn, zoals al sinds Nicea beleden wordt.

De mogelijke methodologie wordt verduidelijkt door de drie kernvragen, who is the plant for?, who is the plant by? en who is the plant with? (p. 110-113),waarbij de plant de nieuw te starten gemeente is. Dit dwingt tot nadenken over een aantal essentiële vragen, die vele problemen later kunnen voorkomen. De laatste twee hoofdstukken geven een framework en aanbevelingen die zowel praktisch als leerzaam zijn. Als aandachtspunt wordt vooral het belang van (goed) leiderschap genoemd. De kwaliteit van het leiderschap heeft namelijk de grootste invloed op het resultaat wat beoogd wordt. Ook de combinatie van de pionier en het team en de samenstelling van het team worden besproken. Ik denk dat hier de grootste winst kan worden behaald, zowel bij de selectie als de training van leiders.

Ook de soms gespannen verhouding tussen (hoog) opgeleide professionals en ‘leken’ zal de nodige aandacht vragen. In de kerkorde van vooral de traditionelere kerken is niet altijd rekening gehouden met deze nieuwe ontwikkelingen. De grens tussen ‘lay’ en ‘ordained’ zal op den duur wel (moeten) vervagen en de opleidings- en trainingsbehoefte (en de invulling daarvan) zal op beide groepen van toepassing zijn. Hoewel ik van nature geen vernieuwer ben, ben ik toch erg enthousiast geraakt over dit boek en de concepten en mogelijkheden die in het boek worden beschreven. Vooral het idee dat gemeente stichten geen zaak van klonen is, maar kijken naar de mogelijkheden en behoeften die er zijn bij zowel de doelgroep als degenen die dit willen en kunnen gaan uitvoeren. Dit was voor mij een echte eye-opener.

Kortom, dit boek is een aanrader voor wie verder wil denken over vernieuwing en die ideeën en inspiratie kan gebruiken, maar vooral voor degenen die moeite hebben met vernieuwing en innovatie. Het biedt hen een kans om meer begrip te krijgen voor andere vormen van kerk-zijn en voor degenen die daar mee bezig zijn. Want vernieuwing is nodig en ook niet tegen te houden. Maar de manier waarop, daar hebben we elkaar voor nodig.