Inleiding
Ik heb voor het onderwerp ecclesiologie gekozen om me verder in te verdiepen, omdat ik hier al langer door geïntrigeerd was. Met name evangelische kerken munten niet altijd uit in een heldere theologische visie op hun ecclesiologie, wat Grenz al redelijk duidelijk maakt in hoofdstuk negen van Renewing the Center. Hij zegt hierover “The parachurch nature of evangelicalism has resulted in an unmistakable minimizing of ecclesiology.”1 Ook vond ik het interessant om me te verdiepen in de tegenstelling visible/invisible church. Tevens vond ik het belangrijk om in het streven van veel kerken naar meer onderlinge eenheid, me te verdiepen in het onderwerp ‘de katholiciteit van de kerk’. Ik heb daarom een aantal hoofdstukken van het boek van Miroslav Volf gelezen om meer kennis en inzicht in dat onderwerp te krijgen. Teun van der Leer behandelt (mede) dit boek in zijn MA-scriptie, waarin hij probeert te komen tot een ‘ecclesiologisch minimum’ voor de kerk. Interessant genoeg kiest hij ervoor om zijn ecclesiologie te bouwen vanuit de pneumatologie2, i.p.v. de triniteit zoals Volf doet of vanuit de christologie3, de soteriologie of de theologie van het Woord, wat hij als andere alternatieven noemt. Voor iemand als ik, die vanuit de Pinkster ‘traditie’ komt, is dit een interessante invalshoek, om te zien hoe een ‘buitenstaander’ dit beschrijft en uitwerkt.
Grenz hoofdstuk negen.
Het hele boek van Grenz lijkt zich toe te spitsen op de laatste twee hoofdstukken, waar hij een pleidooi doet voor ‘a strong ecclesiological orientation.’4 De voorgaande hoofdstukken zijn een pleidooi voor een vernieuwde evangelische theologie, maar voor Grenz is dit christelijke theologie die bedreven wordt in de gemeenschap van de gelovigen, een gedachte die we later ook bij Bram van de Beek5 terug zien komen. In hoofdstuk vijf ziet Grenz de fundamentalistische-conservatieve invloed op de theologie snel verminderen en vervangen door de stijl en ethos van de Pinkster-charismatische beweging. Hij citeert Tomlinson, die zegt “It is now clear that the whole centre ground of evangelicalism has gradually charismaticized”.6 Hij ziet de huidige tijd als postmodern en pleit ervoor dat de theologie weer terugkeert waar zij hoort, in de kerk als de gemeenschap van de gelovigen. Evangelische theologie moet weer een geloofwaardige ecclesiologie voortbrengen. Hij schetst wel een historisch probleem waar de ‘evangelicals’ mee te maken hebben gehad, namelijk het feit dat ze nooit een grondige ecclesiologie hebben gehad, te danken (of wijten) aan het feit van de ‘parachurch’ achtergrond van het evangelicalisme, vooral in Noord-Amerika, maar dit heeft ook in Nederland en Europa zijn weerslag gehad. Zowel de Puriteinse als de Piëtistische invloeden spelen een grote rol hierin. Eigenlijk begint het al bij Luther die het evangelie belangrijker vindt dan de kerk. De nadruk van het piëtisme en de daarop volgende ‘Great Awakening’ leiden tot een nadruk op redding als een persoonlijke ervaring, waarbij deze ervaring een grotere eenheid bracht dan het lidmaatschap van een kerkgenootschap. Dit leidde vanaf de 18e eeuw tot de vorming van wat Grenz noemt ‘the voluntary society’.7 Dit liep redelijk parallel aan de opkomst van het congregationistische model van kerk zijn, wat als belangrijk kenmerk heeft dat er geen kerkelijk gezag boven de plaatselijke gemeente wordt erkend. Vaak werkten dergelijke kerken wel samen in de vorm van een associatie, met voornamelijk adviserende bevoegdheden. Omdat sommigen vonden dat de taak van evangelisatie beter en effectiever bovenkerkelijk kon worden gedaan, werd aan het eind van de 18e eeuw de eerste al eerder genoemde voluntary societies opgericht. William Carey en de Baptist Historical Society kan als de grondlegger hiervan worden gezien. Bijbelgenootschappen, de Zondagschool Unie en de Evangelische Alliantie zijn enkele voorbeelden van de evangelische, maar tevens transdenominale organisaties, die het tijdperk van de ‘parachurch’ organisaties inluidden.
Een interessante achterliggende gedachte was dat ‘denominationalisme’ de manier is waarop de Kerk georganiseerd is en hoort te zijn. In plaats van te claimen de ware kerk te zijn, erkent men slechts een onderdeel van de kerk te zijn, waardoor er ruimte is voor pluriformiteit, maar ook voor samenwerking. Men kan loyaal zijn naar het eigen kerkgenootschap en naar de interkerkelijke organisatie waar men voor werkt.
Een achterliggend, maar niet altijd zo benoemd principe, was het idee van de zichtbare en de onzichtbare kerk. Het idee van de onzichtbare kerk werd door de eeuwen heen al genoemd door diverse kerkvaders en theologen, maar werd pas door de Puriteinen geherformuleerd. Voor hen was dit het volledige aantal van de uitverkorenen, waarvan alleen God de volledige kennis had. Voor de ‘evangelicals’ werd dit de gemeenschap van de werkelijk bekeerden, hetgeen de zichtbare kerk te boven ging. Deze ware kerk van ware gelovigen kon dus nooit gelijk staan aan de zichtbare kerk of een bepaalde denominatie. Liton zei hierover in 1851 “it is the mystical Body of Christ.’8 Zelfs Wayne Grudem zegt bijna anderhalve eeuw later ‘In its true spiritual reality as the fellowship of all believers, the church is invisible.’9 Deze grote nadruk op de ‘invisible church’ ging wel ten koste van de nadruk op de ‘visible church’. De onzichtbare kerk is immers de ware kerk als ‘gemeenschap van alle echte gelovigen’, waardoor de zichtbare kerk soteriologisch niet meer relevant is, en zelfs niet meer noodzakelijk, hooguit een kwestie van persoonlijke voorkeur. Daardoor was er ook geen noodzak om veel tijd te besteden aan institutionele aangelegenheden zoals kerkordelijke zaken. Dit bood grote mogelijkheden voor samenwerking in parakerkelijke organisaties, immers de ware kerk bestond niet in een bepaalde strakke kerkelijke vorm, zoals wel tot uitdrukking kwam in de belijdende kerk of de volkskerk(en). Het hele complexe probleem van ecclesiologie wordt op deze manier (onbewust) handig omzeild. Voor ‘evangelicals’ was oecumene dan ook geen noodzaak, omdat zij dit zagen als een overbodige eenwording van de zichtbare kerk, terwijl zij allang samenwerkten als onzichtbare kerk, de zg. ‘believer ecumenism’.
De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel10 gelooft ‘in één, heilige, katholieke en apostolische kerk;’, ook vaak de notae ecclesia genoemd. Sinds de reformatie is het lastiger, maar niet onmogelijk, om dit ook op het Protestantisme (en dus het Evangelicalisme) toe te passen. De nadruk kwam dan al gauw te liggen op de gemeenschap die samenkwam rond het Woord en de sacramenten, waarbij de oorspronkelijke notae ecclesia meer een eschatologisch doel vormden. Voor Grenz is de kerk uiteindelijk een groep mensen met een missie, die hun oorsprong hebben in het werk van de Geest en in gemeenschap met de Zoon en de Vader. Ik vind dit niet het helderste gedeelte in het boek van Grenz. Toch is de vraag naar met name de katholiciteit van de kerk in theologisch opzicht wel belangrijk. Het boek Wij zijn ook katholiek, geschreven door 25 auteurs uit de PKN geeft een goed beeld van hoe katholiciteit binnen het Protestantisme beleeft en ervaren wordt.
Volf
Volf gaat in zijn boek After Our Likeness in op de ecclesiologie van Ratzinger als vertegenwoordiger van de RK kerk, Zizioulas als vertegenwoordiger van de Orthodoxe kerk, om dit ten slotte te vergelijken met zijn ideeën over de ‘Free Church’, d.w.z. kerken die georganiseerd zijn volgens het congregationalistisch model. Essentiële vragen zijn voor hem ‘What Is the Church?’11 en ‘Where is the Church?’12 om tenslotte deze vragen te beantwoorden met ‘We Are the Church!’13 wat hij als uitgangspunt neemt voor zijn theologische visie op de ‘Free Church”, gebaseerd op Matt. 18:20 en het gedachtegoed van John Smyth. Daarmee is voor Volf de kerk allereerst een bijeenkomst (assembly) van mensen die op een bepaalde manier op een bepaalde plaats bij elkaar komen. De kerk als ‘Lichaam van Christus’ is voor hem een metafoor, wat betekent dat elke (plaatselijke) kerk Lichaam van Christus genoemd kan worden.
Maar niet elke bijeenkomst is ook een kerk. Voorwaarde is dat ze in ‘de naam van Jezus’ bij elkaar komen. Volf zegt ‘the church is the church of Jesus Christ.’14 Dit heeft dus gevolgen voor de juiste dogmatiek en (publieke!) belijdenis van de kerk en gelovigen. Ook spelen de sacramenten (volwassen!) doop en avondmaal een grote rol bij Volf. Ook bij van de Beek zien we deze nadruk op de sacramenten terugkomen. Tenslotte ziet Volf de openheid naar andere kerken als een voorwaarde om kerk te zijn. Hij noemt dit een ‘interecclesial minimum’.15 Kerken die zich isoleren van andere kerken, geloven in ‘een andere Jezus’. Een interessante observatie naar mijn idee. Kerken (of gemeenten) die aan deze voorwaarden voldoen zijn volgens Volf ‘holy, catholic, and apostolic.’16
In het zevende en laatste hoofdstuk werkt Volf verder uit wat hij onder de katholiciteit van de kerk verstaat. Het is lastig om tot een goede definitie te komen die door alle kerken wordt onderschreven. Met name het verschil in ecclesiologie tussen de Episcopaalse kerken enerzijds en de Protestantse en ‘Free churches’ anderzijds laten dat zien. Voor Volf is een kerk katholiek als zij open is voor alle culturen en alle kerken.17 Zowel Barth18 als Van de Beek19 zijn heel stellig dat een kerk katholiek moet zijn, anders is zij geen kerk. De invulling van de katholiciteit hangt dus mede af van hoe men de kerk ziet. Voor de oecumenische dialoog en relaties met andere kerken in het algemeen, is deze vraag wel van belang. Volf maakt vervolgens onderscheid tussen een eschatologisch maximum en een historisch minimum van katholiciteit. Het minimum moet in ieder geval behaald worden, wil een kerk zich katholiek mogen noemen. Voor de kerken voortkomend uit de reformatie, geldt de katholiciteit voor de ‘invisible church’. Deze zal dan altijd op de plaatselijke kerk van toepassing zijn, vanwege de Protestantse ecclesiologie. Over de ambtsopvattingen kunnen dan nog wel verschillen zijn, maar van belang zijn ze wel. Andere belangrijke kenmerken van katholiciteit zijn relaties met andere kerken en loyaliteit aan de apostolische traditie. Ook de mensen in de kerk kunnen katholiek zijn door het werk van Christus en de Geest in hun leven en in mijn relatie met andere christenen. Naar mate dit meer gaat groeien, wordt een christen meer katholiek. We zien hier de futuristisch eschatologische visie van Volf op de katholiciteit van de kerk en de gelovigen. Een kerk tevens, waar het verschil tussen leek en ambt niet zo groot is en waar door de charismata die de Geest aan allen heeft gegeven, ook een actieve bijdrage van allen wordt verwacht en verlangd. Vanuit zijn pneumatische georiënteerde ecclesiologie komt Van der Leer hier ook op uit.20 Uiteindelijk gaat het erom om tot een bruikbare (evangelische) ecclesiologie te komen die ook flexibel genoeg is voor nieuwe vormen en de uitdaging van het omgaan met de context van cultuur en samenleving om te gaan. Van der Leer21 pleit voor een kerk die apostolisch is en profetisch, die traditie nodig heeft én vernieuwing. Een stelling waar ik me helemaal bij aan kan sluiten.
Conclusie
Zowel Grenz als Volf (en Van der Leer) willen met hun ecclesiologie ervoor zorgen dat de kerk geschikt is om de boodschap van het christelijk geloof door te kunnen geven in de huidige cultuur. Bij beiden, maar ook bij Van de Beek22, neemt de gemeenschap een grote plaats in. Gezien de geschiedenis van ‘evangelicalisme’ wat Grenz schetst, met alle theologische wijzigingen die zich hebben voorgedaan, denk ik dat dit een proces zal worden met vallen en opstaan. Het feit dat dit onderwerp in de literatuur de nodige aandacht heeft, vind ik bemoedigend. Het feit dat er steeds meer een ‘entertainment’ en ‘welvaarts’ evangelie wordt gepredikt, vind ik minder bemoedigend. Maar omdat de kerk, de kerk van Christus is, zijn we gelukkig als mensen niet zelf voor alles verantwoordelijk.
Bibliografie
• Grenz, Stanley J, Renewing the Center, Grand Rapids: Baker Academic 2006
• Kronenburg, J., en Reuver, R. de, Wij zijn ook katholiek, Heerenveen; Protestantse Pers 2007
• Leer, Teun van der, De kerk op haar smalst, Amsterdam: MA-scriptie 1 juli 2006
• Soteria, nummer 1, 2011, Merweboek
• Soteria, nummer 3, 2011, Merweboek
• Volf, Miroslav, After Our Likeness The church as the Image of the Trinity, Grand Rapids: Eerdmans 1998
• Zwanepol, K. en Campenhout, C.H. van, Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland; Heerenveen: Protestantse Pers 2009
Voetnoten:
1 Grenz, Stanley J, Renewing the Center, p. 297
2 Leer, Teun van der, De kerk op haar smalst, p. 80
3 Wat Bram van de Beek doet volgens J.M. Abrahamse in Soteria, nummer 3, 2011, p. 49
4 Grenz, p. 295
5 Soteria, nummer 3, 2011, p. 50
6 Grenz, p. 187
7 Grenz, p. 301
8 Grenz, p. 306
9 Grenz, p. 306
10 Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, p 18 en Grenz, p. 317
11 Volf, p. 128
12 Volf, p. 130
13 Volf, p. 135
14 Volf, p. 146.
15 Volf, p. 157
16 Volf, p. 158
17 Volf, p. 259
18 Soteria, nummer 1, 2011, p. 25 en Volf, p. 261
19 Wij zijn ook katholiek, p. 189
20 De kerk op haar smalst, p. 82
21 De kerk op haar smalst, p. 85
22 Soteria, nummer 3, 2011, p. 50