Naardense Bijbel op zakformaat

Door Pieter Oussoren en Theo van Willigenburg.

Bron: http://www.naardensebijbel.nl/2014/05/de-naardense-bijbel-wordt-herzien/

 

In 2004 voltooide Pieter Oussoren zijn Naardense Bijbelvertaling. In november 2014 zal een herziene versie – Naardense Bijbel 2014 – verschijnen, naar de vraag van de lezer op zakformaat. Dan kan de Bijbel ook mee naar de kerk.

Waarom na tien jaar een herziening? De Naardense Bijbel staat voor een letterlijke vertaling en wordt geprezen om zijn combinatie van letterlijkheid en poëtische kracht. De letterlijkheid maakt de schoonheid van het origineel voelbaar. Maar het kan en moet soms nog letterlijker, zodat de beeldende kracht van het originele Hebreeuws en het Bijbelgrieks nog beter naar voren komt. Hoe dichter bij de bron, hoe meer de tekst gaat spreken. Ook het kernachtige van het Hebreeuws zal nog beter tot zijn recht komen.

We laten interpreterende woordjes nu zoveel mogelijk weg (zo, gerust, nu, beslist, ten slotte, eerst, reeds, al, toch, pas): versobering en verstrakking dus. Minder inlegkunde door de vertaler en meer ruimte voor de lezer. Waar het origineel mysterieus is, mag de vertaling dat ook zijn. We gebruiken bovendien vaker de tegenwoordige tijd (o.t.t en v.t.t.) in plaats van de verleden tijd, waardoor de tekst – zoals bedoeld – directer binnenkomt.

Het uitgangspunt van de Naardense Bijbel, ‘eendere woorden eender vertaald’ (en verschillende verschillend), wordt nog consequenter dan voorheen toegepast. Concordantie hoeft niet per se globaal te zijn (in de hele Bijbel hetzelfde vertaalwoord), maar concordantie moet in ieder geval wel lokaal zichtbaar zijn (in hetzelfde hoofdstuk, deel, boek, groepje van boeken), want daar is de eenderheid immers meestal bewust zo bedoeld.

Enkele voorbeelden: 

– In het boek Exodus is het centrale gebeuren de uittocht, het uittrekken / uittijgen / wegtrekken uit Egypte. In plaats van ‘de Ene leidt uit’ vertalen we daarom nu ‘De Ene laat uittrekken’. Er is een zekere associatie met een leger dat uitrukt, want het is een sterk gebeuren dat een sterkere vertaling verdient dan ‘weggaan’ etc. Wij proberen het Hebreeuwse jatsa overal zijn gewicht mee te geven. Dus laten we ook een boreling uittijgen uit de moederschoot; woorden uittijgen of vertrekken uit een smalende mond en gedachten uittijgen uit een donker hart. Vertaalwoorden als (weg)gaan en (voort)komen – die ook zouden kunnen – bewaren we voor de Hebreeuwse werkwoorden halach en bo, die we dan weer áltijd in een of andere vorm met gaan en komen weergeven.

Erets vertalen we als aardland waar mogelijk eerder het heilige land dan ‘heel de aarde’ wordt bedoeld. Ook wij hebben tot nu toe de Ene de hemelen en de aarde laten scheppen, – waarom zou hij minder doen? Maar het Hebreeuwse erets (haärets) betekent meestal land. In Genesis 1,1 niet? Weten we dat zeker? Zou de verteller niet hebben willen zeggen dat Gods eerste scheppingsdaad de schepping van het heilige land onder de hemelen is geweest? Met Buber en Rosenzweig mee hebben we in de revisie daarom gekozen voor het germanistische neologisme aardland, want het kan over het land gaan en het kan over ‘alle land’ gaan in de zin van de aarde, maar dan niet in de zin van ‘grond’, want dat is het Hebreeuwse adama, de -rode- grond, de bloedbevlekte bodem onder onze voeten. En aarde moeten we evenmin verwarren met de wereld, of het wereldrond, want dat is in de vertaling de weergave van het Hebreeuwse tevel.

– Synoniemen zijn er niet voor niets. Achter elk zien, (be)kijken, (aan)schouwen en waarnemen of gewaarworden zit in de revisie van 2014 een eigen Hebreeuws of Grieks werkwoord.

– Alle gojiem (Grieks ethnoi) worden volkeren en ’am/’amien (Grieks laos/laoi) worden nergens meer een volk /volkeren maar altijd iets in de ‘samen met’-sfeer: gemeente / gemeenschap / manschap / medemens. Volkeren groeien en bloeien op aarde, ze zijn een ‘etnisch’ product. Maar een koning of god roept een ’am bijeen, – zoals vandaag de dag de oema de wereldwijde islamitische geloofsgemeenschap is, geroepen en verzameld uit vele volkeren.

Eigennamen worden alleen vertaald als in de context wordt gezinspeeld op de (al dan niet volksetymologische) betekenis. Zie bijvoorbeeld Genesis 26, 20b: “Hij roept als naam van de bron uit ‘Esek’ – kijfhoek!– / omdat ze met hem aan het kijven zijn geweest.”

De vertaling van de Godsnaam, JHWH, de Ene, heeft consequenties die in de Naardense Bijbel 2004 niet overal zijn gevolgd. Hier en daar zijn nog de gevolgen zichtbaar van eerdere vertalingen van de Godsnaam (Die-zal-komen, Hij-die-zal-komen). Zo zien we meer sporen van de tijd: latere vertaalkeuzen zijn niet overal consequent overgenomen in delen die vijftien jaar daarvoor werden vertaald.

Het wordt in de Naardense Bijbel 2014 nog letterlijker en preciezer. En vooral: het biedt ruimte voor nog meer ontdekkingen en verrassingen die het Bijbelse epos en de Bijbelse poëzie voor ons heeft klaarliggen!

Inleiding Gemeentegroei/gemeenteopbouw (en de kansen daarvoor bij Rafaël).

Onderstaand artikel is een gedeelte van mijn afstudeerscriptie van de CHE (augustus 2010) getiteld: Groeien naar volwassenheid.

Inleiding Gemeenteopbouw

In dit hoofdstuk wil ik wat vertellen over de achtergrond van gemeenteopbouw en een aantal dilemma’s, die ik daarin tegenkwam, die van belang kunnen zijn voor Rafaël. Rafaël heeft een evangelisch-charismatische signatuur en is onderdeel van een internationale context, namelijk als lid van Foursquare Europe en Foursquare International. Voor de overzichtelijkheid ga ik voor deze inleiding uit van de boeken van Krol en Plantinga. Tijdens de lessen zal de literatuur vanuit een breder perspectief worden bestudeerd. 

Waarom het onderwerp gemeenteopbouw?

Enerzijds herkennen we het als een bijbelse opdracht dat God mensen wil gebruiken tot opbouw van zijn Lichaam ( Efe. 4:12 en 1 Cor. 3:9-11). En anderzijds wordt gemeenteopbouw binnen Rafaël gezien als een verantwoordelijkheid van de voorganger. In het document Rafaël Gemeente Evaluatie15 wordt gezegd:

“Gelukkig bouwt de Heer zijn gemeente en is het niet zo dat het (alleen) afhankelijk is van onze inzet, kracht en wijsheid. Aan de andere kant heeft de Heer hierin een grote verantwoordelijkheid aan de voorgangers en oudste gedelegeerd om de gemeente op te bouwen en te leiden,” 

Ook het Baptistenseminarium16 noemt als twee van de indicatoren voor de beroepsrollen Toerusting en Leidinggeven van de voorganger:

  • trajecten voor geloofsopbouw kunnen bedenken, uitzetten en implementeren.
  • op de hoogte kunnen blijven van gemeentegroeimodellen en gemeenteopbouwprojecten, plaatselijk en landelijk.

 Definitie Gemeenteopbouw

Zoals we in de verschillende definities van Gemeenteopbouw kunnen zien17, kan er erg veel onder begrepen worden, vaak afhankelijk van de achtergrond en context van degene die de definitie geeft. De definitie die mij het meest aanspreekt is die van Ingrid Plantinga-Kalter. Zij zegt:

Gemeenteopbouw zou ik willen omschrijven als: Een bewust en planmatig bezig zijn met de kwaliteit van de gemeente.”18 

De definities geven eigenlijk de breedte en veelzijdigheid van het onderwerp aan. Soms zie je door de bomen het bos niet meer door de verschillende modellen en stromingen in gemeenteopbouw. Het boekje De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer van Ingrid Plantinga-Kalter geeft naar mijn idee een goed overzicht in een relatief dun boekje (100 pagina’s) en beschrijft kort maar bondig de belangrijkste zaken die met gemeenteopbouw te maken hebben, zoals de stromingen en trends binnen gemeenteopbouw, de theologie en kerkbeelden in gemeenteopbouw en de theorieën en toepasbaarheid van deze theorieën van gemeenteopbouw. Ook geeft ze een korte beschrijving van de belangrijkste (recente en Nederlandstalige) boeken en instrumenten van gemeenteopbouw. 

Een andere inleiding op dit onderwerp is het boek van Bram Krol Gemeentegroei Compleet, waarvan Bram zo eerlijk is om in zijn voorwoord toe te geven dat het boek niet compleet is, maar dat verdere studie en aanvulling nodig blijft. In dit boek geeft Bram een goed overzicht van het ontstaan van de Gemeentegroeibeweging, die hij laat beginnen bij Donald McGravan halverwege de vijftiger jaren van de vorige eeuw. McGravan was als zendeling werkzaam geweest in India en in een tweetal boeken Bridges of God (1955) en How Churches Grow (1961) doet McGravan onderzoek naar groeipatronen van kerken in India. Na terugkeer in Amerika begint McGravan de School of Church Growth, vanaf 1965 onderdeel van Fuller Theological Seminary in Californiё. Voor McGravan was “church growth” een synonym voor zending, namelijk het doorgeven van het evangelie. Tot 1972 was Gemeentegroei (althans in de VS) een stroming binnen de missiologie. In 1972 publiceert McGravan samen met C. Peter Wagner het boek Understanding Church Growth. Vanaf dat moment wordt de nadruk meer gelegd op de groei van de (plaatselijke) gemeenten en kerken. Vooral C. Peter Wagner heeft een grote rol gespeeld in de popularisering van Gemeentegroei, mede door zijn cursussen Gemeentegroei aan het Fuller Theological Seminary, waar hij vanaf 1971 professor is en in 1981 McGravan opvolgt als hoofd van de opleiding. Misschien wel het meest invloedrijke boek van Wagner is Your Church can Grow (1976), waarin hij zeven punten behandelt die samen de gezondheid van de gemeente bepalen. Gezondheid is meer dan aantrekkelijkheid. Wagner maakt veel gebruik van pragmatisme en optimisme en ook de bedrijfsmatige kijk op de kerk kon niet op een ieders instemming rekenen. Toch is Wagner fundamenteel geweest voor de ontwikkeling van de concepten van Gemeentegroei, met name bij gemeenten van evangelisch-charismatische signatuur. Vanaf 1982 geeft Wagner samen met John Wimber de cursus op Fuller “Signs, Wonders and Church Growth” die met name invloedrijk zijn geweest in de charismatische wereld en de bekendheid en bediening van John Wimber en zijn kerkgenootschap, The Vineyard Association, enorm hebben gestimuleerd. Ook in Nederland zijn velen (vooral in de evangelische wereld) door de boeken en conferenties van John Wimber beïnvloed. De Alpha cursussen zijn hier een goed voorbeeld van. 

In Engeland werd Eddy Gibbs in 1975 aangesteld om Gemeentegroei te introduceren. Hij heeft ook19 onder Wagner gestudeerd en publiceerde in 1981 zijn boek I believe in Church Growth. Hij baseert zich ook op de zeven gezondheidskenmerken van Wagner en introduceert dit succesvol in Engeland d.m.v. materialen en cursussen. 

In Duitsland publiceert Fritz Schwarz zijn eerste boek over missionaire ‘gemeenteopbouw’ Theologie des Gemeindeaufbaus samen met zijn zoon Christian. Zij leggen andere accenten dan de Amerikanen. In Amerika vraagt men zich af: werkt het? En in Europa is de vraag: klopt het? Met name Christian Schwarz bewerkt de zeven kenmerken van Wagner tot acht gezondheidskenmerken, omdat hij Wagner te weinig systematisch vond. Wagner had ook een liefde voor het uitzonderlijke, zoals mega-kerken, terwijl Schwarz vond een model algemeen toepasbaar moest kunnen zijn. De kenmerken van Schwarz in zijn boek De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling (1997) is dat een gemeente aan zijn zwakke punten moet werken. Deze moeten eerst gemeten worden d.m.v. het opstellen van een gemeenteprofiel.

De acht (richtinggevende!) kenmerken die Schwarz noemt zijn:

1. Toerustend leiderschap

2. Gavengerichte taakvervulling

3. Hartstochtelijk geloofsleven

4. Doelmatige structuren

5. Inspirerende samenkomsten

6. Groeigerichte gemeentekringen

7. Behoeftengerichte evangelisatie

8. Liefdevolle relaties 

Hier zien we eigenlijk alle onderwerpen terugkomen die bij Gemeenteopbouw van belang zijn en vaak ook in de andere modellen (zij het soms onder een andere naam) voorkomen. 

Een ander belangrijk accent van Schwarz is het inschakelen van alle gemeenteleden bij gemeenteopbouw. Van belang is daarom te weten welke gaven mensen hebben, zodat ze gavengericht taken kunnen vervullen in een gemeente. Zijn boek De Gaventest (1993) heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Ook hier zien we dat Schwarz voortborduurt op het gedachtegoed van Wagner.20 

Samengevat kun je zeggen dat in de Amerikaanse aanpak de nadruk ligt op getalsmatige groei, terwijl bij Schwarz de nadruk ligt op kwalitatieve groei. De spanning tussen deze twee aspecten blijf je herkennen zowel in de literatuur, als ook in de praktijk. Voor Rafaël zal de grote opdracht in Matt. 28:19 de belangrijkste motivatie moeten zijn om te streven naar numerieke groei. Daarmee is de link met missiologie zoals McGravan dit oorspronkelijk zag, weer gelegd. 

  • Verschil gemeentegroei en gemeenteopbouw

Bram Krol kiest bewust voor het gebruik van het woord ‘gemeentegroei’ als vertaling van het Engelse woord ‘church growth’. Hij geeft zelf al aan waarom dit woord in Europa niet goed aansloeg21, namelijk dat in Europa de kerk in het algemeen aan het slinken was. Bovendien was de term ‘evangelisch besmet’ volgens Krol. Vandaar dat in Europa de term ‘gemeenteopbouw’ meer algemeen bekend is en ook mijn voorkeur heeft. Het legt minder de nadruk op het moeten groeien in aantal, terwijl bij opbouw ook sterk gedacht kan worden aan de menselijke inbreng in dit proces, terwijl we de groei van God mogen verwachten. 

Volgens Krol is het werkgebied van Gemeentegroei hetzelfde wat bij de (universitaire) theologische studie onder Praktische Theologie viel, namelijk de uitvoerende taken van de kerk: evangelistiek, liturgiek, missiologie, predikkunde, pastorale vorming en kerkrecht. In Krol’s woorden is de Praktische Theologie meer oecumenisch en vaak nogal vrijzinnig.22 Dat ziet hij als een zwakte, omdat vrijzinnigheid haar principes maar moeilijk over kan brengen. Voor Krol is duidelijkheid van groot belang voor het ontwikkelen van een gezond kerkelijk leven. Hij ziet het boek van dr. Jan Hendriks Een vitale en aantrekkelijke gemeente (1990) als het begin om de Praktische Theologie en Gemeentegroei bij elkaar te brengen. Als (oud) hoofddocent gemeenteopbouw aan de VU, is Hendriks met name in Protestantse kringen (PKN) invloedrijk geweest door zijn vele publicaties en boeken, een rol die zijn opvolger dr. Sake Stoppels lijkt te hebben overgenomen. Zijn nieuwste boek Voor de verandering is daar een goed voorbeeld van. 

Plantinga laat vervolgens ook zien (en iets genuanceerder dan Krol) dat er een verschil kan zitten in de theologie achter gemeenteopbouw.23 Boeken over Gemeenteopbouw weerspiegelen vaak een visie op de Schrift en gaan uit van een bepaald Godsbeeld. Elke eenzijdigheid in een Godsbeeld heeft direct consequenties voor de manier waarop je met gemeenteopbouw omgaat, omdat het volgens Plantinga of (te)veel verantwoordelijkheid bij de mens legt, waardoor een grote mate van activisme dreigt (de evangelische benadering) of een sterke nadruk op de zondigheid van de mens en God (vooral) als verlosser ziet, zoals bij dr. M. te Velde. Dit eenzijdige Godsbeeld maakt mensen passief, waardoor er weinig ruimte is voor gemeenteopbouw. De angst van Te Velde is dat gemeenteopbouw een instrument is in handen van fanatieke vernieuwers, een mensgerichte bezigheid. Het verschil tussen de evangelische en de gereformeerde benadering wordt hierdoor onnodig groot, omdat ik denk dat beiden veel van elkaar kunnen leren en elkaar goed aanvullen. Plantinga zoekt het antwoord op deze problemen ook in een evenwichtig Godsbeeld en een evenwichtig mensbeeld.24 God is zowel Schepper, als Vader als Verlosser als Vernieuwer. Maar ook de mens heeft verantwoordelijkheden, mogelijkheden en beperkingen. Maar ook is de mens afhankelijk van God en heeft de leiding van de Heilige Geest nodig. De conclusie van Plantinga is dat ‘gemeenteopbouw een kwestie is van vertrouwen op God als de eigenlijke bouwheer van de gemeente.’25 

Dit vind ik een mooie conclusie en ik zou daarom willen pleiten dat een goede doordenking van je Ecclesiologie vooraf gaat aan het bestuderen van de principes van gemeenteopbouw. Bij Ecclesiologie kun je gaan nadenken over de theologische fundamenten van kerk zijn, waar ook je Godsbeeld en mensbeeld een onderdeel van uit moeten maken. 

  • De tegenstelling kwantiteit-kwaliteit

Uit de Amerikaanse literatuur (met name uit de hoek van de ‘church growth’ beweging) wordt sterk de nadruk gelegd op numerieke groei. Een gemeente functioneert pas goed als hij groeit in aantallen (kwantiteit). Anderen leggen meer de nadruk op kwalitatieve groei (moeilijker meetbaar), zoals Schwarz, die zegt dat ‘kleine gemeenten doorgaans de beste gemeenten zijn.’26 Bram Krol27 onderscheid drie soorten groei, namelijk getalsmatige groei, geestelijke groei en organisatorische groei. Getalsmatige groei kan eenvoudig gemeten worden en kan ook zinvol gebruikt worden voor allerlei doelen, al was het alleen maar om te weten hoeveel stoelen je klaar moet zetten en voor financiële planningen. 

Ook in de Bijbel zien we voorbeelden van aandacht voor getalsmatige groei (drieduizend, Hand. 2:41; vijfduizend mannen, Hand. 4:4; duizenden, Hand 21:20). Bij geestelijke groei moeten we denken aan groei in diepgang, dat mensen groeien in hun geloof. Dit aspect zien we ook terug in het boek Handelingen (6:7, 12:24, 13:49, 19:20). Hier wordt groei steeds gekoppeld aan de prediking en de verspreiding van Gods Woord. Getalsmatige groei is dan het gevolg van geestelijke groei! En onder organisatorische groei verstaat Krol alle organisatorische, structurele en communicatieve maatregelen, die een gemeente in staat stellen haar leden effectiever te dienen en buitenstaanders beter te bereiken. Alleen een goed georganiseerde gemeente kan groeien. Goede organisatie zal geen geestelijke groei opleveren, maar kan het wel beschermen. 

Bram Krol komt dan tot acht kenmerken van gezonde gemeenten28, waarbij de eerste vier de wortel zijn en de laatste vier de vrucht. Deze zijn:

1. Een praktikale theologie (mission)

2. Gerichte vorming (methoden)

3. Effectief leiderschap (mensen)

4. Een groeibevorderende structuur (middelen)

5. Inspirerende erediensten (vieren)

6. Een visionair geloof (leren)

7. Een liefdevolle gemeenschap (dienen)

8. Bewogen evangelisatie (groeien) 

  • Kernwoorden voor Rafaël: gezonde groei.

We zien dat Bram Krol het woord ‘gezonde’ gemeenten introduceert. Dit begrip ‘gezonde gemeenten’ speelt ook in Rafaël een grote rol. In het beleidsplan van Rafaël Nederland 2010 wordt gezegd dat “Rafaël Nederland heeft tot doel om een vruchtbare familie van gezonde gemeenten te zijn.” Deze ‘slogan’ staat ook prominent op de website van Rafaël29, vandaar dat ik dit motto onderaan elke bladzijde van deze scriptie heb opgenomen. Niet groei als doel op zicht, maar gezonde groei. In het beleidsplan worden verder een aantal speerpunten genoemd wat onder gezondheid wordt verstaan. Het hoofddoel is het ontwikkelen van gezonde leiders en gezonde gemeenten. Er worden drie doelstellingen genoemd, namelijk het doorbreken van groeibarrières, reproductie van leiderschap en een klimaat van voortdurende ontwikkeling en persoonlijke groei. Bij de invulling wordt gezegd: “Het werken en bevorderen van gezonde leiders en gezonde gemeenten is een kerntaak van onze beweging en het is een voorwaarde voor de ontwikkeling van de andere doelgebieden.”30 Het bieden van trainingen en onderwijs wordt gezien als één van de mogelijkheden om hier een praktische invulling aan te geven. In het beleidsplan wordt niet concreet gezegd wat gezondheid is en hoe je dit meet, maar op 24-11-2009 is er een Impact Trainingsdag geweest voor de Rafaël voorgangers met als thema: Geloven in gezonde groei, waarin dieper op deze principes is ingegaan, inclusief de bovengenoemde drie doelstellingen. Het onderwerp gezonde groei en hoe je dit kunt bereiken, leeft dus zeker binnen Rafaël. 

Ook is er in 2006 een Rafaël Gemeente Evaluatie ontwikkeld, wat begint met een seminar over ‘gezonde gemeenteontwikkeling’, gevolgd door het invullen van een evaluatie (een uitgebreide vragenlijst). Ook hier komt het begrip gezondheid steeds weer terug. De vijf onderdelen van de gemeente die worden geëvalueerd zijn:

1. Gezonde Gemeente Visie en Identiteit (wie willen we zijn)

2. Gezond Leiderschap

3. Gezond Geestelijk leven

4. Gezonde vruchtbaarheid

5. Gezonde en passende gemeente structuren en faciliteiten

Na het invullen van deze evaluatie biedt Rafaël Nederland de voorgangers de mogelijkheid van coaching en hulp om evt. actiepunten uit te werken. Het doen van zo’n gemeente evaluatie zou een goede (huiswerk)opdracht kunnen zijn voor deze Module Gemeenteopbouw, omdat het al bestaat en goed aansluit bij wat binnen Rafaël gangbaar is. 

  • Waarom Ecclesiologie?

In het algemeen gold als regel binnen de kringen van Gemeenteopbouw: ‘wat werkt is waar’.

Dit is een sterk pragmatische aanpak, wat ook goed past bij de Amerikaanse cultuur, waar dit idee in wezen vandaan komt. Dit heeft een aantal nadelen. Dit kan ons gevoelig maken voor hypes en ons steeds weer laat kiezen voor een andere cq betere (lees: succesvollere) aanpak. Ook is vaak niet duidelijk welke bijbelse of theologische principes er achter een bepaald model zitten. Sluit een bepaald model wel aan bij de eigen visie van kerk zijn? Wat is de balans tussen de hoeveelheid management en de hoeveelheid spiritualiteit in een bepaald model? 

Past een model wel binnen je eigen visie van gemeente zijn, incl. de opvattingen over het ‘ambt’ en de mogelijkheden van het ‘priesterschap van gelovigen’. Welke mogelijkheden biedt een kerk om gavengericht te gaan functioneren en welke gaven (en bedieningen) worden nog als belangrijk voor vandaag de dag gezien? 

Deze en nog andere vragen moeten eerst beantwoord worden door het bestuderen en nadenken over Ecclesiologie (leer van de kerk). Je visie en kijk op de kerk zijn in grote mate bepalend welke modellen en concepten van gemeente zijn passen bij een bepaalde kerk of gemeente. 

De belangrijkste onderwerpen die steeds terugkomen in de (door mij bestudeerde) literatuur31 over ecclesiologie zijn:

– Beelden32 van de kerk

– Identiteit van de kerk

– Structuur van de kerk

– Leiderschap (maar ook bedieningen) binnen de kerk

– Omgaan met traditie en vernieuwing

– De toekomst van de kerk

– De theologie van de kerk

Het spreekt voor zich dat deze onderwerpen zeker behandeld moeten worden. Zeker in deze tijd dat velen de kerk als instituut afwijzen, maar wel het geloof wel willen beleven op andere manieren. De ‘emerging church’ is een voorbeeld van een nieuwe vorm van kerk zijn, die zeker uitnodigt tot nadenken, zonder dit direct af te wijzen of toe te juichen. Soteria, Kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning33 heeft in 2005 een themanummer van haar tijdschrift gewijd aan het thema: Gemeenteopbouw en Ecclesiologie. Daarin beschrijft dr. René Erwich eigenlijk wat ik hierboven ook al signaleer als aandachtspunt. Hij zegt: “Welke onderliggende Ecclesiologie of gemeentevisie stuurt het proces van gemeenteopbouw? 

Elk opbouwmodel herbergt in de kern een kerkleer, een visie op de gemeente, waarin veel beslissingen al genomen zijn, zonder dat men zich dit meestal bewust is.”34 In dit hele themanummer worden diverse relevante aspecten van de samenhang van ecclesiologie en gemeenteopbouw behandeld. Een aantal artikelen en ideeën zal zeker verplichte kost zijn voor een ieder die hier verder over na wil denken. 

In een eerder themanummer van Soteria (maart 1992, p.51) komt deze gedachte ook al naar voren. Hierin wordt dr. J. Hendriks35 geciteerd, die zegt: “Wat in de praktijk effectief blijkt te zijn, behoeft theologisch nog niet legitiem te zijn’. Dit geeft voldoende aan wat het belang is van een gezonde ecclesiologie en het belang om daar grondig over na te denken. 

  • Vorming en toerusting is onderdeel (of de praktische invulling) van gemeenteopbouw.

You cannot lead any faster than you can educate”36

Voor Neil Anderson is de consequentie van leiderschap, dat leiders de verantwoordelijkheid nemen om andere leiders en gemeenteleden te trainen, onderwijzen en voor te bereiden voor geestelijke vernieuwing. Leiderschap wordt dus altijd vertaald in een praktische invulling in het gemeenteleven en de gemeenteopbouw. 

Enkele van de door mij gesignaleerde dilemma’s m.b.t. gemeenteopbouw en ecclesiologie zijn:

– Waarom is groei belangrijk voor ons? Wat is in wezen onze belangrijkste motivatie?

– Is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit? Kun je ze wel tegen elkaar uitspelen?

– Kun je groei (maar ook gezondheid) organiseren? D.w.z. wat zijn onze ideeën over de maakbaarheid van de kerk?

– Moeten we ons ontwikkelen van een pragmatische aanpak naar een betere doordenking van methoden en strategieën?

– Is contextualisatie van belang of is dit een uitvinding van mensen die bang zijn voor invloeden van buitenaf?

– Hoe houden we een balans tussen de neiging tot institutionalisering en een beweging blijven?

 

Voetnoten:

15 Versie mei 2006, pagina 1.

16 Baptistenseminarium Onderwijs- en Examenregeling, pagina 8.

17 Ik heb er een 15-tal opgenomen op de website http://www.schoolvoorgemeenteopbouw.nl, ook de voorgangers hebben ieder hun eigen, soms hele creatieve definities. (site is inmiddels opgeheven)

18 Ingrid Plantinga-Kalter, De gereedschapkist van de gemeenteopbouwer, p.10

19 Bram Krol vermeld dat hij (net als Gibbs) in 1977 de School of Church Growth heeft bezocht. Gemeentegroei Compleet, p.8

20 Zie: C. Peter Wagner, Your Spiritual Gifts can help your church grow (1979)

21 Gemeentegroei Compleet, p. 24-25

22 Gemeentegroei Compleet, p. 32

23 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.22-29

24 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.30-33

25 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.33

26 De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling, p.202

27 Gemeentegroei Compleet, p.101-104

28 Gemeentegroei Compleet, p.106-122

29 http://www.rafael.nl

30 p5. Beleidsplan Rafaël Nederland 2010 versie 1.0 (maart 2010)

31 Dr. Theo J.W. Kunst, De gemeente als organisme; Ds. Chris van Andel, De aantrekkelijke gemeente; J. Hendriks, Een vitale en aantrekkelijke gemeente; Jim Belcher, Deep Church; Dr. J.P. Versteeg, Kijk op de kerk; Dr. R. Boon, Op zoek naar de identiteit van de kerk; Derek Prince, Gods Kerk herontdekt; Everett Ferguson, The Church of Christ; Dr. Willem J. Ouweneel, De Kerk van God I, Miroslav Volf, After Our Likeness; Dr. Jan Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw; Alexander Strach, Leiderschap in de gemeente.

32 Dit bepaald ook je ideeën over en behoefte aan groei.

33 Uitgeverij Merweboek, Sliedrecht

34 Soteria nr. 4, 2005, p. 3

35 Een vitale en aantrekkelijke gemeente.

36 Extreme Church Makeover, p.145

 

dr. A. van de Beek in Lichaam en Geest van Christus

Dit is een korte samenvatting uit het boek Lichaam en Geest van Christus  dr. A. van de Beek (Meinema 2012 ), met name het gedeelte over de vier kenmerken van de kerk uit de vroege geloofsbelijdenis.

 Lichaam en Geest van Christus

  • Het wezen van de Kerk. Terug naar de ‘oude kerk’. 

(Bram v.d. Beek, p.11) “Het is tijd om orde aan te brengen in de theologie. Laten we maar eens goed luisteren naar wat er in het begin is gezegd. Waar is het allemaal mee begonnen? Daarom is ervoor gekozen de theologie van de eerste drie eeuwen de basis van dit boek te laten zijn.” 

In de belijdenis van Nicea-Constantinopel (381) worden vier kenmerken van de kerk genoemd (de notae ecclesia), namelijk: Wij geloven ‘in één, heilige, katholieke en apostolische kerk.’ Deze kenmerken kunnen helpen om het wezen en bedoeling van de kerk beter te begrijpen en zien waar de vroege kerk in geloofde. 

  • Eenheid (1)

De eenheid van de kerk is fundamenteel, omdat God een is. Immers: “één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en één Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.” (Efe. 4:4-6). Paulus maakt duidelijk dat Christus niet gedeeld is (1 Kor.1:13), daarom kan de kerk ook niet gedeeld of verdeeld zijn. Ook het Oude Testament getuigt nadrukkelijk van Gods eenheid. “Hoor Israël, de Here is onze God, de Here is één.” (Deut. 6:4). Ook het gebed van Jezus gaat over eenheid. Hij bidt dat ‘zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat zij ook in Ons zijn…opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn; Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één.” (Joh. 17:21-33). De eenheid van de kerk is voor haar net zo essentieel als de eenheid van God voor zijn godheid. De eenheid van de kerk is niet alleen een ecclesiologische uitspraak, maar een theologische uitspraak in engere zin. Een verdeelde kerk is erger dan een zondige wereld. Voor een zondige wereld is Gods genade beschikbaar, maar volgens van de Beek niet voor een verdeelde kerk met verwijzing naar Hebr. 6:4-6. Voor de vroege kerk waren de ketters niet alleen degenen die verkeerde dingen voer God zeiden, maar ook door niet in de eenheid van de kerk te zijn. 

De eenheid in Christus gaat ook de verschillen van man of vrouw, Griek of Jood, vrije of slaaf te boven. (Gal. 3:28, Efe. 2:13-22). De verschillen zijn niet weg, maar zijn niet relevant meer en niet bedoeld om elkaar uit te sluiten, maar juist in te sluiten in het ene Lichaam van Christus. Ook verschil in accenten of beleving van het geloof (Gal. 2:9) of bediening (1 Kor. 3:6) kan en mag de eenheid niet beschadigen. Veeleer vult dit elkaar aan. 

Ook kent en erkent de kerk maar één doop. In de derde eeuw waren er spanningen over mensen uit ketterse groepen die zich bij de kerk aan wilden sluiten. Aangezien zij al in hun eigen groep gedoopt waren, was de vraag of ze overgedoopt moesten worden of dat hun eigen doop erkent zou moeten worden als een geldige doop. De kerkvader Cyprianus was een groot voorstander van overdopen (in tegenstelling tot de toenmalige bisschop van Rome Stephanus), omdat als je die volgens hem ongeldige doop zou erkennen, je alles qua opvattingen en praktijken van de ketters moet erkennen. De doop was voor hem niet los verkrijgbaar van Christus en de kerk. Voor Cyprianus was het geloof geen bouwpakket dat men zelf samenstelt. Vanaf Augustinus werd het wel mogelijk om bepaalde elementen van het geloof te kunnen halen en als de essentie van de kerk te zien. Rome heeft de eenheid vooral willen bewaren door het formele ambt. De reformatie ziet de eenheid in Woord en sacrament. Het piëtisme zweert bij een geestelijke eenheid. Evangelischen zoeken de eenheid vooral in het persoonlijk geloof. Zo wordt het elk wat wils. De vele denominaties die zo ontstonden zijn tegen alles wat de vroege kerk heeft geloofd en beleden. Ook kunnen we volgens van de Beek niet zeggend dat we een geestelijke eenheid hebben, de eenheid van het hart. Dat gaat lijnrecht in tegen de vroegkerkelijke ecclesiologie. De kerk is namelijk de zichtbare gestalte van Gods wonen in de wereld en God is één. Eenheid in de kerk is voor van de Beek meer dan alleen de eenheid van de kerkgenootschappen en kerkhereniging. Ook vertrekkende leden vallen hier onder. Jezus zoekt immers het ene verloren schaap, al zijn er negenennegentig in de stal (Luc. 15:1-7). Eenheid van de kerk kan niet zonder het ene verloren schaap. 

  • Heiligheid (2)

Bij het denken over de heiligheid van de kerk moeten we niet beginnen met de heiligheid van de leden. Zeker buitenstaanders zien snel de onheiligheid (of schijnheiligheid) in de kerk. Toch begint de Bijbel niet met de collectieve of individuele morele heiligheid. Niet het morele is bepalend. Heiligheid is een eigen categorie. ‘Heilig’ betekent in de eerste plaats gewijd aan God. Ook voorwerpen werden in het Oude Testament (vooral in Exodus en Leviticus) heilig genoemd, omdat ze niet voor dagelijks gebruikt mochten worden gebruikt, maar alleen in de eredienst. Sommige voorwerpen waren zelfs allerheiligst (Ex. 29:37, 30:10, 40:10, 30:26-29). Israël is als volk ook toegewijd aan God en wordt daarom heilig genoemd (Ex. 19:6, Deut. 7:6, 14:2, 21, 26:19, 28:9). De basis hiervoor ligt bij God, die zelf heilig is (Lev. 11:44, 19:2, 20:26). God gaf de Torah als handleiding aan Israël om ook heilig te leven, niet een moreel perfectionisme, maar voor de priesters als handleiding voor hun dienst in het heiligdom en voor het volk als handboek voor hun offers en hun sociale verbanden. Als Israël zich niet aan zijn roeping hield, volgde het oordeel. Maar altijd verkondigden de profeten Gods genade. Jeremia spreekt al van een nieuw verbond (Jer. 31:31-34). De boodschap dat God heilig is in zijn toorn en genade, is een terugkerende boodschap van de profeten (Hos. 11:9, Ezech. 37, Zach. 14:20). Heiligheid in het Oude Testament is gefundeerd in de heiligheid van God en niet in de morele kwaliteiten van Israël. Israël blijft het heilige volk, ook als het voortdurend faalt in zijn heilige dienst. 

Het Nieuwe Testament geeft aan de heiligheid van God een hernieuwde invulling. Hier wordt Jezus de Heilige genoemd (Hand. 3:14), er komt een nieuw priesterschap (Hebr. 7). God schept een nieuw volk (Openb. 5:9, 7:9) uit alle volken. Deze nieuwe gemeenschap in Christus, bestaat uit Joden en heidenen en is het nieuwe heilige volk. “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom…”  (1 Petr. 2:9). De kerk is aan God toegewijd, Hem behoort zij toe en daarom is zij heilig. De kerk viert haar heiligheid in het heilig avondmaal met het heilige brood en de heilige wijn, nadat haar leden door de heilige doop geheiligd zijn door de Heilige Geest. Daar is de gemeenschap met de Heilige en de gemeenschap met de heiligen. Daarom worden de leden van de kerk in het Nieuwe Testament zo vaak heiligen genoemd. Christenen zijn heiligen en heiligen zijn christenen. Zij behoren toe aan Christus en zijn heilig in Hem. 

Vanaf het eerste begin heeft de kerk te stellen gehad met zonden in haar midden. Het eerste echtpaar dat we tegenkomen in de kerk zijn als een nieuwe Adam en Eva. Ananias en Saffira bezweken ook voor de begeerte (zie Gen. 2:17) en worden ook gestraft (Hand. 5:1-7). Lucas schrijft: “En er kwam grote vrees over de gehele gemeente en over allen, die dit hoorden.” (Hand. 5:11). Want wat moet je als de heiligen niet meer heilig zijn? Volgens van de Beek zijn Ananias en Saffira symboolfiguren voor zonde in de kerk. Paulus schrijft ook tegen de strijd tegen de zonde (Rom. 7:13-26). Mensen maken fouten en zondigen. De eerste christengemeente is geen ideale gemeente, net zomin als de kerk van nu een ideale gemeente is. Daarom vieren we het avondmaal tot vergeving van zonden. De vroege kerk was streng in haar tucht, want de kerk is het heilige lichaam van Christus. In de cultuur van de eerste eeuwen, vielen de christenen sneller op door hun levenswijze die anders was. “Maar gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen.” (Efe 4:20). Volgens van de Beek schieten we regelmatig als kerk te kort om anders te zijn. Toch is de kerk heilig naar haar wezen, omdat ze aan God toebehoord. Als de kerk niet heilig is, is ze geen kerk. Daarom is het van belang om te spreken over de zichtbare kerk. De kerk is altijd zichtbaar. Daarom is de vermaning van Petrus ook nog steeds van kracht. “Weest heilig, want ik ben heilig.” (1 Petr. 1:16). 

Van de Beek eindigt zijn betoog over heiligheid met de vraag: “ben je een aan God gewijde gemeenschap en functioneer je als zodanig? Ben je licht der wereld als de zichtbare gestalte van de Geest van Hem die het Licht der wereld is?” 

  • Katholiciteit (3)

De eerste kerkvader die het woord ‘katholiek’ gebruikt is de kerkvader Ignatius in 110. Hij schreef: “Waar Jezus Christus is, daar is de katholieke kerk.” De verbinding tussen deze twee is dan de bisschop. Vanaf de derde eeuw gaat men spreken van het katholieke geloof. Het katholieke geloof is het ongeschonden geloof dat de volheid van Christus in zijn omvattende betekenis en realiteit bewaart. Er worden geen dingen uit weggelaten. Aangezien het geloof ten nauwste verbonden is aan de eucharistie, kan men ook de band met de vierende gemeente niet loslaten. ‘Katholiek’ wil zeggen dan men de eenheid van de kerk bewaart. Je kunt niet los van de kerk, die samenkomt onder leiding van de bisschop, eeuwig leven ontvangen, want het lichaam van Christus is één. Zo krijgt het woord katholiek door de eeuwen heen een steeds sterkere betekenis. 

Cyrillis (315-386) noemt vijf aspecten van de katholiciteit van de kerk:

  1. Zij is wereldwijd
  2. Zij omvat de gehele leer
  3. Zij omvat alle mensen uit alle sociale lagen
  4. Zij schenkt vergeving voor alle zonden
  5. Zij bezit alle deugden en gaven 

1. Wereldwijd. Dit is vanaf het begin al zo geweest. Jezus gaf in Matt. 28:19 zijn discipelen de opdracht om het evangelie aan alle volken (wereldwijd) bekend te maken. Katholiciteit verwijst dus naar de overvloed van heil voor de hele wereld, die voortvloeit uit die ene bron, Jezus Christus. Zoals Hij het licht der wereld is, zo is zijn kerk het licht der wereld. Dat is zij niet alleen voor de volken in geografisch opzicht, zij is dat ook voor alle volken in cultureel opzicht. 

Vanaf de derde en vierde eeuw richt dit begrip zich tegen de schismatici, mensen en groepen die zich van de kerk afscheiden. Zij zijn geen kerk, want de kerk is katholiek, d.w.z. wereldwijd aanwezig. De afsplitsingen zijn vaak slechts regionaal aanwezig. Zodra een (lokale) kerk zich zelfstandig gaat opstellen en zich niets aantrekt van de universele kerk, dan is zij niet meer katholiek. 

Kerken hechten aan hun autonomie. Zelfs lokale kerken hechten aan hun autonomie. Zij nemen hun eigen beslissingen, zonder dit te toetsen aan de wijsheid van anderen. Zij wensen hun besluiten niet te onderwerpen aan de wereldwijde katholiciteit van de kerk. Een gevolg van de drang naar autonomie is ook dat men er aan gewoon geraakt is dat er allerlei splinterkerken zijn. Bijgevolg stichten mensen die zich vaak niet kunnen vinden in een besluit van hun nationale of lokale kerk makkelijk een eigen kerkgenootschap. Dat is het einde van alle katholiciteit. Het kan echter nog verder gaan: soms krijgt men de indruk dat bepaalde personen alleen vanwege hun persoonlijke status een eigen kerk stichten, naar hun eigen persoonlijke voorkeuren. Afgezien van allerlei andere bedenkingen bij deze praktijk, moeten we in elk geval constateren dat deze denominaties de naam ‘kerk’ niet verdienen, want ze zijn niet katholiek. 

Van de Beek is ook geen voorstander van de autonomie (zelfstandigheid) van de plaatselijke gemeente. Hij zegt: Het is duidelijk dat de vroege kerk, ook het Nieuwe Testament, anders dacht. Daar worden belangrijke beslissingen gezamenlijk genomen, zoals op de vergadering in Jeruzalem. De gemeenten uit de heidenen trekken niet autonoom hun lijn, maar samen zoeken de kerken de eenheid van het geloof. Dat is de hele tendens in de eerste eeuwen. Het beroep op autonomie is eerder een expressie van moderniteit dan van christelijk geloof. 

De kerk is wereldwijd. “Katholiek’ betekent dus ‘zover de kerk zich uitstrekt.’ Daarbij worden grenzen doorbroken, van culturele en van politieke aard. Zonder de gezamenlijke viering van het avondmaal kunnen we niet spreken van katholiciteit. Daarom is het niet voldoende om te wijzen op de ‘oecumene van het hart’, er mag dan wel geen institutionele eenheid zijn, maar als het gaat om geloofsbeleving dan herkennen we elkaar. Je ontmoet mensen met wie je een diepe verbondenheid kunt ervaren in het geloof. Dat is echter geen katholiciteit. Hier wordt één aspect van het geloof uit de totaliteit van alle facetten van de kerk uitgelicht, en daarom is het per definitie géén katholiciteit. Orthodoxe kerken in Oost-Europa hebben zich teruggetrokken in hun eigen nationalisme. De Rooms-Katholieke kerk is per definitie niet katholiek omdat zij een centrum heeft in Rome en de bisschop van Rome de uiterste (gezags)instantie is in plaats van de gemeenschap van alle gelovigen onder leiding van hun bisschoppen. Van de Beek noemt dat zelfs sektarisch. De evangelische groepen en pinksterkerken zijn zelfs katholieker, omdat zij een sterker besef hebben van het wereldwijde aspect van katholiciteit, vaak door een netwerkstructuur waardoor ze wereldwijd verbonden zijn. 

Katholiciteit kan alleen bestaan in de gemeenschap van alle gelovigen van alle eeuwen en plaatsen. Net als met eenheid en heiligheid blijkt echter het belijden en functioneren vaak ver uit elkaar te lopen. Toch zijn dit niet bijkomende kenmerken van de kerk, maar expressies van haar wezen. De kerk is katholiek. 

2. De gehele leer.

Het tweede aspect van de katholiciteit is de volheid van de leer. Alles wat God ons heeft geopenbaard wordt in de kerk verkondigd en beleden. Deze volheid is het katholieke geloof. Meer nog dan bij het wereldwijde aspect valt het contrast met het tegendeel op: de ketters hebben een deelwaarheid. Ze nemen uit het geheel van de christelijke geloofsleer alleen bepaalde momenten en maken die tot de kern. Katholiciteit betekent daarentegen dat de volheid van het geloof in al haar aspecten wordt bewaard. In de strijd tegen de ketterijen in de vroege kerk werden sommige accenten in de geloofsleer echter wel meer benadrukt. Al deze accenten schaden de volheid van de leer niet, maar dragen die juist. Dat wordt echter anders als bepaalde accenten zo verabsoluteerd worden dat de rest van het geloofsgoed wordt genegeerd of zelfs ontkend, en dat men zich niet meer door anderen wil laten corrigeren. Dan is men dus niet meer katholiek, en dus geen kerk. Behalve om de geloofsleer gaat het ook om het functioneren van de kerk. Bewaard men de volheid van de leer en de totaliteit van de Schrift? Bepaalde gedeelten van de Bijbel spelen nauwelijks ene rol in de meeste kerkgenootschappen. Bepaalde accenten van het geloof worden genegeerd en zelfs ontkend. In die zin is de verkondiging niet katholiek te noemen.

  • Apostoliciteit (4)

Apostoliciteit wil zeggen dat de kerk trouw is aan de apostelen. Zij grijpt in haar handelen en spreken terug op wat zij van de apostelen heeft geleerd. De apostoliciteit wijst op de traditie waarin zij staat: geen andere dan zij van de apostelen ontvangen heeft. Reeds Paulus schrijft aan de Korinthiërs dat hij aan de gemeente heeft doorgegeven wat hij ook zelf bij overlevering ontvangen heeft. (1 Kor. 11:23). Dat wordt doorgegeven aan nieuwe mensen en zo ontstaat door de tijd heen een traditielijn vanaf de apostelen.

In de vroege kerk wordt de Apostoliciteit vooral ter sprake gebracht tegenover ketterse stromingen: zij leren niet in overeenstemming met wat de apostelen verkondigd hebben. Zij voeren gebruiken in die de apostelen niet hebben gebruikt. De kerk moet zich onverdeeld houden aan de volheid en volkomenheid van de kerk van de apostelen. Toch is het ook waar dat de kerk vanaf het begin heel divers was. Paulus en Jacobus hebben een duidelijk ander visie op de verhouding van geloof en werken. Dat wil niet zeggen dat ze wezenlijk anders dachten, de omstandigheden konden zo zijn dat ze andere accenten moesten worden gelegd. In de vroege kerk ontstond een grote diversiteit en stromingen en pas in de loop van tijden is daaruit de ‘orthodoxie’ ontstaan. Er moest een definitie mogelijk zijn van wat christendom was, anders was het niet te onderscheiden van de andere stromingen. De kerk heeft de vraag wat christenen (Hand. 11:26) zijn altijd beantwoord. De kern van het christelijk geloof wat vanaf het begin wel duidelijk: christenen zijn zij die Jezus als Here belijden, dat wil zeggen: die Hem identificeren met de God van Israël. Daarmee is de naam christen geijkt. Als men zich nu ‘christen’ noemt, doet men dat met de claim dat men staat in de traditie die met de apostelen begonnen is. Daarmee kan men ook onderscheiden wat christelijk is en wat niet en daarmee dus ketterij. Christenen kunnen niet afwijken van de fundamentele zaken van het geloof, zoals de belijdenis dat Jezus Heer is, de belijdenis van de opstanding uit de dood en de belijdenis dat Jezus werkelijk mens was. Dat vindt men terug in het Nieuwe Testament. In de eerste eeuw werden afwijkingen daarvan buitengesloten. In de tweede eeuw werden deze groepen groter en vormden eigen organisaties met hun eigen literatuur en liturgie. Zij hebben zich bewust gevormd als tegenkerk en hun leer en praxis zijn daar ook door gevormd. Van sommige groepen is minder bekend, zoals allerlei gnostische groepen. 

Er is dus wel degelijk een geloofsgoed en een praxis van de kerk in de eerste generatie, die men onder de definitie ‘christelijk’ kan samenvatten. Men kan die niet naar believen oprekken of veranderen. Die verbondenheid van de apostelen betekent een verankering in de tijd. Maar de kerk krijgt ook te maken met andere tijden en nieuwe contexten. Daar kan een spanningsveld ontstaan met betrekking tot het begrip apostoliciteit. Aan de ene kant zijn er mensen die alles bij het oude willen laten. Dit kan leiden tot een rigide conservatisme. Men houdt zich strikt aan alle woorden en rituelen van de apostelen. In de praktijk is dat gewoonlijk dat men zich houdt aan woorden en gebruiken zoals die in een bepaalde periode van de kerkgeschiedenis vorm hebben gekregen. In de (oosters) orthodoxe kerken zie je een liturgie die niet meer veranderd is sinds de Middeleeuwen. Gereformeerden kunnen de kerkinrichting van de zestiende of vroeg-zeventiende eeuw voor de enige juiste houden. Dikwijls is het beroep op de traditie niets anders dan vasthouden aan de bestaande situatie en dus puur conservatisme.

Woorden en daden hebben een andere impact in een andere situatie. Daarom impliceert de apostoliciteit niet alleen dat men trouw blijft aan de apostelen, maar ook dat men die apostolische traditie ‘ in rapport brengt met de tijd’. (Abraham Kuyper). Het gaat niet om een blind herhalen van wat de apostelen zeggen en deden, maar om de veel moeilijkere opgave om hen te verstaan en hun geleefde en beleden geloof zo te zeggen en zo te doen dat ons spreken en handelen hetzelfde bedoeld als zij zeggen. Dat alles hoort bij de apostoliciteit. 

  • Woord en sacrament (5)

De vier kenmerken van de kerk die het Niceanum noemt worden door vrijwel de hele wereldkerk aanvaard. De reformatie heeft daar echter andere kenmerken naast gezet, de verkondiging van het Woord en de bediening van de sacramenten. Deze kenmerken zijn niet bedoeld om de vier van de vroege kerk te vervangen. Veeleer moeten ze worden opgevat als de inhoudelijke weergave daarvan. Ze functioneren ook anders. De klassieke kenmerken zijn expressies van het wezen van de kerk: deze is één, heilig, katholiek en apostolisch. De reformatorische kenmerken dienen veel meer als criterium om te toetsen of een gemeenschap zich terecht met de naam ‘kerk’ siert. Voor de vroege kerk was het eenvoudig waar de kerk was: wie in gemeenschap met de ordentelijk aangestelde bisschop stond. Toen na de 16e eeuw zich steeds meer gemeenschappen zich met de naam’ kerk’ gingen sieren en de eenheid rond de bisschop niet meer aanvaarde, moest men naar inhoudelijke criteria gaan zoeken. Dat werden dus de verkondiging van het Woord en de bediening van de sacramenten. Vanaf Calvijn werd daar het woord zuiver aan toegevoegd. De zuivere prediking en de zuivere bediening van de sacramenten. Maar dat was lastig objectief vast te stellen. Daarover had elk zijn eigen mening. Het gevolg was dat ieder zijn eigen oordeel kon vormen over de ware kerk. Als men het niet eens was met de prediking dan kon men zeggen dat dit geen zuivere verkondiging was en men zich dus bij een andere groep aan moest sluiten. De ijver voor de zuiverheid van het Woord is een bron van schisma’s. Dat is een merkwaardig verschijnsel, want juist het Woord zegt dat de kerk één moet zijn. De zuivere verkondiging is losgemaakt uit het geheel van het katholieke geloof en een eigen leven gaan leiden. De nadruk op de inhoud van het geloof maakt dat protestanten moeilijk terugkeren naar de eenheid van de kerk.

Terwijl de klassieke kenmerken een dam waren tegen schisma’s, zijn de protestantse kenmerken een bron van schisma’s. Zo wordt de verdeeldheid steeds groter en groeien de eenzijdigheden.

(Bram van de Beek, p.185) “De ecclesiologie is het verdrietigste thema van de christelijke theologie en het verdrietigste is dat mensen er geen verdriet meer over hebben.”

 Voetnoten:

1.  Bram van de Beek, p. 29-50

2.  Bram van de Beek, p. 50-68

3.  Bram van de Beek, p. 68-92

4.  Bram van de Beek, p. 92-96

5.  Bram van de Beek, p. 96-100

 

 

Clifford Hill over profetie

Clifford Hill is zowel theoloog als socioloog, een ‘ordained minister’ in de Congregational Church en de Church of England. Hij was jarenlang ‘editor’ van het blad Prophecy Today en is auteur van meer dan 30 boeken en is actief betrokken op het gebied van sociale hulpverlening, heeft veel internationale spreekbeurten en is al lange tijd actief in de charismatische beweging in Engeland en wereldwijd. In zijn latere boeken neemt Hill duidelijke standpunten in over wat hij ziet als ernstige bedreigingen voor het (charismatische) christendom en welke rol profetie daarin heeft gespeeld en zou moeten spelen. Zijn analyses en waarschuwingen zijn te indringend om te negeren en zullen zeker serieus bestudeerd en overwogen moeten worden.

In zijn eerste boek191 beschrijft Hill de maatschappij grotendeels door een sociologische bril, waarbij hij de profetische taak van de kerk benadrukt. Door middel van een exegese van de hoofdstukken 24-27 van het Bijbelboek Jesaja wil Hill de profetische taak van de kerk naar de volken benadrukken. In het Oude Testament waren de profeten de boodschappers van God, maar in het Nieuwe Testament is de hele kerk geroepen om een profetisch volk te zijn. God kan door alle mensen heen spreken, hoewel er af en toe ook nog wel profeten actief kunnen en zullen zijn, zoals Agabus. In de hele vroege kerk is er voldoende bewijs in het geloof en het praktiseren van de gaven van de Geest. Deze gaven brachten ook een verantwoordelijkheid om op de juiste manier gebruikt te worden en vooral de gaven van het spreken in tongen en profetie zijn voornamelijk bedoeld om in de kerk gebruikt te worden. Ook het toetsen van profetie behoorde tot de praktijk van de vroege kerk.

“The whole Christian community was a prophetic people to whom the Lord had given gifts of discernment (see 1 Corinthians 14:29). Their practice was to weigh carefully the words of the prophets.”192

Ook zegt Hill dat de kerk al voorzag dat er valse profeten zouden komen, maar dat zij daar op voorbereid was en dat alle gelovigen de beschikking hebben over de gave van onderscheiding. Er was geen angst voor misbruik van de gaven, omdat Paulus voldoende aanwijzingen in 1 Kor. 14 (maar ook 2 Kor. 11:4-6;12-15 en Rom.12:3-8) geeft om met profetie om te gaan. Profetie en het beoordelen daarvan gaan hand in hand:

“It is clear from the evidence of the New Testament that the early Church was composed not only of inspired souls but also of saints with clear judgment.”193

Toch zet Hill niet al zijn papieren op profetie. Naast profetie ziet hij nog drie andere belangrijke manieren om te ontdekken wat God vandaag de dag tot ons wil spreken, namelijk door de studie van de Bijbel, door gebed en door het bestuderen van empirisch bewijs.194 Door het bestuderen van wat er in de wereld en maatschappij gebeurd, kunnen we de tekenen van de tijd ontdekken en gaan doen wat Jezus ons opdroeg. De kerk, maar daarbij ook profetie, en de maatschappij mogen niet gescheiden worden.

“The modern prophet is like a man with a newspaper in one hand and a Bible in the other.”195

Het is m.i. de achtergrond van Hill als socioloog dat hij daarom soms verrassende inzichten en uitspraken doet, die zijn boeken een extra dimensie geven over het onderwerp profetie.

In zijn tweede boek A prophetic people196 kijkt Hill naar de situatie van de wereld vanuit zowel sociologisch als theologische perspectief en beschrijft waar hij Gods Geest aan het werk ziet. God wil de gaven van de Geest aan de gemeente geven, net zoals in de tijd van het Nieuwe Testament, om te gemeente toe te rusten voor haar profetische taak naar de wereld en de opbouw van de gemeente.

Het derde boek197 van Hill Prophecy Past & Present gaat volledig over profetie en beschrijft dit in drie delen, namelijk profetie in Israël, profetie in de vroege kerk en profetie heden ten dage. Dit laatste deel, wat de laatste drie hoofdstukken beslaat, heeft hij geheel herschreven in 1995 als reactie op recente ontwikkelingen in de kerk sinds het verschijnen van het boek in 1989. In zijn laatste boek198 Blessing the Church? gaat hij hier nog uitgebreider en scherper op in.

In dit boek herhaalt Hill dat het de taak van de kerk is om een profeet voor de wereld te zijn199 en om het woord van God aan de volken te verkondigen. Het is om die reden dat de kerk van God moet horen.

Sinds de 20ste eeuw signaleert Hill weer een toegenomen interesse in de geestelijke gaven en profetie. Maar met het verschijnen van echte profetie komt ook de valse profetie.

“There are the charlatans, the false prophets and the false teachers who create confusion and cause many people to want to have nothing to do with prophecy or the exercise of spiritual gifts.”200

Daarom is het, naast openheid voor het werk van de Heilige Geest, ook nodig om ‘in-depth’ de Bijbel te bestuderen om te zien wat het te zeggen heeft over profetie en Gods zelfopenbaring aan de mensen. Hij ziet de Bijbel als de enige betrouwbare bron voor het wezen en doel van openbaring. Hill geeft als doel van zijn boek om een gebalanceerde en Bijbelse uitleg van het wezen en praktijk van profetie te geven.

Beginnend met het voorbeeld en verhaal van Samuël (1 Sam. 3:20) komt hij tot de volgende definitie van profetie:

“Prophecy was revealed truth that came directly from God.”201

Profetie wordt ‘ontvangen’ en wordt niet geproduceerd met het menselijke verstand. Ook geeft Hill al meteen aan dat er geen sprake kan zijn van een ‘ecstatic experience’ bij Samuël. In de tijd van de Richteren en de tijd dat Samuël leefde, waren er twee typen profeten, d.w.z. de dragers van de woorden van Yahweh. De woorden die de Bijbel daarvoor gebruikt zijn ‘seer’ en ‘nabi’. De ziener (1 Sam. 9:9) was meer een beschouwend type die solitair leefde, terwijl de ‘nabi’ een wildere en extatisch type profeet was en in groepsverband leefde en handelde. Soms worden deze termen ook door elkaar gebruikt in de Bijbel, maar over het algemeen zien we wel verschillen in de wijze waarop men komt tot het ontvangen van een woord van God. Bij de profeten in groepsverband is er vaak sprake van muziek en instrumenten in combinatie met profeteren (1 Sam. 10:5 en 1 Sam. 19:18; 1 Kron. 25:1). Hill noemt dit een poging om in de tegenwoordigheid van God te komen en leiding van Hem te ontvangen. Hier zien we ook elementen van ‘ecstasy’. Ongewoon gedrag werd in die tijd aan de invloed van de geestelijke wereld toegeschreven. Door de instabiele persoonlijkheid van Saul was het voor hem niet moeilijk om eenvoudig te schakelen tussen buien van razernij tot een geestvervoering.

Dit in tegenstelling tot Samuël die de aanwezigheid van God zocht door rustig te luisteren naar de innerlijke stem van de Geest die met hem wilde communiceren (bijvoorbeeld in 1 Sam. 8:7 waar hij God zoekt in gebed en ook in 8:21). Ook in 2 Kon.19:14 en 2 Kron. 32:20 lezen we dat voorbede leidt tot het spreken en handelen van God. Hill ziet in de ‘nabi’ (of nebi’im) de plaatselijke religieuze enthousiastelingen die Yahweh dienden op de hoge plaatsen die voorheen gebruikt werden voor de dienst aan Baäl. De Rekabieten (Jer. 35) stammen mogelijk ook hiervan af. De zieners waren uitmuntende mensen die meer een rondreizende taak hadden om (ook) de wetten van God te onderwijzen.202 Zo groeien de zieners uit tot de geestelijke leraars en leiders van Israël.203

Ook in het Israël van die tijd was er een zekere ambivalentie tegen de extatische profeten (zie 2 Kon. 9:11). Enerzijds noemden ze deze profeet een waanzinnige, terwijl ze kort daarna zijn woorden als waar accepteren. Hill ziet in de vroege periode van het koninkrijk van Israël een periode van verandering in profetie en de profeten als gevolg van de grote sociologische veranderingen in het land. Door de invloeden van de Kanaänitische godsdiensten is er regelmatig (en in toenemende mate) sprake van syncretisme, zowel bij de koning als bij de groepsprofeten. In 1 Kon. 22 zien we een groep van 400 profeten een gunstige profetie geven aan de koning, waarna de koning nog een ‘second opinion’ wil van een (solitaire) profeet des Heren, die, misschien niet helemaal verrassend, tot een heel ander woord komt. (1 Kon. 22:16-18). Uit 1 Kon. 18:4 blijkt wel dat niet alle groepen profeten altijd als valse profeten kunnen worden bestempeld. Maar volgens Hill204 werden de groepen profeten in toenemende mate geassocieerd met de aanbidding van Baäl, terwijl de echte lijn van profetie wordt gehandhaafd door de solitaire profeten, zoals Amos en Hosea in het noorden en Micha en Jesaja in het zuiden. In eerste instantie waren hun profetieën nog ‘oral’, terwijl dit later werd opgeschreven.

Hill is het oneens met het merendeel van de Oud Testamentici die de extatische eigenschappen van de profeten benadrukken. Vaak wordt dan verwezen naar de visioenen van Ezechiël, maar Hill laat zien dat Ezechiël niet een man was die zich in een trance werkte, al dan niet met behulp van muziek, maar gewoon het woord van God ontving toen hij in zijn huiskamer zat (Ez. 8:1). Volgens Hill brengt God alledaagse beelden of woorden in onze gedachten en hoeven we daar niet voor in een trance te geraken.205 Dit is beschikbaar voor alle christenen, maar de Bijbelse wetenschappers die daar geen ervaring mee hebben, zijn dan ook niet in staat om deze ervaringen te begrijpen of te beschrijven.

Ook zegt Hill dat profetie in de gemeente (1 Kor. 14:32) niet van een extatisch karakter is, omdat ‘de geesten der profeten aan de profeten onderworpen zijn’. De oproep dat allen kunnen profeten (14:1 en 14:31) en het verzoek om de profetie te toetsen door ‘de anderen’ betekent voor Hill dat Paulus verwacht dat de gemeente een profetisch volk gaat worden die gretig is om te luisteren wat de Heilige Geest tot hen spreekt.206

Profetie was volgens Hill207 een normaal onderdeel van de ervaring van het dagelijks leven in de kerk van het Nieuwe Testament. De zending (mission) van de kerk werd direct gestuurd door de Heilige Geest en dit werd ontvangen door middel van profetie. In vier belangrijke gebieden van de vroege kerk kom je deze sturing tegen, namelijk in het aanstellen van leiders, in de strategie van zending, in de leerstellingen en in voorkennis van de toekomst. De uitspraak in Hand. 15:28 “Want het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht.” vindt Hill een “supreme example of prophecy”,208 omdat hieruit de waarde van profetie blijkt voor de beslissingen die daarop genomen werden en waaruit ook blijkt dat deze beslissingen meer zijn dan alleen menselijke overwegingen.

Petrus beriep zich op de eerste Pinksterdag op de belofte van Joël dat allen zouden profeteren, wat betekent dat er geen verschil is in leeftijd, ras, geslacht of sociale status bij het uitdelen van de geestelijke gaven. Sommigen worden echter profeet genoemd in het Nieuwe Testament, in tegenstelling tot degenen die de gave van profetie hebben. Dit laatste kan gebruikt worden binnen de plaatselijke kerk, terwijl de profeet een bediening naar de hele kerk heeft. Mensen zoals Agabus reisden van stad tot stad en spraken daar de woorden van God. Ook de vijf mannen in Antiochië (Hand. 13:1) die leraren en profeten worden genoemd, komen allemaal ergens anders vandaan. Volgens Hill209 is in de vroege kerk nog weinig sprake van een duidelijke kerkorde en duidelijke ambtsomschrijvingen. Vandaar dat er regelmatig sprake is van valse leraren en valse profeten, zoals in Hand. 13:6-12. Volgens Hill, en dit Bijbelverhaal, heeft Paulus weinig moeite om deze valse profeet te confronteren en ontmaskeren. Ook Jezus waarschuwde enkele keren tegen valse profeten (Mar.13:22-23; Mat. 24:11; Mat 7:22- 23) en hun misleidende praktijken. Hill zegt daarom:

“Countering the effects of false prophets was a major problem in the early church.”210

De problemen konden bestaan uit de onbekende mensen die zich als profeet aandienden, maar ook door valse profetieën, waar Paulus de gemeente in Tessalonica voor waarschuwt (2 Tess. 2:1-3). Ook Johannes (1 Joh. 4:1) waarschuwt tegen valse profeten. Het is vanwege de aanwezigheid van deze valse profeten dat Paulus de gemeente waarschuwt om alles te onderzoeken (test everything) (1 Tess. 5:21). Ook in twee van de zeven gemeenten uit het boek Openbaring (Pergamun en Tyatira) is er sprake van valse profetie. Hill211 concludeert daarom dat het toetsen van profetie daarmee van groot belang was voor de vroege kerk, en hij besteedt er dan ook de nodige aandacht aan. Hill zegt dat de aanwezigheid van veel van de valse leringen en praktijken van de valse profeten, mede hebben geleid tot de pogingen van de vroege kerkleiders om het orthodoxe geloof op papier vast te leggen. Voor Paulus bestond de opdracht om alles te onderzoeken en te toetsen en het goede te behouden en het slechte te verwerpen, uit een proces van filtering. In wezen gebeurde dat onder het oude verbond ook al, zoals te lezen is in Deut. 18:19-20. Volgens Hill kon van het volk nog niet voldoende onderscheid worden verwacht en lag de verantwoordelijkheid daar bij de leiders. Onder het nieuwe verbond (waar Jer. 31:31 al naar verwijst), is dat anders en is de Heilige Geest aan allen gegeven en is onderscheid mogelijk door de speciale gave van onderscheid. Volgens Hill212 verwijst ook Johannes naar die gave als hij oproept om de geesten te beproeven (1 Joh. 4:1). De vroege kerk was toegerust om te toetsen en de manieren om te toetsen in de vroege kerk waren de volgende vier; namelijk vervulling, leerstellig, opbouw en het karakter en gedrag van de profeet.213

Vervulling was de eenvoudigste manier om te controleren of een voorspellende profetie uitkwam. Dit was al gebruikelijk in het Oude Testament (Deut. 18:22; Jer. 28:8-9; Ez. 28:8-9; Ez. 3:33) en de profeten wisten dit en de echte profeten zoals Jeremia pasten dit ook toe op hun eigen profetieën (Jer. 20:7; 18:21). Ook in het Nieuwe Testament wordt dit criterium van belang geacht voor de geloofwaardigheid van een profeet (Hand. 11:28), hoewel zelfs Agabus er wel eens een klein detail naast zat (vergelijk Hand. 21:11 en 21:33). Vervulling alleen is niet genoeg om als echte profetie erkend te kunnen worden. Ook is toewijding aan God van groot belang. Een profeet die afval predikte van God (Deut. 13:5) moest ter dood gebracht worden. Ook Jeremia trad hard op tegen valse profeten die het volk misleidden met leugens (Jer. 28:16; 29:32). De regels die God had gegeven en het daaruit komende onderwijs dat vorm had gekregen in de Schriften was bekend als de norm in het land. Ook Paulus beroept zich daarop en spreekt over zijn eigen boodschap als ‘zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben’ (Hand. 26:22). Ook nieuwe praktijken werden daaraan getoetst, zoals Jacobus zegt: ‘En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten’ (Hand.15:15). Ook Paulus riep op om ‘niet te gaan boven hetgeen geschreven staat’ (1 Kor. 4:6). Dit in combinatie met 2 Tim. 3:16 laat zien dat het gebruik van de Schriften als de norm van leerstellingen ook gebruikt werd om profetie en nieuwe openbaringen te toetsen.

Ook was er het gevaar van valse leringen (1 Tim. 6:3; 2 Tim. 2:17), maar de norm was het betrouwbare onderwijs wat door de apostelen was overgeleverd (2 Tess. 3:6). Valse profeten konden dus (ook) door hun valse leringen herkend worden, bijvoorbeeld een verkeerde leer over de persoon van Jezus, waar Johannes tegen waarschuwt (1 Joh. 4:2). Het herkennen en onderscheiden van de waarheid was een zalving die de gelovigen van de Heilige Geest hadden ontvangen (1 Joh. 2:20). Wie niet de goede leer brengt, is niet welkom in de kerk en moet verwijderd worden (2 Joh. 10-11). Vooral Johannes werkt deze test van juiste doctrine het uitgebreidste uit.

Paulus legt een grotere nadruk op opbouw van de gemeente als toets voor profetie. Voor Hill is het concept van profetie hetzelfde in het oude en nieuwe verbond. Wat verandert is de functie van profetie. In het Oude Testament wordt het volk Israël aangesproken (soms andere volken), terwijl in het Nieuwe Testament profetie alleen voor de kerk bedoeld is. Daarmee moet profetie ook passen in het doel van de kerk, namelijk het opbouwen van het geloof, het toenemen van inzicht, het vergroten van de visie en eenheid van de Christelijke gemeenschap. Daarmee ziet Hill geen ruimte voor oordeelsprofetie, omdat een echt woord van God de gemeente op moet bouwen. Zodat:

“A true prophecy would not be destructive and judgmental even though it might contain rebuke or correction’.214

Alles wat echt van God komt, moet opbouwen en tot volwassenheid leiden, en de belangrijkste test hierbij is de liefde, vandaar dat in de hoofdstukken van Paulus over de geestelijke gaven hij de aanwezigheid van liefde als het belangrijkste motief voor profetie benadrukt.

Dit moet dan terugkomen in het gedrag en houding van de profeet. Dit (ordelijke) gedrag blijkt ook uit zijn presentatie, hij wacht op zijn beurt (1 Kor. 14:31), hij geeft zijn beurt aan een ander die een openbaring ontvangt (14:30), hij is bereid zijn woorden te laten toetsen (14:29), hij doet alles op een ordelijke manier (14:33), hij spreekt in eenvoudige taal die begrijpelijk is voor de hele kerk (14:19), gebruikt zijn geest en zijn verstand (14:20) en is bovenal geïnteresseerd in de eenheid van de gemeente (12:13).

Profetie is voor Hill wat betreft het opbouwende karakter, niet in de eerste plaats te toetsen op de inhoud, maar op het resultaat en de juiste wijze van presentatie.

“True prophecy, in Paul’s teaching, would edify the fellowship, for prophecy (if rightly responded to) turns division into unity, strife into peace, fear into faith, and binds believers together in love.”215

Een laatste en minstens zo belangrijk criterium is de persoon van de profeet, iets waar de nadruk aan het eind van de Nieuw Testamentische periode steeds meer naar verschuift. Vandaar dat geschriften als de Didachè en de Herder van Hermas relatief weinig aandacht geven aan leerstellige aspecten, maar des te meer aan het karakter en het gedrag van de profeet. Vermoedelijk komt dit voort uit het onderwijs van Jezus dat je de (valse) profeten aan hun vrucht kunt herkennen (Mat. 7:16). Door middel van analogieën vanuit de natuur maakte Jezus duidelijk dat goede vruchten niet voort kunnen komen uit een slechte boom. Datzelfde principe geldt ook voor mensen, een geestelijk ziek en corrupt persoon zal geen goede daden voortbrengen. Het gedrag van een persoon zal zijn karakter tonen. Dit onderwijs van Jezus komt dan ook overeen met wat het Oude Testament hierover leert, waar de valse profeten immoraliteit koppelden aan geestelijke afval, zoals Jer. 23:14 beschrijft. Ook Micha en Jesaja bonden de strijd aan met de valse profeten van hun tijd (Mi. 3:5; Jes. 28:7) en Jesaja suggereert dat alcohol de inspiratiebron is van hun profetieën. Ware profetie leidt mensen in reinheid en heiligheid, omdat God heiligheid van zijn volk verlangt. Valse profetie leidt ook tot seksuele immoraliteit (2 Kon. 23:7; Op. 2:14). Ook de valse profetes Izebel (Op. 2:20) verleidt de gemeenteleden tot immoraliteit. Dus zowel de woorden als daden van valse profeten zijn te toetsen op hun inhoud en of het de mensen van God afbrengt. Hill schetst de tegenstelling als volgt:

“The false prophet would be judgmental, self-seeking, greedy and ambitious.”216

Daarentegen:

“The true spirit of prophecy would lead people into ways of gentleness and peace, into lives of love and service.”217

Voor de kerk van vandaag komt Hill tot maar liefst twaalf criteria om profetie te toetsen, voor een deel gebaseerd op de voorgaande vier criteria van de vroege kerk. Hill maakt zich ernstig zorgen over de toename van valse profetieën, met name in charismatische kringen.

Hij ziet valse profetie als schadelijk en in sommige gevallen zelfs als extreem gevaarlijk. Vandaar zijn extra aandacht voor toetsen, maar ook gaat Hill verder in het herkennen en confronteren van wat hij als valse profeten beschouwd. Omdat vele leiders van kerken niet weten hoe ze met profetie om moeten gaan en hoe ze moeten toetsen, kunnen belangrijke woorden van God verloren gaan of kunnen mensen en kerken slachtoffer worden van valse profetieën die ongetoetst geaccepteerd worden. Om beide misstanden te voorkomen komt Hill met zijn uitgebreide lijst van twaalf toetsingscriteria. Deze zijn:218

1. Gebed. Profetie moet in gebed ontvangen worden. Dit geeft het juiste fundament om te toetsen en geeft ruimte voor onderscheiding.

2. Getuigenis van de Geest. Bij een echt woord van God zal er meteen een innerlijke herkenning zijn die Gods Geest in ons bewerkt.

3. De Schriften. De inhoud van de profetie moet altijd vergeleken worden met de Schriften zoals de vroege kerk ook al deed. Gods woorden kunnen zichzelf ook niet tegenspreken.

4. Meditatie. Dit betekent de tijd nemen om er rustig over na te denken. Rust en geduld kunnen helpen om ons zelf voor te bereiden om het woord te ontvangen.

5. Bevestiging. Een belangrijk woord heeft altijd bevestiging nodig. Dit is geen gebrek aan vertrouwen, maar een verstandige manier om met openbaring om te gaan. Bevestiging kan op verschillende manieren gebeuren, vaak door een onafhankelijke bron of persoon.

6. Eenheid. Bij een woord voor een bepaalde gemeente is het belangrijk dat dit in eenheid wordt herkend, ook als de inhoud niet is wat men verwacht. Verdeeldheid ontstaat als er gebrek aan liefde is en geen behoefte om te reageren op Gods woorden.

7. Opbouw. Het doel van de Heilige Geest is om de gemeente op te bouwen, dus een echte openbaring van God zal dat zeker doen.

8. Liefde. Zijn de woorden in liefde gesproken? Liefde is echter niet zwak of compromitteert niet met het kwade.

9. Verheerlijken van Jezus Christus. Een echt woord van God verheerlijkt altijd Jezus en nooit de spreker.

10. Voorwaarden. Aan zowel een zegen als een vermaning zijn voorwaarden verbonden. Zegen vraagt meestal gehoorzaamheid en oordeel kan voorkomen worden door bekering.

11. Vervulling. Een woord dat iets in de toekomst voorspelt, kan eenvoudig worden getoetst door te wachten en te kijken of het uitkomt. Dit moet wel gebeuren in combinatie met de andere criteria om zeker te weten of iets van God is.

12. Karakter. Het morele karakter van een profeet was in de vroege kerk een belangrijk criterium en zou dat nog steeds moeten zijn. Niemand is echter volmaakt, maar wiens leven helemaal ingaat tegen het woord van God, kan niet gebruikt worden als een kanaal van de Heilige Geest.

De kerk heeft voor Hill de functie van profeet om de volken te bereiken met de taak die God haar heeft gegeven. Gehoorzaamheid aan de Bijbelse basisprincipes zijn daarom belangrijk om goed om te gaan met de waarheid die God openbaart aan zijn volk. Het valt Hill daarom op dat profetie zich tot nu toe vooral heeft beziggehouden met het vervullen van de individuele noden of het bemoedigen van plaatselijke kerken. Hill ziet voor profetie meer mogelijkheden en een grotere dimensie van invloed dan tot nu toe is bereikt.

“We have not seen prophecy used to bring creative drive to the message or mission of the church in the declaration of the gospel or its application to the injustices and evils of society. Neither has prophecy been used as in the early church for the direction of the mission of the church and its leadership. Perhaps it will be another generation before prophecy is fully restored to its biblical role within the community of believers and their outreach into the secular world.”219

In het in 1995 herschreven hoofdstuk getiteld Prophecy in the churches220 gaat Hill in op een paar ontwikkelingen na de 2e Wereldoorlog in de charismatische wereld waar hij zich ernstig zorgen over maakt. Deze ontwikkelingen zijn achtereenvolgens de Latter Rain221 beweging waaruit William Branham en veel genezingsbedieningen uit voort zijn gekomen.

Vervolgens gaat hij in op de opkomst van John Wimber en de Vineyard beweging, die vanaf het eind van de tachtiger jaren de bediening van Paul Cain (een voormalig medewerker van Branham) en de Kansas City prophets wereldwijd een aantal jaren heeft gepromoot. Hill is bijzonder kritisch over Paul Cain en beschuldigt hem van een mengeling van waarzeggerij en persoonlijke profetie. Het bezoek van John Wimber en Paul Cain (en Bob Jones) in 1990 aan Engeland vanwege een voorspelde opwekking die in oktober 1990 in Engeland zou uitbreken, ziet Hill als een dieptepunt voor de charismatische beweging.

“Opinion will no doubt be divided on this ministry for a long time to come but there can be no doubt that the mixture of excitement, exaggeration and controversy surrounding it did untold harm to the serious study of prophetic revelation and to an understanding of the activity of God in the contemporary world. It was a setback to the cause of promoting a biblical understanding of prophecy in the churches.”222

Vanaf 1994 ontstond de Toronto Blessing in een Vineyard gemeente in Canada wat voor veel verdeeldheid zorgde in evangelisch-charismatische kringen. Hij ziet de snelle verspreiding hiervan vooral als gevolg van sociologische factoren, maar vindt de theologische wortels ervan interessant genoeg om te bestuderen. Deze theologische concepten kwamen ook weer voort uit profetie, gebaseerd op de leringen van de eerder genoemde Latter Rain beweging.

Een laatste ontwikkeling m.b.t. profetie is de grote nadruk op persoonlijke profetie. Dit is een persoonlijk woord voor een gelovige, waarbij God richting en aanwijzingen voor de toekomst van die persoon geeft. In veel charismatische kerken heeft persoonlijke profetie een vooraanstaande plaats in het gemeenteleven ingenomen. Zonder dit helemaal af te wijzen, ziet Hill hier wel gevaren in en wijt hij dit ook aan het effect van het ‘self-centred individualism’ van de geseculariseerde Westerse maatschappij op de charismatische beweging. Niet de opbouw van de gemeente staat centraal, maar het feit dat God de persoonlijke noden van mensen op kan lossen.

“The gifts have often been seen as being given for the healing, the health and the wealth of individuals rather than for building up the body of Christ in order to fulfil the mission of the church in world evangelization and growth in spiritual maturity.”223

Juist vanwege deze voornoemde controversiële ontwikkelingen benadrukt Hill het belang van het toetsen van profetie in de kerk van vandaag.

Het boek And They Shall prophecy!224 werd door Hill samen met zijn vrouw geschreven waarin hij de trends in de charismatische beweging bestudeert en beoordeelt. Hij bespreekt de groeiende profetische beweging, waar hij deels positief over is, omdat zij voortkomt uit het verlangen van God om tot ons te spreken d.m.v. profetie zoals blijkt uit de belofte in Joël 2. Ook erkent hij dat God onderscheiding aan ons wil leren, in kracht wil werken en zijn waarheid aan ons door wil geven. Ook in dit boek pleitten Hill en zijn vrouw voor het toetsen van elke openbaring aan de bron, de boodschap en de vrucht.225 Hij herhaalt verschillende van zijn gedachten uit zijn vorige boeken (incl. kritische opmerkingen over de KCP) en pleit opnieuw voor het belang van toetsen om misleiding te voorkomen.

“We cannot overemphasis the necessity for following New Testament teaching and practice in regard to the weighing of prophecy in order to guard the Church against deception.”226

Voor Hill is onderscheiding een teken van volwassenheid die ontwikkelt kan worden door kennis van en inzicht in de Bijbel als het Woord van God (Hebr. 5:14 en 2 Tim.2:15).227

Verrassend is ook zijn pleidooi voor gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in de bediening als gevolg van de belofte van God in Joël 2. Hij erkent dat de Pentecostals in Amerika daarin voorop hebben gelopen, maar dat de nieuwere charismatische kerken een voorkeur hebben voor mannelijk leiderschap. Hill (en zijn vrouw) pleitten voor meer samenwerking tussen man en vrouw op basis van partnerschap en van hun afzonderlijke gaven.228

 

Voetnoten:

191 Clifford Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World (London: Found Paperbacks, 1982).

192 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.22

193 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.25

194 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.28

195 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.30

196 Clifford Hill, A Prophetic People (London: Found Paperbacks, 1986).

197 Clifford Hill, Prophecy Past & Present (Guilford: Eagle, 1989; Revised and updated edition 1995).

198 Clifford Hill, (e.a.), Blessing the Church? (Guilford: Eagle, 1995).

199 Hill, Prophecy Past & Present, p.5

200 Hill, Prophecy Past & Present, p.3

201 Hill, Prophecy Past & Present, p.13

202 Gordon Fee zegt: “The prophets were covenant enforcement mediators.” Gordon D. Fee and Douglas Stuart, How to Read the Bible for All Its Worth (Grand Rapids: Zondervan, 2003 3rd ed.). p.184

203 Hill, Prophecy Past & Present, p.17-21

204 Hill, Prophecy Past & Present, p.25

205 Hill, Prophecy Past & Present, p.28

206 Hill, Prophecy Past & Present, p.215

207 Hill, Prophecy Past & Present, p.217

208 Hill, Prophecy Past & Present, p.224

209 Hill, Prophecy Past & Present, p.230

210 Hill, Prophecy Past & Present, p.231

211 Hill, Prophecy Past & Present, p.232

212 Hill, Prophecy Past & Present, p.238

213 Hill, Prophecy Past & Present, p.239-251

214 Hill, Prophecy Past & Present, p.245

215 Hill, Prophecy Past & Present, p.247

216 Hill, Prophecy Past & Present, p.251

217 Hill, Prophecy Past & Present, p.250

218 Hill, Prophecy Past & Present, p.319-323

219 Hill, Prophecy Past & Present, p.308-309

220 Hill, Prophecy Past & Present, Hoofdstuk 16, p.307-324

221 In 1949 nam de General Council van de Assemblies of God een resolutie aan waarin het vele van de leerstellingen van deze beweging verwierp. De volledige tekst staat in Clifford Hill, (e.a.), Blessing the Church? (Guilford: Eagle, 1995). p.62-63 Op 11 augustus 2000 werd in Resolutie 16 een aantal van deze bezwaren herhaald, incl. de nieuwe nadruk op extreme manifestaties en de toenemende nadruk op allerlei bijeenkomsten die door velen als ‘revival’ worden bestempeld. (bron: http://ministers.ag.org/pfd/EndtimeRevival.pdf geraadpleegd 23-05-2012)  (inmiddels is de link: http://ag.org/top/Beliefs/Position_Papers/pp_downloads/pp_endtime_revival.pdf  20-06-2014)

222 Hill, Prophecy Past & Present, p.313

223 Hill, Prophecy Past & Present, p.317

224 Clifford and Monica Hill, And They Shall Prophecy! (Guilford: Eagle, 1990).

225 Hill, And They Shall Prophecy!, p.41

226 Hill, And They Shall Prophecy!, p.51

227 Hill, And They Shall Prophecy!, p.152

228 Hill, And They Shall Prophecy!, p.163

 

 

Valse profeten in de kerk.

 Een vervolg op het vorige artikel Blessing the Church?

Uit: Profetie in context, p. 90-94

Om deze beschuldigingen beter te begrijpen, zullen we eerst moeten bestuderen welke ideeën Hill heeft over profetie en de rol van de profeet. Volgens Hill stuurde God in de geschiedenis van Israël alleen profeten in tijden van crisis. Profeten waren nooit bedoeld om zegen te verkondigen. Dat deden alleen de valse profeten. In tijden van naderend onheil riep God echte profeten om te waarschuwen, om het volk op te roepen tot bekering en terug te laten keren tot God.240 De zegen van God was altijd afhankelijk van de trouw en de keuzes van het volk Israël. Jeremia 28 geeft een intrigerende kijk op een valse profeet die een positieve boodschap profeteert die het volk graag wil horen. Hill beschouwt valse profetie als ernstig, omdat het de mensen misleid en valse hoop geeft. Ook weerhoud het de mensen ervan om het echte woord van God te kunnen verstaan en zich weer tot God te bekeren en op die manier Zijn zegen te ontvangen. Het zijn deze negatieve effecten waar de aversie van Hill tegen valse profetie op is gebaseerd.

Zo komt Hill tot een tweedeling in type profetie. Enerzijds de profetieën die waarschuwen tegen moeilijke dagen. En tegengesteld daaraan, de profetieën met beloften van opwekking en herstel, die goede tijden en voorspoed voorspellen. Hill noemt een aantal profetieën van beide categorieën van de laatste tientallen jaren en beschrijft welke invloed ze hebben gehad. Hill merkt ook op dat er de neiging is onder de profeten die opwekking profeteren, dat ze elkaars profetieën bevestigen en zelfs aanvullen, ook met nieuwe leerstellingen. Hill concludeert dat de profetieën die het invloedrijkst zijn geweest in de laatste 25 jaar, niet de waarschuwende profetieën zijn geweest, maar degenen die ‘revival’ en andere grote geestelijke kracht hebben beloofd.

      “The most popular belief to have come from this source is the expectation of a great spiritual revival and the emergence of a glorious, victorious, supernaturally empowered church.”241

Hill ziet hier geen Bijbelse basis voor en traceert deze manier van denken en profeteren naar de leringen en praktijken van de Latter Rain beweging. Hij ziet dit als een ernstige misleiding die de charismatische beweging is binnengedrongen, doordat mensen door onvoldoende Bijbelkennis ook niet in staat zijn om dogma’s te toetsen en dwaalleringen te herkennen. Het grootste bezwaar wat Hill ziet tegen valse profetie en valse leringen is dat het blindheid veroorzaakt naar het echte Woord van God waardoor mensen het doel van God voor zijn volk in een bepaalde tijd kunnen missen.

Hill ziet het optreden van de Kansas City prophets in Engeland in 1990 als een keerpunt in de charismatische beweging.242 Het gaat Hill aan het hart wat de gevolgen zijn voor profetie.

      “When the Kansas City prophets came, with their popular message of imminent revival, they also brought a teaching about prophecy which was contrary to Scripture and highly dangerous. This teaching focused upon signs and wonders thus hyping the supernatural and sensationalizing the prophetic ministry in a way that is totally foreign to the Bible.”243

De kritiek van Hill geldt ook voor het boek van David Pytches Some Said it Thundered, die het verhaal beschrijft van zijn ontmoetingen met de Kansas City prophets. Hij verwijt Pytches vooral dat hij alle verhalen van paranormale ervaringen kritiekloos accepteert als het werk van de Heilige Geest. Hij beschouwt het als een grote fout van een kerkleider om nieuwe geestelijke ervaringen niet te toetsen aan Bijbelse principes. Hij houdt daarom Pytches medeverantwoordelijk voor de misleiding die de kerk is binnengekomen. Ook heeft hij kritiek op John Wimber voor het feit dat hij Bob Jones langere tijd de hand boven het hoofd heeft gehouden en hem door heeft laten gaan met zijn profetische bediening hoewel er voldoende aanwijzingen waren voor demonische activiteit in het leven van Jones.244 In 1991 werd Jones tenslotte ontslagen vanwege een lange lijst van moreel falen,245 waarbij sommige betrekking hadden op de wijze waarbij hij profetie misbruikte voor zijn eigen persoonlijke verlangens.246

Een ander punt van kritiek van Hill is dat deze (en andere) profeten gedurende conferenties die Wimber hield, profeteerden dat die gemeente onderdeel van de Vineyard beweging zou worden.247 Dit leidde tot een spoor van verdeeldheid en vele gemeenten splitsten hierdoor. Ook het feit dat vele van de profetieën niet uitkwamen, pleit volgens Hill niet voor deze profeten en beweging. Ook de Toronto Blessing, waarvan de beloofde opwekking niet kwam, is voor Hill een doodlopende weg, die de kerk verder weg heeft gebracht van het doel van God met de kerk.

Hill is kritisch, zelfs pessimistisch over de toekomst van de charismatische beweging. Hij ziet vele gemeenteleden afhaken, omdat ze ziek zijn door het gedrag van hun leiders. Vooral door de verwachting dat er een grote opwekking zal komen, gepaard met en veroorzaakt door allerlei wonderen en tekenen, in plaats van de Bijbelse leer dat de tekenen en wonderen de prediking van het Woord zullen volgen. Daardoor verschuift de focus weg van de centraliteit van het Woord van God en de verheerlijking van Jezus Christus.

Uiteindelijk ziet Hill de charismatische beweging desintegreren en fragmenteren in allerlei kleinere groeperingen met hun eigen geloofsopvattingen en nadrukken. Zolang de obsessie met ervaringen najagen door blijft gaan, is er het gevaar dat de beweging richting New Age gaat of een ‘cult’ gaat worden. Zijn oproep om weer op de goede weg te komen, is dat alle predikers zich weer bezig gaan houden met ‘systematic expository preaching’ van het Woord van God en dat alle gelovigen zich weer gaan keren naar de Bijbel en het Woord weer gaan bestuderen.248

 
Voetnoten:

237 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.61
238 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.62-102
239 David Pytches, Some said it Thundered (London: Hodder and Stoughton, 1990).
240 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.105
241 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.139
242 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.188, 198, 215
243 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.192
244 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.197; en dit wordt bevestigd door John Wimber volgens Clifford and Monica Hill, And They Shall Prophecy!, p.110
245 Dit wordt bevestigd in het boek wat gezien kan worden als de officieuze geschiedschrijving van de Vineyard beweging: Bill Jackson, The Quest for the Radical Middle
(Capetown: Vineyard International Publishing, 2006). p.233
246 “He had been misusing his so-called ‘prophetic powers’ to solicit sexual favours from women.” volgens Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.197 (er worden nog meer zonden specifiek genoemd, zoals ‘using the gifts to manipulate people for his personal desires, rebelling against pastoral authority, slandering leaders and the promotion of bitterness in the Body of Christ’. This was just part of a lengthy list of Jones’ moral failures which Wimber and Bickle sent to a number of church leaders and Christian media around the world.)
247 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.203
248 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.227

Blessing the Church?

Uit hoofdstuk 2.2.5 van Profetie in Context, door Mark Peter van der Bijl (2013)

 

In het boek Blessing the Church?229 gaat Hill samen met een aantal andere auteurs in op de geschiedenis en de richting van de charismatische beweging en met name op de (toen) recente ontwikkelingen van de Toronto Blessing en de impact van de Kansas City prophets op de daaraan verbonden bewegingen. Vanaf het begin spreekt Hill zijn zorgen uit over het steeds verder afdwalen van de charismatische beweging van de Bijbelse principes. Hij ziet ruimte voor verschil in interpretatie, maar is minder mild voor wat direct ingaat tegen wat de Bijbel leert. Hij ziet dat de charismatische beweging voor miljoenen mensen tot grote zegen is geweest vanwege de nadruk op de persoonlijke ervaring met God. De mogelijkheid tot steeds nieuwere en diepere ervaringen, maken deze beweging dan ook erg aantrekkelijk. Er is echter ook een keerzijde:

 “Yet when experience parts company with sound biblical teaching there is grave danger for the believer.”230

 Hill en zijn medeauteurs hopen met dit boek de gelovigen te informeren, te waarschuwen en te beschermen en, ondanks het polemische gehalte van het boek, bij te dragen aan ‘the ongoing theological debate’ binnen de charismatische beweging. Alle vier de auteurs zijn (naar eigen zeggen231) evangelische predikers met een ruime ervaring binnen de charismatische beweging en staan open voor de aanwezigheid, de kracht en de activiteit van de Heilige Geest in de kerk van vandaag. De Toronto Blessing bracht volgens Hill232 voor het eerst een grote verdeeldheid onder charismatische gelovigen. Hij vindt dat een groot contrast met wat op de eerste Pinksterdag gebeurde, waar de Heilige Geest eenheid, liefde en onderlinge zorg bewerkte onder de gelovigen. In wezen gaat het Hill ook niet om de Toronto Blessing op zich, maar probeert hij de grotere context te zien waar het een deel van uitmaakt, namelijk waar het ook uit voort is gekomen.

 “All the writers see Toronto as merely the latest step in a continuing process of an overemphasis upon experience and a neglect of sound biblical teaching.”233

Hill is kritisch over het begin van de charismatische beweging, in tegenstelling tot de eerste Pinksterdag en de opwekking in Azusa Street in 1906, die hij wel als een werk van God ziet. Hij denkt dat de charismatische beweging ontstaan is tegen de achtergrond van een geïnstitutionaliseerde kerk, die gefrustreerd was met de status quo van die tijd. De charismatische beweging heeft daarom heel veel sociale karakteristieken van de westerse maatschappij overgenomen, zoals een nieuwe vorm van spiritualiteit die aansloeg bij de groeiende middenklasse bevolking. De groei van de nieuwere kerken trok dan ook voornamelijk mensen aan die ontevreden waren met hun traditionele kerken. Veel van de ‘founding fathers’234 van de charismatische beweging (in Engeland) waren mannen die toegewijd waren aan het Woord van God en het verspreiden van Nieuwtestamentisch christendom. Hill is kritisch over de latere generaties leiders die naar voren kwamen, omdat het niet de denkers waren, maar de ‘charismatische’ persoonlijkheden, de populaire sprekers en de geboren leiders. Velen hadden geen training in leiderschap gehad en de meesten hadden ook geen theologische opleiding genoten. Deze twee zaken ziet Hill als een van de grootste gevaren voor de charismatische beweging, omdat er een toenemende nadruk is op ervaringen en steeds minder nadruk op ‘biblical scholarship’.

 Ook het individualisme dat hij in een eerder boek noemde, moet het ontgelden:

 “Much of the preoccupation of charismatics with the exercise of spiritual gifts have been me-centred – me and my health, my wealth, my family and my personal relationship with God. The exercise of spiritual gifts thereby tends to meet the personal needs within the fellowship. The servant nature of discipleship – saved to serve – tends to become lost.”235

Gebrek aan autoriteit en verantwoording afleggen ziet Hill ook als een dubbel probleem.236 In de traditionele Pinksterkerken vindt hij dit goed geregeld, doordat zij duidelijke organisatorische structuren hebben incl. een duidelijke manier van verantwoording afleggen,maar dit mist Hill in de charismatische beweging. Omdat deze beweging geboren is in een tijd van sociale anarchie, waarbij tradities werden aangevochten, heeft dit ook z’n weerslag gehad op het leiderschap. Leiders eisten vaak een grote mate van gehoorzaamheid van hun volgelingen en ook werden leiders op een voetstuk geplaatst door deze volgelingen, waardoor de gewone gelovigen niet meer in staat waren om zelf te onderscheiden en ze te gemakkelijk de leiders gingen volgen in hun leringen en praktijken. Dit opende de poort voor potentiele misleidingen.

Toen John Wimber in de tachtiger jaren naar Engeland kwam met een nieuwe boodschap dat de kracht van de Heilige Geest voor iedereen beschikbaar was, sloeg dat enorm aan. In een verzwakte kerk was er een sterke behoefte aan de belofte van kracht. Kracht om te genezen, demonen uit te drijven en kracht om te evangeliseren. ‘Power-evangelism’ was de populaire boodschap die de charismatische mensen volgens Hill wilden horen. Direct beschikbare ‘signs and wonders’ en de belofte dat God zijn koninkrijk nu wilde vestigen sprak de mensen aan die waren grootgebracht in een instant tijdperk. Binnen deze theologie paste ook de (valse) profetie dat er een grote eindtijd opwekking zou komen, zoals voorspeld door Paul Cain. Toen dit niet uitkwam en de kerk weer was weggezakt, kwam het nieuws uit Toronto van een nieuwe opwekking, waarbij de kracht eenvoudig overdraagbaar was door mensen en zo doorgegeven kon worden. Op deze manier verspreidde dit zich in korte tijd door heel Engeland en bood dit nieuwe hoop voor voorgangers die met moeite hun gemeente draaiend hielden. Wat Hill opmerkt, is dat slechts weinigen de moeite namen om in overeenstemming met het Bijbelse gebod te toetsen uit welke geest deze kracht kwam. Het pragmatisme overheerste, als het werkt is het goed. Vanuit deze analyse bekijkt Hill de ontwikkelingen wat specifieker.

De voorstanders van de Toronto Blessing beweren dat God moet kunnen werken zoals Hij wil. Hill is het daar in principe mee eens, maar tekent wel aan dat God ons ook een verantwoordelijkheid heeft gegeven om alle dingen te toetsen. Ook heeft God ons de Schriften gegeven die Zijn karakter en wegen beschrijven, zodat we de mogelijkheid hebben om te kunnen toetsen wat van Hem afkomstig is.237 Medeauteur David Forbes238 beschrijft de theologische ontwikkelingen vanaf de Latter Rain beweging en William Branham tot aan de opkomst van de Kansas City prophets en de Toronto Blessing. Een aantal bezwaren lagen op het terrein van een te grote nadruk op het doorgeven van geestelijke gaven en vooral profetie en tevens de nadruk dat de kerk van vandaag geleid moet worden door apostelen en profeten. Ook was er een sterke neiging om mensen en gemeenten te beïnvloeden door ‘directive prophecy’. Door de vele misstanden en de veroordeling door de Assemblies of God verdween deze beweging redelijk snel van het toneel, maar veel van deze leringen gingen ondergronds verder en werden volgens Forbes geïnfiltreerd (in de zin van doorsijpelen) in de charismatische beweging. Met name de Kansas City prophets (en de daarbij behorende kerk Kansas City Fellowship geleid door Mike Bickle) waren aanhangers van deze leer en zij brachten dit over op John Wimber via een nauwe samenwerking. David Pytches publiceerde een boek239 over deze groep profeten en nodigde hen uit in Engeland, wat tot tegenstand leidde van o.a. Clifford Hill. De bezwaren van Hill en zijn medestanders zijn zowel inhoudelijk theologisch van aard, als wel dat zij deze groep van valse profetie beschuldigt, voortkomend uit een verkeerde bron.

Voetnoten:

229 Clifford Hill, (e.a.), Blessing the Church? (Guilford: Eagle, 1995).

230 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.2

231 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.3-4

232 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.3

233 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.7

234 Hill noemt o.a. Michael Harper en Tom Smail in: Hill, (e.a.), Blessing the Church?,

p.24

235 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.29

236 Hill, (e.a.), Blessing the Church?, p.34 en p.110

 

Voor een andere recensie:

http://www.ciao.co.uk/Blessing_the_Church_Clifford_Hill__Review_5423484

 

 

New Horizons in Hermeneutics

 New Horizons in Hermeneutics,

The Theory and Practice of Transforming Biblical Reading

een kritisch leesverslag.

 Product Details

  • Over de schrijver:

De auteur van het boek is dr. Anthony Thiselton (geb. 1937), momenteel professor of Christian Theology aan de Universiteit in Nottingham. Hij heeft ook les gegeven aan de universiteiten van Chester, Leicester en Durham. Hij is lid van de Anglicaanse kerk en is een Associate priester in Nottingham. Hij heeft diverse boeken op zijn naam staan waaronder The Two Horzizons (1980) en The Hermeneutics of Doctrine (2007) en The Holy Spirit–In Biblical Teaching, through the Centuries, and Today (2013).

 Samenvatting

 

  1. Introductie – verkenning van het hermeneutische landschap
  2. Tekst en lezer

Thiselton beoogd met het schrijven van dit boek een beschrijving en een kritische evaluatie te geven van alle belangrijke theoretische modellen en de bijbehorende aanpak. In de titel van zijn boek heeft hij drie woordspelingen verwerkt waarmee hij aan wil geven dat teksten de horizon van de lezer kunnen vergroten, maar ook dat lezen tot verandering (transforming effects) kan leiden en dat hij de nieuwe horizons wil openen. Hij wil de bijbelse geschriften benaderen vanuit een christelijk standpunt. Eerst door invloed van de ideeën en geschriften van Schleiermacher en Gadamer, maar later door literaire en semiotische theorieën, voldoet de traditionele wijze van het lezen van een tekst niet meer. De interactie tussen tekst en lezer staat nu centraal. Hij ziet hierin een verschuiving van routine en een voorspelbaar proces naar een creatievere en productievere manier van lezen. Hij beschrijft kort wat hij in de volgende hoofdstukken gaat uitwerken. Teksten hebben de mogelijkheid om lezers te veranderen (shape and transform) in hun waarneming, begrip en daden. Lezers kunnen teksten ook een andere betekenis geven in nieuwe situaties. Er zijn tenminste twee modellen waaruit blijkt hoe teksten een creatieve impact kunnen hebben op lezers. Van belang is ook dat elke lezer zijn eigen verwachtingshorizon meebrengt naar de tekst. Diverse factoren spelen een bewuste of onbewuste rol in het transformatieproces van de tekst en zijn betekenis, nl. intertextueel, situationeel, horizontaal, semiotisch, hermeneutisch en theorieën van textualiteit. Van belang voor Thiselton is welke modellen bruikbaar zijn voor bijbelse teksten inclusief de theologische evaluatie. Vervolgens behandeld hij de vraag in hoeverre de auteur nog een onderdeel is van de tekst. Voor Ricoeur is de lezer afwezig bij het schrijven en is de schrijver afwezig bij het lezen. Hiermee staat de tekst los van z’n oorsprong. Een andere vraag is of situaties en/of lezers deel uit maken van de tekst. Als de tekst autonoom is, dan maakt de intentie van de auteur niet meer uit. In het verleden werden teksten gezien als voertuigen die de gedachten en ideeën van de auteur bevatten. Moeten we de betekenis alleen maar ontdekken, of creëren we ook de betekenis? Binnen de Christelijke theologie worden de bijbelse teksten als ‘gegeven’ beschouwd. Toch veronderstelt deze gegevenheid nog steeds een actieve menselijke reactie om de ‘gaven’ in werking te stellen. De reader-response modellen gaan dan ook uit van een actieve participatie van de lezer. Centraal bij alle theologische overwegingen blijft voor Thiselton centraal staan dat Jezus Christus het Woord is, dat vlees geworden is. De taal van Jezus is inter-persoonlijke communicatie, dus dit heeft gevolgen voor het begrijpen en lezen van bijbelse teksten. Het gaat niet alleen om woorden over God, maar van God.

 

  1. Twee historische modellen 1: The Hermeneutics of Tradition
  2. Twee historische modellen 2: The Hermeneutics of Enquiry

Vanaf de vroege kerkgeschiedenis zijn mensen bezig geweest met bijbelse interpretatie. Hij beschrijft de periode van de kerkvaders tot de reformatie als de Hermeneutiek van de traditie. De methode die het meest wordt uitgewerkt in die periode is de allegorische uitleg. De strijd tegen diverse dwaalleringen zoals de gnostiek hebben deze ontwikkeling bevorderd. Waar vanaf het rationalisme (Descartes) het wantrouwen centraal staat, is de basis van deze vorm van hermeneutiek vertrouwen. Ook stond het individu niet centraal, maar de gemeenschap van gelovigen. Diverse kerkvaders (Irenaeus, Clement, Origines) hebben hun bijdrage daaraan geleverd, maar ook Philo van Alexandrië. Een drietal factoren onderscheiden de allegorische interpretatie van de gnostiek en zorgden voor enige balans, nl, de regel van het apostolische geloof was de context van het begrijpen, de eenheid van de Schriften vormden de begrijpelijke theologische horizon en de bijbelse en het kerkelijk getuigenis van Christus van het centrum van de bijbelse teksten en hun interpretatie. Ook werd de letterlijke betekenis niet uitgesloten, maar was dit veelal het begin, waarna de volgende niveaus van begrijpen konden worden bereikt. Origines hanteerde deze drie niveaus van betekenis van een tekst vanuit een pastorale oriëntatie. Hoewel het soms leek alsof alles mogelijk was met de allegorische uitleg, kunnen we toch stellen dat de kerkvaders binnen het raamwerk van de bijbelse traditie bleven. De ‘school’ van Antiochië wilde dichter bij de historische en letterlijke uitleg blijven. De gedachten (bedoeling) van de auteur waren voor hen van groot belang. Thiselton[1] noemt dit author-related intersubjectivity, en de manier van interpreteren van Alexandrië reader-related intertexuality om de verschillen in uitgangspunten aan te geven. Met de Reformatie (Luther, Erasmus, Tyndale, Calvijn) zien we dat de fundamentele vragen over interpretatie veranderen. Misstanden in de kerk speelden hier ook een rol in, omdat de Schift werd gezien, niet alleen als een woord van God, maar ook als een criterium en manier voor correctie van de huidige (d.w.z. toenmalige) traditie. De letterlijke betekenis wint voor Luther weer aanzienlijk in waarde. De Schrift is in staat om te bemiddelen en de aanwezigheid van Christus zichtbaar te maken. Voor Luther had de bijbelse tekst voorrang boven de traditie, die weer voorrang had boven rationalisme en enthousiasme. De enthousiastelingen werden door hem ook wel ‘fanatiekelingen’ genoemd. Dit brengt Luther tot de overtuiging dat elk begrijpen van de Bijbel en het getuigenis van Christus getoetst moet worden en indien noodzakelijk, ook gecorrigeerd. De noodzaak van kritische reflectie blijft noodzakelijk en vraagt om criteria voor waarheid en niveaus van betekenis en bewijst de noodzaak voor een hoog niveau van onderwijs.

 

  1. Schleiermacher, Dilthey en Betti
  2. Gadamer, Wittgenstein en Speech Act Theory
  3. De hermeneutiek van Paul Ricoeur

Met Friedrich Schleiermacher (1768-1834) (en in zijn voetspoor Wilhelm Dilthey (1831-1911) en Emilio Betti (1890-1968)) betreden we het tijdperk van de hermeneutiek van begrijpen (understanding). Hij had als eerste oog voor de theoretische en praktische problemen van de hermeneutiek. Hij plaatst hermeneutiek in de context van de kennis theorieën en welke condities nodig waren om het menselijk begrijpen plaats te kunnen laten vinden. Voor dit begrijpen zijn twee dingen nodig, de context van de taal (grammaticale interpretatie) en de gedachten van de spreker of auteur (de psychologische interpretatie). Het gaat dus niet alleen om de tekst, maar ook om de gedachten van de auteur. Het moet zelfs mogelijk zijn om de auteur beter te begrijpen dan hij zichzelf begreep doordat degene die interpreteert zich zowel objectief als subjectief in de positie van de auteur plaatst. Schleiermacher was de eerste die zowel een focus op de auteur als de focus op de tekst legde. Omdat hij de Bijbel als een boek zag die eigenlijk alleen door menselijke inbreng en creativiteit tot stand was gekomen, had hij onvoldoende oog en balans voor het idee van goddelijke inspiratie. Dilthey legt meer de nadruk op het leven of de ervaring van het leven. Teksten zijn eigenlijk de dode overblijfselen achtergelaten na een levenservaring. Door na te gaan wat er achter de teksten ligt, kunnen de teksten begrepen worden. Bij Betti lag de nadruk op openheid, namelijk openheid voor correctie en verbetering en openheid voor continue ontdekkingen. Uiteindelijk kunnen we de tekst beter begrijpen dan de auteur zelf. Maar dit begrijpen is een proces, niet iets eenmaligs.

 Een volgende ontwikkeling is de verschuiving van de aandacht naar de lezer. Bijbelse teksten richten zich immers op de lezer of de hoorder. Zowel Jezus als Paulus richtte zich in hun boodschap op een (bepaald) publiek. De lezer wordt betrokken bij de tekst (self-involvement), of er wordt van de lezer een reactie of een beslissing gevraagd (reader-response). Bij de speech-act theorie wordt de tekst geanalyseerd waar gedane uitspraken moeten leiden tot daden van de hoorders (of lezers). Deze theorie is ontwikkeld door Austin (1962) en verder ontwikkeld o.a. door Thiselton. (p.289). Een goed voorbeeld is de opdracht van Jezus: Ga en maak discipelen (Matt. 28:18). Om deze opdracht persoonlijk toe te eigenen, moet er wel een identificatie zijn als geadresseerde. Hetzelfde kan natuurlijk ook gelden voor beloften, uitnodigingen, etc. De uitwerking van een tekst hangt ook af van het gezag en status van degene die de woorden uitspreekt. Zie bv de woorden van Jezus: “Uw zonden zijn u vergeven” (Mat.9:2). Deze manier van spreken wordt ‘World-to-Word-fit’ genoemd, vanwege de gevolgen van de woorden. Ook bij woorden van aanbidding (bv in de Psalmen) zien we dat zowel de spreker als de hoorder betrokken zijn en niet onveranderd kunnen blijven.

 Met George-Hans Gadamer (1900-2002) zien we weer een aanzienlijke ontwikkeling in de hermeneutiek. In 1960 publiceerde hij zijn hoofdwerk Wahrheit und Methode, Grundzüge einer philosophischen Hermeneutiek, wat zowel voor de algemene hermeneutische theorie, maar ook voor de interpretatie van de bijbelse teksten van groot belang is geweest. Gadamer heeft moeite met de nadruk op methoden om te kunnen begrijpen. Voor Gadamer is hermeneutiek ontologisch, waardoor waarheid moeilijk (of zelfs niet) te achterhalen is. Het gesprek of de dialoog is een veel betere manier om tot de waarheid te komen (emerge). Gadamer leunt sterk op de ideeën van Heidegger, hoewel Gadamer aanzienlijk positiever staat tegenover de traditie. Taal is belangrijk voor Gadamer, maar ook complex, omdat ons begrijpen wordt beperkt door de grenzen van de taal. Taal is een bemiddelaar van deze wereld, maar niet objectief, maar intersubjectief. Hoewel Gadamer positief staat tegenover de traditie, hoeven we ons daar niet naar te schikken. “History does not belong to us, but we belong to it.”2 Ook hoeft het verstand niet alle gezag aan te vallen, omdat als we onze beperkingen zouden beseffen, we ook zouden weten dat anderen soms een beter begrip (understanding) hebben dan wijzelf. Zo hoeven we dus geen afstand te nemen van traditie. Het gaat verder dan objectivism, maar ook verder dan relativism. De waarde van een tekst moet worden bepaald in de tijd en traditie waarin het bestudeerd wordt en gaat verder dan de betekenis van de auteur. Zo wordt hermeneutiek een historische en contextueel begrijpen waarbij ruimte is voor praktische wijsheid (of een pastoraal oordeel) en waar teksten toegepast kunnen worden in nieuwe situaties binnen een nieuwe horizon.

 Wolfhart Pannenberg (1928) probeert met een theologische benadering het probleem van de fundamenten van de kennis op te lossen. Volgens Pannenberg omvat de theologie alle kennis die er bestaat, omdat het spreekt over God die de schepper en voleinder van alles is. Pannenberg bekijkt de werkelijkheid vanuit historisch oogpunt en de geschiedenis is de meest complete horizon van de christelijke theologie. Ook de kennis van God wordt mogelijk gemaakt door de geschiedenis. Dus bij het begrijpen van een tekst zijn de gebeurtenissen rond het ontstaan van de tekst ook belangrijk. Pannenberg benadrukt ook het belang van de toekomst, deze kijk op de eschatologie vormt voor hem de derde horizon van begrijpen. Gods waarheid moet zich ook in de toekomst op een nieuwe manier bewijzen. Een ander centraal punt bij Pannenberg is zijn sterke nadruk op Christologie, waarbij hij weer meer nadruk wil geven aan de ‘historische Jezus’ en een Christologie van onderen heeft geformuleerd. Pannenberg probeert te komen tot een interactie van taal en patronen van gebeurtenissen in de context van historische tradities. Het spreken over God gaat verder dan alleen het spreken over het menselijk bestaan en gedachten.

 Paul Ricoeur (1913-2005) probeert de dimensies van ‘uitleg’ en ‘begrijpen’ bij elkaar te brengen. Hij vindt uitleg te reductief en begrijpen te kwetsbaar o.a. voor zelfmisleiding. De hermeneutische theorieën van Ricoeur zijn complex, omdat hij elementen van de fenomenologie combineert met existentialisme, taalkundige theorieën, psychoanalyse, structuralisme, theorieën van teksten en de christelijke theologie. In tegenstelling tot Gadamer vindt Ricoeur dat er niet gekozen moet worden tussen waarheid of methode, maar dat beiden belangrijk zijn voor de hermeneutiek. In latere werken benadrukt Ricoeur het belang van de creatieve kracht van taal, wat zich uit in symbolen, metaforen en verhalen (narrative). Metaforen produceren nieuwe mogelijkheden van verbeelding en visie. Bij verhalen ligt de waarde in het plot, waar alles bij elkaar komt en het verhaal in wezen dicht bij een metafoor komt. Ricoeur onderscheidt geschiedenis (history) van fictie, waar geschiedenis de weg opent naar het mogelijke en fictie de weg opent naar het essentiële. Ricoeur wil de aandacht verschuiven van ‘achter’ de tekst naar ‘voor’ (in front of) de tekst. Omdat Ricoeur zich positief uitlaat over de werken van Marx, Nietsche en Freud, die de ‘drie meesters van de achterdocht’ worden genoemd, wordt de wijze van hermeneutiek van Ricoeur ook wel de hermeneutiek van de achterdocht genoemd. Hermeneutiek is voor Ricoeur het vernietigen van de afgoden en het luisteren naar de symbolen. M.b.t. de bijbelse teksten zit Ricoeur meer op de lijn van Kierkegaard wat betreft indirecte communicatie. De lezer van een tekst moet keuzes maken uit de mogelijkheden die er zijn bij conflicterende interpretaties. Uitleg gaat ook samen met begrijpen. Religieuze taal herschrijft menselijke ervaring, waarbij het woord van God werkzaam (eventful) is binnen de tijd-horizon van de lezer. Hij blijft hiermee binnen de theologie van Barth. De God die zich openbaart aan ons is een verborgen God. De bijbelse teksten bieden een perspectief van mogelijke werelden en van daaruit hebben ze de mogelijkheid om ons te veranderen en onze standpunten te veranderen.

 Jürgen Habermans (1929) wordt gezien als de meest invloedrijke moderne denker op het gebied van de socio-kritische hermeneutiek. Hierbij gaat het om een benadering van teksten waarbij er wordt gekeken naar onderliggende niveaus en functies om hun rol als instrument van macht, overheersing of manipulatie te ontmaskeren. Met name in het Westen lijkt het erop dat het lezen van teksten de lezers niet transformeert, maar vooral dient om bestaande vooroordelen, tradities, houdingen en sociale relaties in stand te houden. De socio-kritische hermeneutiek kan hier een stuk gereedschap zijn voor potentiële bevrijding en het herontdekken van de waarheid. Hierbij worden niet alleen mensen bevrijd, maar ook de teksten zelf! Deze wijze van hermeneutiek kan gezien worden als het framework voor de diverse vormen van bevrijdingstheologie. Habermas maakt onderscheid tussen het ‘systeem’ en de ‘life-world’. Door deze sociale diagnose kan ook worden gekeken waar de belangengroepen zitten die de belangen dient van een groep ten koste van een ander.

 

  1. De hermeneutiek van bevrijdingstheologie en feministische theologie
  2. De hermeneutiek van de Pastorale theologie 1
  3. De hermeneutiek van de Pastorale theologie 2

Er zijn een drietal theologische en hermeneutische stromingen ontstaan die iets gemeenschappelijks hebben, namelijk een kritische benadering van een dominante traditie. De bevrijdingstheologie ziet deze dominante traditie als Westers en kapitalistisch. De zwarte theologie ziet het als blank-kolonialistisch en racistisch en de feministische theologie ziet het als androcentrisch en patriarchaal. Deze drie richtingen willen een alternatieve her-interpretatie aanbieden van de bijbelse teksten vanuit het standpunt van een specifieke context van ervaring en actie. Ook willen ze kritische gereedschappen (tools) aanbieden om het gebruik van bijbelse teksten te ontmaskeren die de belangen dienen van overheersing, manipulatie en onderdrukking. Veel van deze bevrijdingshermeneutiek is ontstaan vanuit de praktijk en een toewijding aan praktische actie. De bevrijdingstheologie is ontstaan in Zuid-Amerika, waarbij bevrijding van onderdrukking en het lijden centraal staat. De Exodus (uit Egypte) wordt vaak gebruikt als een centraal thema en God wordt gezien als de Bevrijder. De zwarte theologie heeft zich o.a. ontwikkeld in Zuid-Afrika in de strijd tegen de Apartheid en de kwestie van het landbezit. Er wordt wel gezegd dat de zwarte theologie is geboren vanuit pijn. Een materialistische lezing gaat nog een stap verder, omdat ze ook de omstandigheden waarin de tekst is ontstaan wil ontmaskeren op (verkeerde) politieke en sociale belangen. Dit wordt ook wel een historische reconstructie genoemd. Ook dit kan worden toegepast op teksten die te maken hebben met de verdeling van het land in Israël. Ook het koppelen van de ‘E’ en ‘J’ documenten met het Noordelijke rijk en hun (theologische) accenten zoals decentralisatie en het principe van ‘geven’, zoals overgenomen door Jezus in Marcus 6:36-37, vind ik een boeiende uitleg. De kern van de bevrijdingshermeneutiek is dat het klasse-neutraal lezen van de bijbel niet erg waarschijnlijk is. Ook zal onze eigen gemeenschap van interpretatie belangen hebben bij een bepaalde manier van interpreteren. Een bezwaar die vaak gemaakt wordt bij de bevrijdingstheologie, is dat gebruik wordt gemaakt van marxistische methoden, maar blijkbaar alleen als instrument.

 Bij de feministische hermeneutiek komen alle belangrijke hermeneutische zaken weer terug. Het belangrijkste startpunt is dat de bijbelse teksten altijd geïnterpreteerd zijn op zo’n manier dat het de rol van vrouwen heeft onderdrukt en dit heeft gelegitimeerd. Ook hier wordt gezocht naar een manier waarop dit ontmaskerd kan worden en volgens Elisabeth Schüssler Fiorenza is feministische hermeneutiek ook bevrijdingshermeneutiek. Zowel de bijbelse teksten als de geschiedenis als de traditie wordt niet als waarde-neutraal gezien, omdat de geschiedenis door mannen is gedomineerd. Een eerste mogelijkheid is om via onderzoek op zoek te gaan naar teksten die (wel) positief en minder stereotiep zijn over vrouwen. Dit, omdat door de mannelijke eenzijdigheid slechts een fractie van de rijke traditie van het belang van vrouwen in de kerkgeschiedenis bewaard is gebleven. De feministische hermeneutiek kan met recht ook tot de hermeneutiek van de achterdocht gerekend worden. Een ander onderliggend principe is dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en dat alle teksten ook via dat principe uitgelegd moeten worden. De ervaringen van vrouwen mogen centraal staan. Vanwege de relatieve eenzijdigheid van deze vorm van hermeneutiek komt de exegese niet altijd overeen met wat anderen uit datzelfde bijbelgedeelte zouden halen. Thiselton noemt het voorbeeld van Lukas 24:11 over de vrouwen bij het graf van Jezus waarbij bij de feministische hermeneutiek alle aandacht is op een uitleg die gebaseerd is op gender-verschillen, terwijl in de tekst zelf al positief over de vrouwen wordt gesproken. Het zijn juist de mannen die vermaand worden wegens hun ongeloof. Niet alle bijbelgedeelten gaan over de verschillen tussen man en vrouw. De beschuldiging dat feministische hermeneutiek subjectief is, klopt op zich wel, maar dat geldt voor alle hermeneutiek. Een ander thema wat vaak terugkomt heeft te maken met het voornamelijk mannelijk beeld van God. Sommige bijbelteksten lijken een vrouwelijke kant aan God te benadrukken (o.a. Jes. 49:15-16), maar dat zou ook als een vaderlijke houding uitgelegd kunnen worden. Het gebruik van het woord Vader als beeld van God hoeft niet noodzakelijk anti-feministisch te zijn, omdat het analoog gebruikt kan worden als behorend bij de zorg en bescherming van beide ouders. Sommige radicalere feministische stromingen willen wel lenen uit andere tradities uit die tijd (of ook wel van latere tijd). Het feit dat diverse bijbelschrijvers God niet wilden afschilderen met vrouwelijke kenmerken kan ook het gevolg zijn geweest van theologische keuzes, zeker in relatie met de godsdiensten in de naburige landen in die tijd. Thiselton ziet wel parallellen tussen het ontmythologiseren van Bultmann en het ontpatriarchiseren van de feministische hermeneutiek. Hij ziet dit als een complex debat wat nog niet uitgekristalliseerd is. Positief is, dat de feministische hermeneutiek begint met de interactie van de bijbelse teksten met de horizon van de ervaringen van vrouwen.

 Er zijn veel overeenkomsten tussen bijbelse interpretatie en pastorale theologie. Beiden hebben te maken met levenswerelden, situaties en horizonten. Thiselton beschrijft een aantal modellen op hun bruikbaarheid voor de pastorale theologie. Bij de hermeneutiek van het begrijpen (Schleiermacher, Dilthey en Betti) zijn de volgende kwaliteiten van belang, openheid, luisteren, geduld en respect voor de ander, eigenschappen die ook bij het pastoraat van belang zijn. De nadruk op de auteur en de tekst i.p.v. op de lezer kan echter wel een drempel vormen. Het nadeel van het existentialistische model is dat het voornamelijk die lezers aan zal spreken die zich meer aangetrokken voelen tot doen i.p.v. tot reflectie of tot mensen die zichzelf als buitenstaanders zien. Zowel de existentialistische hermeneutiek als de speech-act theorie doet een groot beroep op de zelfbetrokkenheid van de lezer.

 De verhalen (narratives) spelen een grote rol in het bereiken van mensen. Zeker in de context van de pastorale theologie bieden de verhalen vele mogelijkheden. Ze kunnen de lezer onverwachts raken omdat ze meer met hun onderbewustzijn luisteren. Het kan ook helpen met het begrijpen van de zelf-identiteit. En het kan helpen om de verbeelding te ontwikkelen en de mogelijke werelden te exploreren. Ook het herkennen van de menselijke ervaring kan helpen bij de transformatie van de persoonlijke identiteit. Bijbelse verhalen vertellen ook over de geschiedenis van de daden van God. Dit is vaak effectiever dan abstracte theologische taal. Gods complexe identiteit wordt gepresenteerd door de verhalen van zijn acties die zowel zijn transcendentie als zijn immanentie, zijn aanwezigheid als zijn verborgenheid beschrijven. Verhalen bieden ook de mogelijkheid voor de lezers om betrokken te zijn in de verhalen, om te kunnen vieren of om de gemeenschappelijke band te versterken. Het verhalend gedeelte van het Johannes evangelie heeft ook vaak het effect gehad dat het geloof gaf en versterkte.

 Ook beelden (images) en symbolen bieden mogelijkheden in zowel de hermeneutiek als in het pastoraat. Symbolen hebben als belangrijkste functie om nieuwe niveaus van de werkelijkheid te openen die anders gesloten zouden blijven. Symbolen in bijbelse teksten zijn wel afhankelijk van hun context. Er wordt soms sterk geleund op inzichten uit de psychologie (Jung, Freud), maar als de interactieve pluraliteit van de bijbelse symbolen wordt erkend, kan ze heel krachtig zijn. Het woord ‘vader’ is zo’n voorbeeld, dat het ook als (te) mannelijk kan worden ervaren en destructief wordt. Het Oude Testament biedt veel voorbeelden van symbolen die God beschrijven bv als Rots (Ps. 31:2) en ook het Johannes evangelie noemt veel symbolen die bekend zijn bij de lezers, vaak vervat in tegenstellingen. (dood, leven; donker, licht; waarheid, leugen; Geest, menselijk) of de Goede herder, het brood des levens, de deur of de ware wijnstok. Op deze manier wordt de taal van elke dag gebruikt om de onzichtbare en transcendente werkelijkheid te beschrijven.

 Vervolgens beschrijft Thiselton de modellen 5 t.m. 8 in relatie tot de pastorale theologie. (p.582 t.m. 592) en modellen 9 tm 10 (p.597 t.m. 604)

5. semiotic productivity.

6. reader-response theory.

7. socio-pragmatic theory.

8. deconstruction.

9. speech-act theory.

10. socio-critical theory.

Hij beschrijft daar de implicaties en impact van deze theorieën met een groot aantal bijbelse voorbeelden.

Present situation, criteria of relevance: (p.604-611)

De historische hermeneutiek heeft de neiging om het verleden als norm te nemen, waar de pastorale theologie de neiging heeft om het heden als norm te nemen. Deze splitsing kan problemen opleveren. Pannenberg zegt dat het heden alleen begrepen kan worden in het licht van het verleden, terwijl zij zich voortbewegen naar het beloofde doel van de toekomst. Belangrijker dan methoden of systemen is, (in theologische termen) de liefde als transformerende kracht en als belangrijk criterium voor de pastorale theologie. Deze liefde komt van God en daarom dienen bijbelse teksten ervoor om de lezers te identificeren met Gods persoonlijkheid en bedoelingen in Christus, waarbij het kruis en de opstanding van Jezus centraal staan.

 Towards a new understanding of pluralism (p.611-619)

Uiteindelijk pleit Thiselton voor een zekere mate van pluriformiteit in de hermeneutiek. Maar bij de directive van de bijbelse teksten gaat het niet om het feit of de lezer dit als zodanig herkent, maar om de status en gezag achter de teksten. Het hangt dus niet af van de subjectiviteit van het geloof. In de christelijke theologie staan het kruis en de opstanding centraal en dit geeft de mogelijkheid van een eschatologie van beloften. Het lezen van bijbelse teksten openen de horizonten van deze beloften, waarbij de lezers een actieve (maar niet allesbepalende) rol mogen spelen in het proces van lezen.

De conclusie van Thiselton is: “In a co-operative shared work, the Spirit, the text, and the readers engage in a transforming process, which enlarges horizons and creates new horizons.”3  Voor Thiselton is niet volledig duidelijk waarin deze transformatie zal zijn, want de invulling van beloften van de toekomst zijn niet volledig helder en maken deel uit van de ‘horizontal-life world’

De inbreng van de Geest (Spirit) lijkt op een interactie tussen God en de lezer te wijzen, maar uit het boek heb ik niet kunnen opmaken of dit (alleen) via de tekst gaat of via een mystieke ontmoeting. De meeste door hem genoemde modellen lijken daar weinig rekening mee te houden.

  •  Evaluatie

 Sterke en zwakke punten:

Een sterk punt van dit boek is de uitgebreide wijze waarop hij dit onderwerp behandeld en de grote belezenheid die hij tentoonspreid. Dit is tegelijkertijd een groot nadeel, omdat je veelheid van citaten ook kan afleiden van de rode draad van zijn verhaal. Ook wordt al een geweldige theologische en filosofische voorkennis verondersteld. Pannenberg bijvoorbeeld wordt al negen keer geciteerd, voordat hij op pagina 331 uitgebreid wordt behandeld. Niet voor niets noemt Thiselton dit een advanced textbook.4  Het boek is als het ware zelf een hermeneutische cirkel, waarbij de delen kunnen worden begrepen vanuit het geheel en het geheel vanuit de delen. Al met al geen boek waarvan je na één keer lezen het idee hebt dat je alles er uit gehaald hebt.

Een ander sterk punt is dat hij regelmatig teruggrijpt naar de speciale plaats van de christelijke theologie en de rol van Jezus Christus, het kruis en de opstandig. Hij probeert wel degelijk een plaats te geven aan zijn geloof en aan het feit dat het lezen van de Bijbel toch andere gevolgen kan hebben dan andere literatuur. Met name in zijn twee hoofdstukken over de hermeneutiek van de pastorale theologie probeert hij zo praktijkgericht te zijn. Het nadeel van sommige van deze complexe theorieën is, hoe ze een praktische uitwerking kunnen hebben, omdat ze niet primair op de Bijbel gericht zijn, maar op taal of communicatie in het algemeen. Uiteindelijk wordt wel duidelijk dat het bij hermeneutiek om drie factoren gaat, namelijk de auteur, de tekst zelf en de lezer. Het proces om tot het begrijpen te komen is ook van belang. Wat mijns inziens te weinig aan bod komt, is of en op welke wijze de Bijbel door God geïnspireerd is. De mate waarin men God als de co-auteur beschouwd, heeft ook invloed op welke wijze met de bedoelingen van de auteur rekening wordt gehouden. In deze (post) moderne tijd is de nadruk verschoven naar de lezer, maar de vraag is of dat het goede startpunt is.

 Bruikbare elementen voor een algemene Bijbelse hermeneutiek:

Ik denk niet dat het mogelijk is om te komen tot een algemene Bijbelse hermeneutiek, omdat er teveel belangen een rol kunnen spelen zowel bij de lezer als bv bij een kerkelijke traditie die weinig belang heeft bij een andere hermeneutische uitkomst. De beginsituatie van een lezer of groep is bepalend voor de openheid om de gevolgen van een hermeneutisch model te accepteren. Hermeneutiek heeft weinig zin als het alleen dient om bestaande meningen te laten bevestigen. Wat volgens mij belangrijker is dan het hanteren van een bepaalde methode of model, is het realiseren van een aantal principes die behulpzaam kunnen zijn bij het bepalen van je eigen persoonlijke startpunt.

Als eerste principe is het belangrijk om te beseffen dat je niet alles weet en ook nooit uitgeleerd ben. Een gegeven tekst, maar ook de interpretatie daarvan in dogma’s of belijdenissen, kunnen nooit het laatste woord hebben. Wel denk ik dat het belangrijk is dat als mensen in aanraking worden gebracht met hermeneutische modellen en inzichten, er goed wordt gekeken naar de beginsituatie van die persoon (of groep) of verwarring te voorkomen. Teveel nieuwe informatie en inzichten kan contraproductief zijn. Ik merk in de Pinksterkringen waarin ik verkeer, men langzaam los begint te komen van een naïeve manier van bijbellezen en oog begint te krijgen voor de oorspronkelijke bedoeling van de auteur en de historische context (ik denk o.a. aan de boeken van Gordon Fee). Voor velen daarbuiten zal dit al een gepasseerd station zijn, maar alle begin is moeilijk en mag zeker aangemoedigd worden. Een milde vorm van structuralisme, zoals beoefend wordt door de ‘Amsterdams school’ zal in die groepen als te intellectualistisch en vrijzinnig worden beschouwd.

Een volgend belangrijk principe zie ik in de combinatie (en interactie) van de tekst en de lezer. Beiden zijn belangrijk en het lijkt me goed om hier de balans in te zoeken. Oog voor wat de tekst uitwerkt en wat de rol van de lezer kan zijn. In wezen staat de toepassing al centraal in die kringen die zich graag bijbelgetrouw noemen, maar zonder dat duidelijk is welke achterliggende principes hier van belang zijn. Elementen van self-involvement, reader-response en speech-act moeten hier zeker deel van uit maken. Wat Thiselton al noemt, wil ik ook benadrukken dat het gaat niet alleen om woorden over God, maar van God. Een element wat nog te weinig aanwezig is, is openheid voor anderen. Hermeneutiek dient niet om ander van jouw gelijk te overtuigen, maar zie ik meer als een proces van samen zoeken naar de betekenis, zoals dit in de hermeneutiek van begrijpen, worden benadrukt. Een grotere nadruk op beelden en symbolen en verhalen zou een goed tegenwicht zijn voor een te sterke nadruk op de didactische gedeelten van de Bijbel. William W. Menzies5  pleit hier ook al voor.

 Ten slotte moet de lezer van de Bijbel geen angst hebben om nieuwe horizonten te ontdekken. Wat dat betreft moeten we niet bang zijn voor de ideeën van de ‘bevrijdingstheologie’ of de ‘feministische theologie’, in wezen denk ik dat de hele socio-kritische benadering van de hermeneutiek een goede richting aangeeft om kritisch, maar constructief met de tekst om te gaan. Het uiteindelijke doel zal dan ook (kunnen) zijn: Reading moet leiden tot transforming.

  •  Bibliografie

 

  • Anthony C. Thiselton, New Horizons in Hermeneutics,The Theory and Practice of Transforming Biblical Reading, Zondervan Publishing House 1992
  • Michiel Leezenberg & Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen, Amsterdam University Press 2007 (hoofdstuk 6)
  • William W. Menzies, Geest en kracht, De theologie van de Pinksterbeweging, uitg.Sjofar 2005

 

 Voetnoten:

 1. p. 172

2. p. 327

3. p.619

4. p.1.

5.  Geest en kracht, De theologie van de Pinksterbeweging, p.44

 

Product Details