Op zoek naar een Evangelische ecclesiologie

(Teun van der Leer, Soteria 28-4, 2011) “Er is geen onderwerp waarover evangelicals meer van mening verschillen dan over de kerk.”

Ouweneel (De Kerk van God I, p. 27) vraagt zich af of er wel een evangelische ecclesiologie is. Hij zegt dat we om vier redenen waarschijnlijk niet echt kunnen spreken van een evangelische ecclesiologie. Deze zijn:
1. Er is niet zo iets als een ‘evangelische kerk’. Er zijn teveel verschillende evangelische kerken met teveel verschillen in diverse opvattingen.
2. Het is niet goed duidelijk wat we onder ‘evangelisch’ verstaan.
3. Vrijkerkelijke evangelischen lijken vaak juist minder geïnteresseerd in het fenomeen ‘kerk’, ten eerste doordat zij teleurgesteld zijn in de traditionele kerken, en ten tweede doordat zij vaak sterk missionair gericht zijn. Hun prioriteit is niet gemeenten bouwen, maar zielen winnen voor Jezus.
4. Het individualisme heeft harder toegeslagen in evangelische kringen dan in traditionele kerken. Ze wisselen vaker van gemeente. Ze lijken makkelijker thuis te blijven als een gemeente hun niet bevalt. Ze gaan er over het algemeen vlotter van uit dat een christen het ook wel zónder gemeente, dat is: zonder de gemeenschap der heiligen kan stellen. Het is de gevaarlijke mentaliteit die inhoudt dat je God evengoed kunt dienen en aanbidden door in het bos te gaan wandelen als door in een gemeentelijke samenkomst te zitten. Nergens staat het samen ‘met alle heiligen’ (Efe. 3:18) sterker onder druk dan onder vrijkerkelijke evangelischen.

Daarom is volgens Ouweneel (p.28) een bezinning op ecclesiologie vanuit evangelische standpunt broodnodig. Hij probeert in zijn 2 (dikke) boeken over dit onderwerp daar naartoe te werken en de nodige bouwstenen aan te reiken. (Zie voor een interessante recensie van deze boeken Soteria 28-4,2012, p.45-49)

Een aantal zaken is m.i. wel duidelijk.

De kern van de evangelische ecclesiologie is het priesterschap van alle gelovigen. (Berkhof p.395, Ouweneel I, p.215-216). Dit is vanuit de Bijbel gebaseerd op Ex. 19:5, 1 Petr. 2:9, Jes. 61:6, Openb. 1:6 en 5:10. Bij dit priesterschap gaat het om de directe toegang tot God, er is geen bemiddeld ambt nodig. De laatste tijd wordt er ook de mondigheid van de gemeente mee bedoeld met recht op inspraak en mee-beslissen. Daarin is in de bedoelde Bijbelteksten niet gedacht, maar het ligt wel in het verlengde van de charismatische geleding der gemeente. (zie 1 Kor. 14:26, 1 Kor. 12, Efe. 4:14 spreekt over mondigheid van de gemeenteleden).

Het priesterschap van alle gelovigen impliceert ook dat er een gelijkwaardigheid is van alle gemeenteleden en bedieningen (Ouweneel, p.215) en hij ziet weinig ruimte voor hiërarchie in de gemeente. Het belangrijkste punt is dat er geen grote kloof is tussen ‘clerus’ (mensen die voor een taak of ambt zijn opgeleid) en ‘leken’, zoals vaak verweten wordt t.o.v. de traditionele kerken. De praktijk blijft om diverse redenen niet altijd overeen te komen met de theorie. Je kunt dit toetsen aan bijvoorbeeld de bediening van de sacramenten of het uitspreken van de zegen, wie doet dit en waarom?

Evert van de Poll (p.86-87) constateert een steeds grotere scheiding tussen podium en zaal in evangelische gemeenten. Hij zegt:
“Evangelische gemeenten zijn theologisch sterk gekant tegen de scheiding tussen geestelijken en leken. Ook al vervult de voorganger in de praktijk veelal een toonaangevende rol, het priesterschap van alle gelovigen is een dierbaar uitgangspunt. Dat gold altijd in het bijzonder voor zang en muziek. Nu komen, in aansluiting op de organisatie op de koorzang in het Oude Testament, geoefende muziekteams. Niet iedereen kan meedoen op grond van muzikale goede wil. Voeg daarbij de geluidstechnologie en de daarvoor benodigde kennis en apparatuur – waar zijn de dagen van de gitaar en piano zonder electronica gebleven? De podia gaan lijken op het koor in de middeleeuwse kathedralen: het afgebakende terrein van specialisten. In plaats van dat de gelovigen ‘samen’ komen, ontstaat er – onbedoeld, laten we aannemen – een andere dynamiek, die van het optreden en het schouwspel. De gemeente is verdeeld in toeschouwers in de zaal en de uitvoerders op het podium. Een andere mogelijk gevolg van de verbinding tussen lofprijzing en populaire stijlen, variërend van soft pop tot rock, is dat er een ambiance ontstaat waarin mensen muzikaal vermaakt worden. Dan krijg je een vermenging van genres; van de lofzang van de gemeente en christelijke entertainment.”

Volgens Van de Poll (Samen in de naam van Jezus, p.71,77) is de vrijheid in de liturgie het belangrijkste kenmerk voor evangelische gelovigen. “Waar de hoofdstroom van de reformatie een gereguleerde en gereglementeerde en dus uniforme liturgie kent, worden groepen zonder zo’n vaststaande liturgie non-conformistisch genoemd, omdat ze zich niet wilden onderwerpen aan het gezag van de staatskerk. Ze benadrukten de persoonlijke geloofsbeslissing, praktiseerden veelal de doop op belijdenis en kenden een hoge mate van autonomie van de plaatselijke gemeenten en kozen voor het vrijkerkelijke model van liturgie, d.w.z. geen gefixeerde liturgische vormen.”

(p.74) “De diensten van evangelischen kennen een aantal gemeenschappelijke kenmerken: een mix van reformatorisch en reveil, samenzang in een toegankelijk muzikale stijl, laagliturgisch (dat wil zeggen informeel, geen plechtstatigheid), nadruk op gemeenschapsbeleving en ruimte voor individuele bijdagen die soms charismatisch van aard kunnen zijn. In vergelijking met een gereformeerde kerk is de manier van preken meer appelerend en anekdotisch, en de presentatie van de prediker informeler.”

Met zijn boek wil Van der Poll aantonen en bereiken dat de evangelische beweging wel degelijk liturgische diepgang kan hebben. Tegelijk is het een praktisch handboek met vele voorbeelden en de bijbelse en theologische onderbouwing ontbreekt ook niet.

Drie modellen van kerk zijn (Chr. dogmatiek, p.526-534, Ouweneel I, p.238-242, 247-255)
In de ecclesiologie worden drie modellen van kerk-zijn onderscheiden. Deze zijn:
1. Het episcopale (of katholieke) model
2. Het presbyteriaanse (of gereformeerde) model
3. Het congregationalistische model

De belangrijkste verschillen tussen deze modellen zijn waar het gezag ligt en vandaan komt. Bij het episcopaalse systeem komt het gezag van boven (de bisschoppen), die gezag hebben over de plaatselijke bestuurders van de afzonderlijke gemeenten. De gemeenteleiders worden van bovenaf benoemd. Bij het presbyteriaanse systeem is de lokale oudste/ouderling de spil (en tevens hoogste ambt) van het kerksysteem en staat de ambtsdrager zowel tegenover als in de gemeente. In het congregationalisme is de plaatselijke gemeente zelfstandig, ook al kan zij georganiseerd zijn in een samenwerkingsverband. Oudsten worden door de gemeente aangesteld (en desnoods afgezet) en een voorganger kan door oudsten worden aangesteld. Ouweneel (p.242) onderkent drie overlappende modellen:
1. Een eenmansleiderschapsmodel, dat is een kerkmodel met één voorganger, met ‘daaronder’ eventueel een oudstenraad, die echter in verregaande mate ondergeschikt is aan de ene voorganger.
2. Een meervoudig leiderschapsmodel, dat is een kerkmodel waarbij de gemeente bestuurd wordt door een oudstenraad en niemand van de oudsten als primus interparis optreedt.
3. Een tussenvorm, waarbij er wel een meervoudig leiderschap is, maar een van de leiders de primus interparis is.

 Ambt: (vd Beek, p.195-275) en drievoudige ambtstructuur (Chr. dogmatiek, p.556, W&G,p.459)
Van de Beek (p.198) laat het ambt beginnen met de apostelen en beschrijft vervolgens de ontwikkeling van het ambt door de eeuwen heen. Chr. Dogmatiek zegt dat: “Historisch gezien kunnen we zeggen dat zich in de oude kerk een drievoudige ambtsstructuur ontwikkelde, namelijk die van bisschop, presbyter en diaken. De bisschop gold als degene die in een gebied of diocees het opzicht had en stond voor de eenheid. In navolging van Hand. 6:1-6 ging de reformatie verder met een tweevoudige structuur, namelijk een presbyteriaanse en een diaconale taak, waarbij de presbyteriaanse (predikant en ouderlingen) zich moesten concentreren op bewaring van de gemeente bij het Woord van Christus en de diakenen ervoor moesten zorgen dat niemand door gebrek of nood buiten de gemeenschap viel. In de praktijk bleef het priestelijke-liturgische doorwerken, mede door invloed van Calvijn.

In de loop de eeuwen is er een spanning ontstaan tussen de institutionalisering van de kerk en de charisma’s (gaven van de Geest, maar ook de diverse bedieningen). In de reformatorische (maar ook de RK kerk) leeft de opvatting dat de gaven van de Geest vooral functioneren door het ambt heen. De Pinkstertheologie gaat er vanuit dat de Geest en Zijn gaven worden gegeven aan iedereen (Joël 2:28, Hand 2:17, 1 Kor. 12:4,7). Hier gaat de leer en praktijk tussen de traditionele kerken en de Pinksterkerken uit elkaar lopen, hoewel er een hernieuwde openheid is voor het werk van de Heilige Geest in de traditionele kerken.

Sinds enige jaren is er een vernieuwde aandacht voor gemeentestichting. Vaak worden nieuwe vormen gebruikt of probeert men nieuwe doelgroepen te bereiken. Ook zijn er invloeden en uitdagingen van de ‘Emerging church beweging’. Naar aanleiding daarvan heeft Teun van der Leer een afstudeerscriptie geschreven over welke minimumfactoren een kerk moet hebben om zich kerk te kunnen noemen. Rafaël Nederland heeft dit met enkele kleine aanpassingen overgenomen. Dit kan ons ook helpen met onze gedachten over kerk-zijn in de bestaande situatie, maar ook bij gemeentestichting.

 Om over na te denken?
Wat kunnen we zelf doen (en geloven) om een gezonde gemeente (of denominatie) te zijn met gezond leiderschap (en vruchtbaar is)? En waar hebben we anderen bij nodig?

Bibliografie:
 Barnard, dr. M. (red.), De weg van de liturgie, Meinema 1998
 Beek, dr. A. van de, Lichaam en Geest van Christus, Meinema 2012
 Beek, dr. A. van de, Gemeente van Christus, schetsen voor de praktijk, Meinema 2013
 Berkhof, dr. H., Christelijk geloof, Callenbach, 1985 (5e druk) (p.335-413)
 Brink, dr. G. van den & dr. C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Boekencentrum 2012 (p.517-578)
 Duffield, Guy P. & Van Cleave, Nathaniel M. Woord en Geest Hoofdlijnen van de theologie van de pinksterbeweging, Kok Kampen 1996 (p.445-492)
 Erwich, René, Veelkleurig verlangen, Wegen van missionair gemeente-zijn, Boekencentrum 2008
 Fee, Gordon, De Heilige Geest in de Gemeente, Novapres 1996
 Ferguson, Everett, The Church of Christ, Wm. B. Eerdmans Publishing 1996
 Gibson, Alan F. (editor), The Church and its Unity, Inter-Varsity Press 1992
 Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God I, Medema 2010
 Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God II, Medema 2011
 Poll, Evert W. van de, Samen in de naam van Jezus, Boekencentrum 2009
 Derek Prince, Gods Kerk herontdekt, DPN Nederland 2007
 Versteeg, dr. J.P., Kijk op de kerk, Kok 1990
 Volf, Miroslov, After Our Likeness, Wm. B. Eerdmans Publishing 1998
 Watson, David, I Believe in the Church, Hodder and Stoughton, 1987

Leave a comment