Recensie: De Kerk van Ouweneel

Teun van der Leer, rector van het Baptistenseminarium, recenseert ‘De Kerk van God I. Ontwerp van een elementaire ecclesiologie’ en ‘De Kerk ven God II. Ontwerp van een historische en praktische ecclesiologie’. Beide van Dr. Willem J. Ouweneel, uitgegeven door Medema Heerenveen 2010-2011, resp. 560 en 518 blz., €37,95 per stuk. De titel van het artikel: ‘De Kerk van Ouweneel: Moedig en uitdagend, maar ook eenzijdig’.

DE KERK VAN OUWENEEL
Zo merkwaardig is het niet dat dr. Willem Ouweneel maar liefst twee dikke delen in zijn Evangelisch-Dogmatische Reeks wijdt aan de ecclesiologie. Het betreft hier immers de achilleshiel van de evangelische beweging. Er is bijna geen onderwerp waarover evangelicals meer van mening verschillen, dan over de kerk.

Moed kan Ouweneel dus niet ontzegd worden dat hij zich hieraan waagt, zeker als hij in het Voorwoord zelfs nadrukkelijk zegt te pretenderen een evangelische ecclesiologie te bieden. Maar die moed geldt natuurlijk de hele reeks. Welk individu vanuit welke traditie dan ook is nog in staat in deze tijd zo’n project op te pakken en uit te voeren? De laatste die zich hieraan waagde was dr. Ben Wentsel, die tussen 1981 en 1998 een zevendelige Dogmatiek schreef (waar Ouweneel dan ook regelmatig naar verwijst). En nu gebeurt het vanuit een traditie die helemaal geen dogmatische traditie heeft! De auteur moet dus grotendeels zelf de paden ontginnen en allerlei onvoorziene en nog niet eerder ontdekte voetangels en klemmen zien te vermijden. Dat hij daar niet altijd in slaagt valt hem nauwelijks te verwijten. Je kunt je afvragen of het wat dat betreft nog wel mogelijk – laat staan wenselijk – is om zo’n reeks alleen te schrijven. Iemand met de passie, werkkracht en enorme belezenheid als een Ouweneel komt wel heel ver. Dat hij zich er uiteindelijk toch aan vertilt, ligt behalve in zijn eigen aard, vooral ook in de aard van de theologie. Die vraagt niet om het isolement van de studeerkamer, maar om het laboratorium van de gemeente en het debat van de academie.

Nu kan Ouweneel niet verweten worden dat hij zijn studeerkamer nooit verlaat, integendeel. Wie zijn website ziet met alle spreekbeurten, seminars en conferenties waar hij spreekt en cursussen die hij geeft, vraagt zich af wanneer hij eigenlijk tijd heeft om te lezen en te schrijven. Ook schrijft hij niet alleen. In elk deel worden 10 mensen bedankt die meelezen. Maar dat zijn – voor zover ik het kan beoordelen – geen systematici of bijbelwetenschappers met wie hij echt het debat kan aangaan en die hem grondig van repliek kunnen dienen. Daarom houdt dit project iets van een Alleingang die de theologie (in dit geval de ecclesiologie) heel sterk persoonlijk kleurt.

Spiritualistische trekken
Dat blijkt eigenlijk direct al in de Inleiding, waar hij aangeeft te preken in alle denominaties in alle werelddelen en zich overal in zekere mate thuis te voelen, ‘doordat ik overal verbondenheid met medegelovigen ervaar’. Hij voelt zich dan ook geen hypocriet als hij zich in een PKN-gemeente anders gedraagt dan in een hypercharismatische gemeente, want ‘in al die vormen, van zeer traditioneel tot zeer experimenteel, herken ik iets van authenticiteit en oprechtheid’. Hier ontpopt Ouweneel zich als een echte evangelical: in feite is elke vorm ondergeschikt en ‘dus’ bruikbaar, zolang het authentiek geestelijk is. Als het op de kerk(vormen) aankomt neigen evangelischen – zeker binnen de Vergadering van Gelovigen waar Ouweneel toe behoort – naar spiritualisme. Overigens is het dan wel weer – aangenaam – verrassend dat hij in het tweede deel twee uitvoerige hoofdstukken wijdt aan de liturgie, die ook ingaan op de brede kerkelijke traditie dienaangaande en zelfs een goed woord bevatten voor het formuliergebed. Verder wijst hij er terecht op dat evangelischen net zo goed hun rituelen kennen; ze noemen ze vaak alleen niet zo. Genoemd spiritualisme vertaalt zich ook door naar de grote nadruk die Ouweneel legt op de onzichtbare ‘transcendente’ gemeente van alle ware gelovigen. Kerk en denominatie vallen nooit samen: ‘Er zijn er velen in de kerk die niet van de Kerk zijn, en velen van de Kerk die niet in de kerk zijn; wie het vatten kan, die vatte het’ (I, 33).

Charismatisch ‘zonder onderscheid’
Het persoonlijke vertaalt zich vooral door in de grote rol die het charismatische en – in het verlengde daarvan – lichamelijk genezing in dit boek spelen. Het is bekend dat Ouweneel in zijn leven een enorme switch heeft gemaakt van sterk anti-charismatisch naar een grote openheid voor en betrokkenheid bij het charismatische, ook in z’n soms extreme vormen. Hij is even pro-charismatisch als dat hij vroeger anti-charismatisch was. Wat jammer is, is dat Ouweneel nergens in dit boek reflecteert op deze ommezwaai. Terwijl hij wel refereert aan de verandering die binnen gereformeerde en evangelische kring is opgetreden t.a.v. het charismatische. Hij noemt dat zelfs ‘frappant’. Het zou winst zijn geweest als hij gepoogd zou hebben om theologisch rekenschap te geven van zijn eigen ommezwaai. Nu wordt het charismatische overwegend kritiekloos en ‘vanzelfsprekend’ opgevoerd en speelt een thema als genezing een wel erg prominente rol voor een boek over ecclesiologie. Ook wordt er niet of nauwelijks onderscheid gemaakt tussen de diverse stromingen en bewegingen. Namen als David du Plessis, Wimber en Kraan worden in één adem genoemd met die van Maasbach, Osborn, Morris Cerullo, Benny Hinn en T.B. Joshua, met enkel de toevoeging ‘ik noem deze bedieningen zonder mij persoonlijk met allemaal of met alle aspecten ervan te identificeren’ (II, 213). Er vindt dus geen enkele weging plaats. Zelf was Ouweneel enkele jaren geleden nauw betrokken bij de toen al zeer omstreden Nigeriaan T.B. Joshua. Nu schijnt hij zich van hem min of meer gedistantieerd te hebben; je hoort hem er althans niet meer over. Het zou boeiend en leerzaam zijn – zowel voor hemzelf als voor de lezer – indien hij dit bijvoorbeeld als casus zou hebben gebruikt om uit te zoeken hoe je binnen het charismatische tot onderscheiding en toetsing kunt komen. Wel bevat het boek acht punten van (stevige) kritiek op de charismatische beweging (II, 38-40) en worden een aantal wantoestanden genoemd (II, 226-227), maar het wordt niet ingebed in een helder theologisch kader, waardoor de aandacht ervoor iets willekeurigs houdt.

Kader en bronnen
Misschien is de afwezigheid van een helder kader wel het grootste probleem in deze ecclesiologie. Zo vindt er nauwelijks weging plaats van bronnen, zowel binnen als buiten de Schrift. Wat het laatste betreft wordt uit een zeer breed scala zonder merkbaar onderscheid geput, van Jimmy Ontoero tot Hans Küng en van Maarten Luther tot Derek Prince en Peter Wagner. Ook wordt geen merkbaar onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire bronnen, terwijl op bepaalde momenten het bronnenmateriaal weer heel mager is. Bijv. als het gaat over kerkvormen in het NT en het al dan niet normatieve van het gemeenteleven in Handelingen. Daar ontbreken Nieuwtestamentici als Schweitzer en Dunn (al wordt de laatste elders wel genoemd) en wordt bijna uitsluitend gevaren op het ‘gezag’ van Derek Prince die zondermeer stelt dat God alles de eerste keer gelijk goed doet en dat ‘dus’ Handelingen ‘het’ gemeentemodel is en dat God ‘nooit een ander model zal accepteren’ (I, 243).
Bovendien lijkt Ouweneel met de geweldige breedte van zijn belezenheid als het op het (ana)baptisme aankomt een blinde vlek te hebben. Dat is zeker in deze delen jammer, omdat als ergens binnen de evangelische beweging sprake is van ecclesiologische bezinning, het hier gebeurt. Van de vroege doperse theologen komen we alleen Menno Simons in het eerste deel een paar keer tegen, maar verder geen spoor van Grebel, Hubmaier, Denck of Willems. Ook hedendaagse doperse denkers als J.H. Yoder, Franklin Littell, Leo Garrett, Nigel Wright, James McClendon (1x), Stanley Hauerwas, Olof de Vries (met zijn ‘these’ over de verhouding tussen kerk en opwekkingsbeweging!) en Miroslav Volf (1x) – die zich stuk voor stuk nadrukkelijk met de ecclesiologie hebben bezig gehouden – komen niet of nauwelijks aan bod.

Ook is mij niet duidelijk vanuit welk hermeneutisch kader Ouweneel de Schrift benadert. Hij zegt in zijn inleiding weliswaar een ahistorisch en atheologisch biblicisme te willen vermijden, maar voert vervolgens op tal van plaatsen losse tekstverwijzingen op om bepaalde beweringen te ondersteunen. Merkwaardig is ook dat hij extra lijkt te hechten aan Mat. 16:18 en 18:17, omdat het daar ‘de eerste keer is dat de ekklèsia in het NT genoemd wordt’ (60). Nog los van de vraag of Jezus zelf dit woord wel gebruikt heeft (Hij sprak immers Aramees), is het zo dat als je al waarde hecht aan wanneer iets voor de eerste keer gebruikt wordt, je dan bij de vroege brieven van Paulus zou moeten beginnen, die immers eerder dan de Evangeliën zijn geschreven.
Misschien heeft de afwezigheid van dat kader er ook mee te maken dat Ouweneel gewoon teveel wil. Het lijkt soms wel of hij bang is iets of iemand te vergeten. Talrijk zijn de lijstjes met ‘pro’ en ‘contra’ argumenten, de lijsten met mogelijke uitleg van het een of het ander en de opsommingen van diverse opties en standpunten. Dat heeft voor de lezer ook iets vermoeiends. ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’ schreef Goethe. Dat meesterschap zou geholpen hebben om in Ouweneels kerkelijk bos de bomen nog te kunnen zien.

Ziekenzalving als derde sacrament
Nogmaals, er zijn ‘bomen’ die je niet kunt missen. Ik noemde ze al eerder: de charismatische en die van de genezing. Die groeien met gretig enthousiasme soms ver boven de andere bomen uit. Een voorbeeld daarvan is de nadruk die hij (ook weer in het spoor van Derek Prince) legt op de ‘vijfvoudige bediening’ in Efeze 4 die vooral interlokaal zou zijn. Het wemelt op het charismatische erf inderdaad van de rondreizende predikers die zich profeten en apostelen (laten) noemen, maar het is onduidelijk hoe dat moet worden geduid, juist ook in verhouding tot plaatselijke kerken. Maar Ouweneel hecht zonder veel onderbouwing sterk aan ‘het herstel van de apostolische bediening’ dat hij een bijzonder kenmerk van de eindtijd noemt. Hij verbindt dit o.a. met de drie ‘late regen’ teksten uit het OT, op grond waarvan hij nog een grote wereldwijde opwekking verwacht ‘die in geen enkel opzicht denominationeel gebonden zal zijn’ (II, 68). Dit is weer ingebed in een uitvoerig betoog waarin de zeven gemeenten van Openbaring 2 en 3 op het verloop van de kerkgeschiedenis worden geplakt.

Grote nadruk legt de auteur ook op wonderen en tekenen als begeleidende verschijnselen bij ‘authentiek-bijbelse evangelieverkondiging’. Daarbij worden vooral kwantitatieve argumenten gebruikt: ‘Van alle mensen die in onze tijd wereldwijd bekeerd worden, komt 85 tot 90 procent mede door wonderen en tekenen tot geloof’ (I, 338). En: ‘Gods gemeente breidt zich momenteel op aarde voor het allergrootste deel – vermoedelijk meer dan tachtig procent – uit mede door tongentaal en profetie, genezings- en bevrijdingsbediening’ (II, 368). Zelfs als dit waar zou zijn (de cijfers zijn weinig onderbouwd) is de vraag wat de theologische waarde van zo’n bewering is. Is het getal een criterium voor waarheid? Ouweneel verbindt aan zijn kwantitatieve waarneming vergaande consequenties: ‘Als wij ons laten vullen met de Geest, gaat de rest bijna vanzelf (…). De ongelovigen zullen toestromen, nauwelijks naar onveranderde, traditionalistische kerken en gemeenten (katholiek, reformatorisch of evangelisch), maar naar nieuwe gemeenten (…). Slechts radicaal vernieuwde gemeenten zullen wereldwijd de stroom van nieuwe gelovigen kunnen opvangen’ (II, 368).

Een laatste opvallend punt in dit verband is dat Ouweneel de ziekenzalving nadrukkelijk tot derde sacrament verheft, omdat daaraan stoffelijke substanties (olie) te pas komen, net als bij doop (water) en avondmaal (brood en wijn). Dat de ziekenzalving niet – zoals doop en avondmaal – teruggaat op een rechtstreekse instelling door Jezus, ondervangt hij met een verwijzing naar Marcus 6:13. Vervolgens geeft hem dit de gelegenheid om de ziekenzalving uitvoerig in een tweetal hoofdstukken aan de orde te stellen (evenals het avondmaal, de doop zal in een later deel volgen). Ook hier weer lange lijsten van opsommingen, zoals de nodige condities bij resp. de voorbidders, de zieken en de omgeving. Genezing dient de regel te zijn, niet genezen de uitzondering. Voor dat laatste worden dan weer zeven mogelijke belemmeringen opgevoerd, die stuk voor stuk op het bordje van de zieke liggen, al blijft ook de bedienaar niet buiten schot. Toch is ook daar nog niet alles mee gezegd, want ‘soms is aan alle genoemde voorwaarden voldaan’ (let op de terminologie, genezing is bijna maakbaar) en ‘vindt er toch geen genezingswonder plaats’. Dan zou het tot de ‘verborgenheden in Gods regeringswegen’ kunnen behoren, al blijft de zieke er goed aan doen zich (weer!) af te vragen of er misschien zonde in zijn leven is waardoor de Here hem kastijdt (II, 201).

De kerk van Ouweneel
Het zal de lezer inmiddels duidelijk zijn dat ik met ‘de kerk van Ouweneel’ duidt op de hierboven beschreven sterk persoonlijke kleuring van dit boek. Gekleurd door de eigen biografie en de eigen (veelal recente) ervaringen binnen tal van kerken en bewegingen wereldwijd. Maar wat is nu die kerk van Ouweneel? Als ik het goed zie is dat een niet denominationeel gebonden kerk met een sterk charismatische inslag, open voor radicaal nieuwe vormen en (daardoor) met groot missionair effect. Dat is inderdaad een dynamische ecclesiologie (zoals hij m.i. terecht bepleit in zijn Inleiding) en in die zin ook zeer uitdagend. De poging om oude tegenstellingen te overstijgen en onbelast door een bepaalde traditie naar nieuwe ecclesiologische wegen te zoeken, is mij sympathiek en is ook hard nodig. Dan is het extra jammer dat alle kaarten zo eenzijdig gezet worden op een bepaalde vorm van radicale vernieuwing richting een geprofeteerde opwekking gebaseerd op een speculatieve uitleg van Openbaring 2 en 3. Dat is wat mij betreft niet de evangelische ecclesiologie die we nodig hebben. Als ik het een naam moet geven dan zou ik het een vrije charismatische ecclesiologie noemen. Voor een evangelische ecclesiologie is er nog steeds veel huiswerk te doen.

Op Goedgelovig.nl met toestemming overgenomen uit Soteria december 2011. Teun van der Leer is rector van het Baptistenseminarium. Hij groeide op in de Vergadering van Gelovigen en was ook enige tijd voorzitter van de Evangelische Alliantie.

https://goedgelovig.wordpress.com/2012/01/14/recensie-de-kerk-van-ouweneel/

Op zoek naar een Evangelische ecclesiologie

(Teun van der Leer, Soteria 28-4, 2011) “Er is geen onderwerp waarover evangelicals meer van mening verschillen dan over de kerk.”

Ouweneel (De Kerk van God I, p. 27) vraagt zich af of er wel een evangelische ecclesiologie is. Hij zegt dat we om vier redenen waarschijnlijk niet echt kunnen spreken van een evangelische ecclesiologie. Deze zijn:
1. Er is niet zo iets als een ‘evangelische kerk’. Er zijn teveel verschillende evangelische kerken met teveel verschillen in diverse opvattingen.
2. Het is niet goed duidelijk wat we onder ‘evangelisch’ verstaan.
3. Vrijkerkelijke evangelischen lijken vaak juist minder geïnteresseerd in het fenomeen ‘kerk’, ten eerste doordat zij teleurgesteld zijn in de traditionele kerken, en ten tweede doordat zij vaak sterk missionair gericht zijn. Hun prioriteit is niet gemeenten bouwen, maar zielen winnen voor Jezus.
4. Het individualisme heeft harder toegeslagen in evangelische kringen dan in traditionele kerken. Ze wisselen vaker van gemeente. Ze lijken makkelijker thuis te blijven als een gemeente hun niet bevalt. Ze gaan er over het algemeen vlotter van uit dat een christen het ook wel zónder gemeente, dat is: zonder de gemeenschap der heiligen kan stellen. Het is de gevaarlijke mentaliteit die inhoudt dat je God evengoed kunt dienen en aanbidden door in het bos te gaan wandelen als door in een gemeentelijke samenkomst te zitten. Nergens staat het samen ‘met alle heiligen’ (Efe. 3:18) sterker onder druk dan onder vrijkerkelijke evangelischen.

Daarom is volgens Ouweneel (p.28) een bezinning op ecclesiologie vanuit evangelische standpunt broodnodig. Hij probeert in zijn 2 (dikke) boeken over dit onderwerp daar naartoe te werken en de nodige bouwstenen aan te reiken. (Zie voor een interessante recensie van deze boeken Soteria 28-4,2012, p.45-49)

Een aantal zaken is m.i. wel duidelijk.

De kern van de evangelische ecclesiologie is het priesterschap van alle gelovigen. (Berkhof p.395, Ouweneel I, p.215-216). Dit is vanuit de Bijbel gebaseerd op Ex. 19:5, 1 Petr. 2:9, Jes. 61:6, Openb. 1:6 en 5:10. Bij dit priesterschap gaat het om de directe toegang tot God, er is geen bemiddeld ambt nodig. De laatste tijd wordt er ook de mondigheid van de gemeente mee bedoeld met recht op inspraak en mee-beslissen. Daarin is in de bedoelde Bijbelteksten niet gedacht, maar het ligt wel in het verlengde van de charismatische geleding der gemeente. (zie 1 Kor. 14:26, 1 Kor. 12, Efe. 4:14 spreekt over mondigheid van de gemeenteleden).

Het priesterschap van alle gelovigen impliceert ook dat er een gelijkwaardigheid is van alle gemeenteleden en bedieningen (Ouweneel, p.215) en hij ziet weinig ruimte voor hiërarchie in de gemeente. Het belangrijkste punt is dat er geen grote kloof is tussen ‘clerus’ (mensen die voor een taak of ambt zijn opgeleid) en ‘leken’, zoals vaak verweten wordt t.o.v. de traditionele kerken. De praktijk blijft om diverse redenen niet altijd overeen te komen met de theorie. Je kunt dit toetsen aan bijvoorbeeld de bediening van de sacramenten of het uitspreken van de zegen, wie doet dit en waarom?

Evert van de Poll (p.86-87) constateert een steeds grotere scheiding tussen podium en zaal in evangelische gemeenten. Hij zegt:
“Evangelische gemeenten zijn theologisch sterk gekant tegen de scheiding tussen geestelijken en leken. Ook al vervult de voorganger in de praktijk veelal een toonaangevende rol, het priesterschap van alle gelovigen is een dierbaar uitgangspunt. Dat gold altijd in het bijzonder voor zang en muziek. Nu komen, in aansluiting op de organisatie op de koorzang in het Oude Testament, geoefende muziekteams. Niet iedereen kan meedoen op grond van muzikale goede wil. Voeg daarbij de geluidstechnologie en de daarvoor benodigde kennis en apparatuur – waar zijn de dagen van de gitaar en piano zonder electronica gebleven? De podia gaan lijken op het koor in de middeleeuwse kathedralen: het afgebakende terrein van specialisten. In plaats van dat de gelovigen ‘samen’ komen, ontstaat er – onbedoeld, laten we aannemen – een andere dynamiek, die van het optreden en het schouwspel. De gemeente is verdeeld in toeschouwers in de zaal en de uitvoerders op het podium. Een andere mogelijk gevolg van de verbinding tussen lofprijzing en populaire stijlen, variërend van soft pop tot rock, is dat er een ambiance ontstaat waarin mensen muzikaal vermaakt worden. Dan krijg je een vermenging van genres; van de lofzang van de gemeente en christelijke entertainment.”

Volgens Van de Poll (Samen in de naam van Jezus, p.71,77) is de vrijheid in de liturgie het belangrijkste kenmerk voor evangelische gelovigen. “Waar de hoofdstroom van de reformatie een gereguleerde en gereglementeerde en dus uniforme liturgie kent, worden groepen zonder zo’n vaststaande liturgie non-conformistisch genoemd, omdat ze zich niet wilden onderwerpen aan het gezag van de staatskerk. Ze benadrukten de persoonlijke geloofsbeslissing, praktiseerden veelal de doop op belijdenis en kenden een hoge mate van autonomie van de plaatselijke gemeenten en kozen voor het vrijkerkelijke model van liturgie, d.w.z. geen gefixeerde liturgische vormen.”

(p.74) “De diensten van evangelischen kennen een aantal gemeenschappelijke kenmerken: een mix van reformatorisch en reveil, samenzang in een toegankelijk muzikale stijl, laagliturgisch (dat wil zeggen informeel, geen plechtstatigheid), nadruk op gemeenschapsbeleving en ruimte voor individuele bijdagen die soms charismatisch van aard kunnen zijn. In vergelijking met een gereformeerde kerk is de manier van preken meer appelerend en anekdotisch, en de presentatie van de prediker informeler.”

Met zijn boek wil Van der Poll aantonen en bereiken dat de evangelische beweging wel degelijk liturgische diepgang kan hebben. Tegelijk is het een praktisch handboek met vele voorbeelden en de bijbelse en theologische onderbouwing ontbreekt ook niet.

Drie modellen van kerk zijn (Chr. dogmatiek, p.526-534, Ouweneel I, p.238-242, 247-255)
In de ecclesiologie worden drie modellen van kerk-zijn onderscheiden. Deze zijn:
1. Het episcopale (of katholieke) model
2. Het presbyteriaanse (of gereformeerde) model
3. Het congregationalistische model

De belangrijkste verschillen tussen deze modellen zijn waar het gezag ligt en vandaan komt. Bij het episcopaalse systeem komt het gezag van boven (de bisschoppen), die gezag hebben over de plaatselijke bestuurders van de afzonderlijke gemeenten. De gemeenteleiders worden van bovenaf benoemd. Bij het presbyteriaanse systeem is de lokale oudste/ouderling de spil (en tevens hoogste ambt) van het kerksysteem en staat de ambtsdrager zowel tegenover als in de gemeente. In het congregationalisme is de plaatselijke gemeente zelfstandig, ook al kan zij georganiseerd zijn in een samenwerkingsverband. Oudsten worden door de gemeente aangesteld (en desnoods afgezet) en een voorganger kan door oudsten worden aangesteld. Ouweneel (p.242) onderkent drie overlappende modellen:
1. Een eenmansleiderschapsmodel, dat is een kerkmodel met één voorganger, met ‘daaronder’ eventueel een oudstenraad, die echter in verregaande mate ondergeschikt is aan de ene voorganger.
2. Een meervoudig leiderschapsmodel, dat is een kerkmodel waarbij de gemeente bestuurd wordt door een oudstenraad en niemand van de oudsten als primus interparis optreedt.
3. Een tussenvorm, waarbij er wel een meervoudig leiderschap is, maar een van de leiders de primus interparis is.

 Ambt: (vd Beek, p.195-275) en drievoudige ambtstructuur (Chr. dogmatiek, p.556, W&G,p.459)
Van de Beek (p.198) laat het ambt beginnen met de apostelen en beschrijft vervolgens de ontwikkeling van het ambt door de eeuwen heen. Chr. Dogmatiek zegt dat: “Historisch gezien kunnen we zeggen dat zich in de oude kerk een drievoudige ambtsstructuur ontwikkelde, namelijk die van bisschop, presbyter en diaken. De bisschop gold als degene die in een gebied of diocees het opzicht had en stond voor de eenheid. In navolging van Hand. 6:1-6 ging de reformatie verder met een tweevoudige structuur, namelijk een presbyteriaanse en een diaconale taak, waarbij de presbyteriaanse (predikant en ouderlingen) zich moesten concentreren op bewaring van de gemeente bij het Woord van Christus en de diakenen ervoor moesten zorgen dat niemand door gebrek of nood buiten de gemeenschap viel. In de praktijk bleef het priestelijke-liturgische doorwerken, mede door invloed van Calvijn.

In de loop de eeuwen is er een spanning ontstaan tussen de institutionalisering van de kerk en de charisma’s (gaven van de Geest, maar ook de diverse bedieningen). In de reformatorische (maar ook de RK kerk) leeft de opvatting dat de gaven van de Geest vooral functioneren door het ambt heen. De Pinkstertheologie gaat er vanuit dat de Geest en Zijn gaven worden gegeven aan iedereen (Joël 2:28, Hand 2:17, 1 Kor. 12:4,7). Hier gaat de leer en praktijk tussen de traditionele kerken en de Pinksterkerken uit elkaar lopen, hoewel er een hernieuwde openheid is voor het werk van de Heilige Geest in de traditionele kerken.

Sinds enige jaren is er een vernieuwde aandacht voor gemeentestichting. Vaak worden nieuwe vormen gebruikt of probeert men nieuwe doelgroepen te bereiken. Ook zijn er invloeden en uitdagingen van de ‘Emerging church beweging’. Naar aanleiding daarvan heeft Teun van der Leer een afstudeerscriptie geschreven over welke minimumfactoren een kerk moet hebben om zich kerk te kunnen noemen. Rafaël Nederland heeft dit met enkele kleine aanpassingen overgenomen. Dit kan ons ook helpen met onze gedachten over kerk-zijn in de bestaande situatie, maar ook bij gemeentestichting.

 Om over na te denken?
Wat kunnen we zelf doen (en geloven) om een gezonde gemeente (of denominatie) te zijn met gezond leiderschap (en vruchtbaar is)? En waar hebben we anderen bij nodig?

Bibliografie:
 Barnard, dr. M. (red.), De weg van de liturgie, Meinema 1998
 Beek, dr. A. van de, Lichaam en Geest van Christus, Meinema 2012
 Beek, dr. A. van de, Gemeente van Christus, schetsen voor de praktijk, Meinema 2013
 Berkhof, dr. H., Christelijk geloof, Callenbach, 1985 (5e druk) (p.335-413)
 Brink, dr. G. van den & dr. C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Boekencentrum 2012 (p.517-578)
 Duffield, Guy P. & Van Cleave, Nathaniel M. Woord en Geest Hoofdlijnen van de theologie van de pinksterbeweging, Kok Kampen 1996 (p.445-492)
 Erwich, René, Veelkleurig verlangen, Wegen van missionair gemeente-zijn, Boekencentrum 2008
 Fee, Gordon, De Heilige Geest in de Gemeente, Novapres 1996
 Ferguson, Everett, The Church of Christ, Wm. B. Eerdmans Publishing 1996
 Gibson, Alan F. (editor), The Church and its Unity, Inter-Varsity Press 1992
 Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God I, Medema 2010
 Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God II, Medema 2011
 Poll, Evert W. van de, Samen in de naam van Jezus, Boekencentrum 2009
 Derek Prince, Gods Kerk herontdekt, DPN Nederland 2007
 Versteeg, dr. J.P., Kijk op de kerk, Kok 1990
 Volf, Miroslov, After Our Likeness, Wm. B. Eerdmans Publishing 1998
 Watson, David, I Believe in the Church, Hodder and Stoughton, 1987

Inleiding Gemeentegroei/gemeenteopbouw (en de kansen daarvoor bij Rafaël).

Onderstaand artikel is een gedeelte van mijn afstudeerscriptie van de CHE (augustus 2010) getiteld: Groeien naar volwassenheid.

Inleiding Gemeenteopbouw

In dit hoofdstuk wil ik wat vertellen over de achtergrond van gemeenteopbouw en een aantal dilemma’s, die ik daarin tegenkwam, die van belang kunnen zijn voor Rafaël. Rafaël heeft een evangelisch-charismatische signatuur en is onderdeel van een internationale context, namelijk als lid van Foursquare Europe en Foursquare International. Voor de overzichtelijkheid ga ik voor deze inleiding uit van de boeken van Krol en Plantinga. Tijdens de lessen zal de literatuur vanuit een breder perspectief worden bestudeerd. 

Waarom het onderwerp gemeenteopbouw?

Enerzijds herkennen we het als een bijbelse opdracht dat God mensen wil gebruiken tot opbouw van zijn Lichaam ( Efe. 4:12 en 1 Cor. 3:9-11). En anderzijds wordt gemeenteopbouw binnen Rafaël gezien als een verantwoordelijkheid van de voorganger. In het document Rafaël Gemeente Evaluatie15 wordt gezegd:

“Gelukkig bouwt de Heer zijn gemeente en is het niet zo dat het (alleen) afhankelijk is van onze inzet, kracht en wijsheid. Aan de andere kant heeft de Heer hierin een grote verantwoordelijkheid aan de voorgangers en oudste gedelegeerd om de gemeente op te bouwen en te leiden,” 

Ook het Baptistenseminarium16 noemt als twee van de indicatoren voor de beroepsrollen Toerusting en Leidinggeven van de voorganger:

  • trajecten voor geloofsopbouw kunnen bedenken, uitzetten en implementeren.
  • op de hoogte kunnen blijven van gemeentegroeimodellen en gemeenteopbouwprojecten, plaatselijk en landelijk.

 Definitie Gemeenteopbouw

Zoals we in de verschillende definities van Gemeenteopbouw kunnen zien17, kan er erg veel onder begrepen worden, vaak afhankelijk van de achtergrond en context van degene die de definitie geeft. De definitie die mij het meest aanspreekt is die van Ingrid Plantinga-Kalter. Zij zegt:

Gemeenteopbouw zou ik willen omschrijven als: Een bewust en planmatig bezig zijn met de kwaliteit van de gemeente.”18 

De definities geven eigenlijk de breedte en veelzijdigheid van het onderwerp aan. Soms zie je door de bomen het bos niet meer door de verschillende modellen en stromingen in gemeenteopbouw. Het boekje De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer van Ingrid Plantinga-Kalter geeft naar mijn idee een goed overzicht in een relatief dun boekje (100 pagina’s) en beschrijft kort maar bondig de belangrijkste zaken die met gemeenteopbouw te maken hebben, zoals de stromingen en trends binnen gemeenteopbouw, de theologie en kerkbeelden in gemeenteopbouw en de theorieën en toepasbaarheid van deze theorieën van gemeenteopbouw. Ook geeft ze een korte beschrijving van de belangrijkste (recente en Nederlandstalige) boeken en instrumenten van gemeenteopbouw. 

Een andere inleiding op dit onderwerp is het boek van Bram Krol Gemeentegroei Compleet, waarvan Bram zo eerlijk is om in zijn voorwoord toe te geven dat het boek niet compleet is, maar dat verdere studie en aanvulling nodig blijft. In dit boek geeft Bram een goed overzicht van het ontstaan van de Gemeentegroeibeweging, die hij laat beginnen bij Donald McGravan halverwege de vijftiger jaren van de vorige eeuw. McGravan was als zendeling werkzaam geweest in India en in een tweetal boeken Bridges of God (1955) en How Churches Grow (1961) doet McGravan onderzoek naar groeipatronen van kerken in India. Na terugkeer in Amerika begint McGravan de School of Church Growth, vanaf 1965 onderdeel van Fuller Theological Seminary in Californiё. Voor McGravan was “church growth” een synonym voor zending, namelijk het doorgeven van het evangelie. Tot 1972 was Gemeentegroei (althans in de VS) een stroming binnen de missiologie. In 1972 publiceert McGravan samen met C. Peter Wagner het boek Understanding Church Growth. Vanaf dat moment wordt de nadruk meer gelegd op de groei van de (plaatselijke) gemeenten en kerken. Vooral C. Peter Wagner heeft een grote rol gespeeld in de popularisering van Gemeentegroei, mede door zijn cursussen Gemeentegroei aan het Fuller Theological Seminary, waar hij vanaf 1971 professor is en in 1981 McGravan opvolgt als hoofd van de opleiding. Misschien wel het meest invloedrijke boek van Wagner is Your Church can Grow (1976), waarin hij zeven punten behandelt die samen de gezondheid van de gemeente bepalen. Gezondheid is meer dan aantrekkelijkheid. Wagner maakt veel gebruik van pragmatisme en optimisme en ook de bedrijfsmatige kijk op de kerk kon niet op een ieders instemming rekenen. Toch is Wagner fundamenteel geweest voor de ontwikkeling van de concepten van Gemeentegroei, met name bij gemeenten van evangelisch-charismatische signatuur. Vanaf 1982 geeft Wagner samen met John Wimber de cursus op Fuller “Signs, Wonders and Church Growth” die met name invloedrijk zijn geweest in de charismatische wereld en de bekendheid en bediening van John Wimber en zijn kerkgenootschap, The Vineyard Association, enorm hebben gestimuleerd. Ook in Nederland zijn velen (vooral in de evangelische wereld) door de boeken en conferenties van John Wimber beïnvloed. De Alpha cursussen zijn hier een goed voorbeeld van. 

In Engeland werd Eddy Gibbs in 1975 aangesteld om Gemeentegroei te introduceren. Hij heeft ook19 onder Wagner gestudeerd en publiceerde in 1981 zijn boek I believe in Church Growth. Hij baseert zich ook op de zeven gezondheidskenmerken van Wagner en introduceert dit succesvol in Engeland d.m.v. materialen en cursussen. 

In Duitsland publiceert Fritz Schwarz zijn eerste boek over missionaire ‘gemeenteopbouw’ Theologie des Gemeindeaufbaus samen met zijn zoon Christian. Zij leggen andere accenten dan de Amerikanen. In Amerika vraagt men zich af: werkt het? En in Europa is de vraag: klopt het? Met name Christian Schwarz bewerkt de zeven kenmerken van Wagner tot acht gezondheidskenmerken, omdat hij Wagner te weinig systematisch vond. Wagner had ook een liefde voor het uitzonderlijke, zoals mega-kerken, terwijl Schwarz vond een model algemeen toepasbaar moest kunnen zijn. De kenmerken van Schwarz in zijn boek De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling (1997) is dat een gemeente aan zijn zwakke punten moet werken. Deze moeten eerst gemeten worden d.m.v. het opstellen van een gemeenteprofiel.

De acht (richtinggevende!) kenmerken die Schwarz noemt zijn:

1. Toerustend leiderschap

2. Gavengerichte taakvervulling

3. Hartstochtelijk geloofsleven

4. Doelmatige structuren

5. Inspirerende samenkomsten

6. Groeigerichte gemeentekringen

7. Behoeftengerichte evangelisatie

8. Liefdevolle relaties 

Hier zien we eigenlijk alle onderwerpen terugkomen die bij Gemeenteopbouw van belang zijn en vaak ook in de andere modellen (zij het soms onder een andere naam) voorkomen. 

Een ander belangrijk accent van Schwarz is het inschakelen van alle gemeenteleden bij gemeenteopbouw. Van belang is daarom te weten welke gaven mensen hebben, zodat ze gavengericht taken kunnen vervullen in een gemeente. Zijn boek De Gaventest (1993) heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Ook hier zien we dat Schwarz voortborduurt op het gedachtegoed van Wagner.20 

Samengevat kun je zeggen dat in de Amerikaanse aanpak de nadruk ligt op getalsmatige groei, terwijl bij Schwarz de nadruk ligt op kwalitatieve groei. De spanning tussen deze twee aspecten blijf je herkennen zowel in de literatuur, als ook in de praktijk. Voor Rafaël zal de grote opdracht in Matt. 28:19 de belangrijkste motivatie moeten zijn om te streven naar numerieke groei. Daarmee is de link met missiologie zoals McGravan dit oorspronkelijk zag, weer gelegd. 

  • Verschil gemeentegroei en gemeenteopbouw

Bram Krol kiest bewust voor het gebruik van het woord ‘gemeentegroei’ als vertaling van het Engelse woord ‘church growth’. Hij geeft zelf al aan waarom dit woord in Europa niet goed aansloeg21, namelijk dat in Europa de kerk in het algemeen aan het slinken was. Bovendien was de term ‘evangelisch besmet’ volgens Krol. Vandaar dat in Europa de term ‘gemeenteopbouw’ meer algemeen bekend is en ook mijn voorkeur heeft. Het legt minder de nadruk op het moeten groeien in aantal, terwijl bij opbouw ook sterk gedacht kan worden aan de menselijke inbreng in dit proces, terwijl we de groei van God mogen verwachten. 

Volgens Krol is het werkgebied van Gemeentegroei hetzelfde wat bij de (universitaire) theologische studie onder Praktische Theologie viel, namelijk de uitvoerende taken van de kerk: evangelistiek, liturgiek, missiologie, predikkunde, pastorale vorming en kerkrecht. In Krol’s woorden is de Praktische Theologie meer oecumenisch en vaak nogal vrijzinnig.22 Dat ziet hij als een zwakte, omdat vrijzinnigheid haar principes maar moeilijk over kan brengen. Voor Krol is duidelijkheid van groot belang voor het ontwikkelen van een gezond kerkelijk leven. Hij ziet het boek van dr. Jan Hendriks Een vitale en aantrekkelijke gemeente (1990) als het begin om de Praktische Theologie en Gemeentegroei bij elkaar te brengen. Als (oud) hoofddocent gemeenteopbouw aan de VU, is Hendriks met name in Protestantse kringen (PKN) invloedrijk geweest door zijn vele publicaties en boeken, een rol die zijn opvolger dr. Sake Stoppels lijkt te hebben overgenomen. Zijn nieuwste boek Voor de verandering is daar een goed voorbeeld van. 

Plantinga laat vervolgens ook zien (en iets genuanceerder dan Krol) dat er een verschil kan zitten in de theologie achter gemeenteopbouw.23 Boeken over Gemeenteopbouw weerspiegelen vaak een visie op de Schrift en gaan uit van een bepaald Godsbeeld. Elke eenzijdigheid in een Godsbeeld heeft direct consequenties voor de manier waarop je met gemeenteopbouw omgaat, omdat het volgens Plantinga of (te)veel verantwoordelijkheid bij de mens legt, waardoor een grote mate van activisme dreigt (de evangelische benadering) of een sterke nadruk op de zondigheid van de mens en God (vooral) als verlosser ziet, zoals bij dr. M. te Velde. Dit eenzijdige Godsbeeld maakt mensen passief, waardoor er weinig ruimte is voor gemeenteopbouw. De angst van Te Velde is dat gemeenteopbouw een instrument is in handen van fanatieke vernieuwers, een mensgerichte bezigheid. Het verschil tussen de evangelische en de gereformeerde benadering wordt hierdoor onnodig groot, omdat ik denk dat beiden veel van elkaar kunnen leren en elkaar goed aanvullen. Plantinga zoekt het antwoord op deze problemen ook in een evenwichtig Godsbeeld en een evenwichtig mensbeeld.24 God is zowel Schepper, als Vader als Verlosser als Vernieuwer. Maar ook de mens heeft verantwoordelijkheden, mogelijkheden en beperkingen. Maar ook is de mens afhankelijk van God en heeft de leiding van de Heilige Geest nodig. De conclusie van Plantinga is dat ‘gemeenteopbouw een kwestie is van vertrouwen op God als de eigenlijke bouwheer van de gemeente.’25 

Dit vind ik een mooie conclusie en ik zou daarom willen pleiten dat een goede doordenking van je Ecclesiologie vooraf gaat aan het bestuderen van de principes van gemeenteopbouw. Bij Ecclesiologie kun je gaan nadenken over de theologische fundamenten van kerk zijn, waar ook je Godsbeeld en mensbeeld een onderdeel van uit moeten maken. 

  • De tegenstelling kwantiteit-kwaliteit

Uit de Amerikaanse literatuur (met name uit de hoek van de ‘church growth’ beweging) wordt sterk de nadruk gelegd op numerieke groei. Een gemeente functioneert pas goed als hij groeit in aantallen (kwantiteit). Anderen leggen meer de nadruk op kwalitatieve groei (moeilijker meetbaar), zoals Schwarz, die zegt dat ‘kleine gemeenten doorgaans de beste gemeenten zijn.’26 Bram Krol27 onderscheid drie soorten groei, namelijk getalsmatige groei, geestelijke groei en organisatorische groei. Getalsmatige groei kan eenvoudig gemeten worden en kan ook zinvol gebruikt worden voor allerlei doelen, al was het alleen maar om te weten hoeveel stoelen je klaar moet zetten en voor financiële planningen. 

Ook in de Bijbel zien we voorbeelden van aandacht voor getalsmatige groei (drieduizend, Hand. 2:41; vijfduizend mannen, Hand. 4:4; duizenden, Hand 21:20). Bij geestelijke groei moeten we denken aan groei in diepgang, dat mensen groeien in hun geloof. Dit aspect zien we ook terug in het boek Handelingen (6:7, 12:24, 13:49, 19:20). Hier wordt groei steeds gekoppeld aan de prediking en de verspreiding van Gods Woord. Getalsmatige groei is dan het gevolg van geestelijke groei! En onder organisatorische groei verstaat Krol alle organisatorische, structurele en communicatieve maatregelen, die een gemeente in staat stellen haar leden effectiever te dienen en buitenstaanders beter te bereiken. Alleen een goed georganiseerde gemeente kan groeien. Goede organisatie zal geen geestelijke groei opleveren, maar kan het wel beschermen. 

Bram Krol komt dan tot acht kenmerken van gezonde gemeenten28, waarbij de eerste vier de wortel zijn en de laatste vier de vrucht. Deze zijn:

1. Een praktikale theologie (mission)

2. Gerichte vorming (methoden)

3. Effectief leiderschap (mensen)

4. Een groeibevorderende structuur (middelen)

5. Inspirerende erediensten (vieren)

6. Een visionair geloof (leren)

7. Een liefdevolle gemeenschap (dienen)

8. Bewogen evangelisatie (groeien) 

  • Kernwoorden voor Rafaël: gezonde groei.

We zien dat Bram Krol het woord ‘gezonde’ gemeenten introduceert. Dit begrip ‘gezonde gemeenten’ speelt ook in Rafaël een grote rol. In het beleidsplan van Rafaël Nederland 2010 wordt gezegd dat “Rafaël Nederland heeft tot doel om een vruchtbare familie van gezonde gemeenten te zijn.” Deze ‘slogan’ staat ook prominent op de website van Rafaël29, vandaar dat ik dit motto onderaan elke bladzijde van deze scriptie heb opgenomen. Niet groei als doel op zicht, maar gezonde groei. In het beleidsplan worden verder een aantal speerpunten genoemd wat onder gezondheid wordt verstaan. Het hoofddoel is het ontwikkelen van gezonde leiders en gezonde gemeenten. Er worden drie doelstellingen genoemd, namelijk het doorbreken van groeibarrières, reproductie van leiderschap en een klimaat van voortdurende ontwikkeling en persoonlijke groei. Bij de invulling wordt gezegd: “Het werken en bevorderen van gezonde leiders en gezonde gemeenten is een kerntaak van onze beweging en het is een voorwaarde voor de ontwikkeling van de andere doelgebieden.”30 Het bieden van trainingen en onderwijs wordt gezien als één van de mogelijkheden om hier een praktische invulling aan te geven. In het beleidsplan wordt niet concreet gezegd wat gezondheid is en hoe je dit meet, maar op 24-11-2009 is er een Impact Trainingsdag geweest voor de Rafaël voorgangers met als thema: Geloven in gezonde groei, waarin dieper op deze principes is ingegaan, inclusief de bovengenoemde drie doelstellingen. Het onderwerp gezonde groei en hoe je dit kunt bereiken, leeft dus zeker binnen Rafaël. 

Ook is er in 2006 een Rafaël Gemeente Evaluatie ontwikkeld, wat begint met een seminar over ‘gezonde gemeenteontwikkeling’, gevolgd door het invullen van een evaluatie (een uitgebreide vragenlijst). Ook hier komt het begrip gezondheid steeds weer terug. De vijf onderdelen van de gemeente die worden geëvalueerd zijn:

1. Gezonde Gemeente Visie en Identiteit (wie willen we zijn)

2. Gezond Leiderschap

3. Gezond Geestelijk leven

4. Gezonde vruchtbaarheid

5. Gezonde en passende gemeente structuren en faciliteiten

Na het invullen van deze evaluatie biedt Rafaël Nederland de voorgangers de mogelijkheid van coaching en hulp om evt. actiepunten uit te werken. Het doen van zo’n gemeente evaluatie zou een goede (huiswerk)opdracht kunnen zijn voor deze Module Gemeenteopbouw, omdat het al bestaat en goed aansluit bij wat binnen Rafaël gangbaar is. 

  • Waarom Ecclesiologie?

In het algemeen gold als regel binnen de kringen van Gemeenteopbouw: ‘wat werkt is waar’.

Dit is een sterk pragmatische aanpak, wat ook goed past bij de Amerikaanse cultuur, waar dit idee in wezen vandaan komt. Dit heeft een aantal nadelen. Dit kan ons gevoelig maken voor hypes en ons steeds weer laat kiezen voor een andere cq betere (lees: succesvollere) aanpak. Ook is vaak niet duidelijk welke bijbelse of theologische principes er achter een bepaald model zitten. Sluit een bepaald model wel aan bij de eigen visie van kerk zijn? Wat is de balans tussen de hoeveelheid management en de hoeveelheid spiritualiteit in een bepaald model? 

Past een model wel binnen je eigen visie van gemeente zijn, incl. de opvattingen over het ‘ambt’ en de mogelijkheden van het ‘priesterschap van gelovigen’. Welke mogelijkheden biedt een kerk om gavengericht te gaan functioneren en welke gaven (en bedieningen) worden nog als belangrijk voor vandaag de dag gezien? 

Deze en nog andere vragen moeten eerst beantwoord worden door het bestuderen en nadenken over Ecclesiologie (leer van de kerk). Je visie en kijk op de kerk zijn in grote mate bepalend welke modellen en concepten van gemeente zijn passen bij een bepaalde kerk of gemeente. 

De belangrijkste onderwerpen die steeds terugkomen in de (door mij bestudeerde) literatuur31 over ecclesiologie zijn:

– Beelden32 van de kerk

– Identiteit van de kerk

– Structuur van de kerk

– Leiderschap (maar ook bedieningen) binnen de kerk

– Omgaan met traditie en vernieuwing

– De toekomst van de kerk

– De theologie van de kerk

Het spreekt voor zich dat deze onderwerpen zeker behandeld moeten worden. Zeker in deze tijd dat velen de kerk als instituut afwijzen, maar wel het geloof wel willen beleven op andere manieren. De ‘emerging church’ is een voorbeeld van een nieuwe vorm van kerk zijn, die zeker uitnodigt tot nadenken, zonder dit direct af te wijzen of toe te juichen. Soteria, Kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning33 heeft in 2005 een themanummer van haar tijdschrift gewijd aan het thema: Gemeenteopbouw en Ecclesiologie. Daarin beschrijft dr. René Erwich eigenlijk wat ik hierboven ook al signaleer als aandachtspunt. Hij zegt: “Welke onderliggende Ecclesiologie of gemeentevisie stuurt het proces van gemeenteopbouw? 

Elk opbouwmodel herbergt in de kern een kerkleer, een visie op de gemeente, waarin veel beslissingen al genomen zijn, zonder dat men zich dit meestal bewust is.”34 In dit hele themanummer worden diverse relevante aspecten van de samenhang van ecclesiologie en gemeenteopbouw behandeld. Een aantal artikelen en ideeën zal zeker verplichte kost zijn voor een ieder die hier verder over na wil denken. 

In een eerder themanummer van Soteria (maart 1992, p.51) komt deze gedachte ook al naar voren. Hierin wordt dr. J. Hendriks35 geciteerd, die zegt: “Wat in de praktijk effectief blijkt te zijn, behoeft theologisch nog niet legitiem te zijn’. Dit geeft voldoende aan wat het belang is van een gezonde ecclesiologie en het belang om daar grondig over na te denken. 

  • Vorming en toerusting is onderdeel (of de praktische invulling) van gemeenteopbouw.

You cannot lead any faster than you can educate”36

Voor Neil Anderson is de consequentie van leiderschap, dat leiders de verantwoordelijkheid nemen om andere leiders en gemeenteleden te trainen, onderwijzen en voor te bereiden voor geestelijke vernieuwing. Leiderschap wordt dus altijd vertaald in een praktische invulling in het gemeenteleven en de gemeenteopbouw. 

Enkele van de door mij gesignaleerde dilemma’s m.b.t. gemeenteopbouw en ecclesiologie zijn:

– Waarom is groei belangrijk voor ons? Wat is in wezen onze belangrijkste motivatie?

– Is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit? Kun je ze wel tegen elkaar uitspelen?

– Kun je groei (maar ook gezondheid) organiseren? D.w.z. wat zijn onze ideeën over de maakbaarheid van de kerk?

– Moeten we ons ontwikkelen van een pragmatische aanpak naar een betere doordenking van methoden en strategieën?

– Is contextualisatie van belang of is dit een uitvinding van mensen die bang zijn voor invloeden van buitenaf?

– Hoe houden we een balans tussen de neiging tot institutionalisering en een beweging blijven?

 

Voetnoten:

15 Versie mei 2006, pagina 1.

16 Baptistenseminarium Onderwijs- en Examenregeling, pagina 8.

17 Ik heb er een 15-tal opgenomen op de website http://www.schoolvoorgemeenteopbouw.nl, ook de voorgangers hebben ieder hun eigen, soms hele creatieve definities. (site is inmiddels opgeheven)

18 Ingrid Plantinga-Kalter, De gereedschapkist van de gemeenteopbouwer, p.10

19 Bram Krol vermeld dat hij (net als Gibbs) in 1977 de School of Church Growth heeft bezocht. Gemeentegroei Compleet, p.8

20 Zie: C. Peter Wagner, Your Spiritual Gifts can help your church grow (1979)

21 Gemeentegroei Compleet, p. 24-25

22 Gemeentegroei Compleet, p. 32

23 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.22-29

24 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.30-33

25 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.33

26 De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling, p.202

27 Gemeentegroei Compleet, p.101-104

28 Gemeentegroei Compleet, p.106-122

29 http://www.rafael.nl

30 p5. Beleidsplan Rafaël Nederland 2010 versie 1.0 (maart 2010)

31 Dr. Theo J.W. Kunst, De gemeente als organisme; Ds. Chris van Andel, De aantrekkelijke gemeente; J. Hendriks, Een vitale en aantrekkelijke gemeente; Jim Belcher, Deep Church; Dr. J.P. Versteeg, Kijk op de kerk; Dr. R. Boon, Op zoek naar de identiteit van de kerk; Derek Prince, Gods Kerk herontdekt; Everett Ferguson, The Church of Christ; Dr. Willem J. Ouweneel, De Kerk van God I, Miroslav Volf, After Our Likeness; Dr. Jan Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw; Alexander Strach, Leiderschap in de gemeente.

32 Dit bepaald ook je ideeën over en behoefte aan groei.

33 Uitgeverij Merweboek, Sliedrecht

34 Soteria nr. 4, 2005, p. 3

35 Een vitale en aantrekkelijke gemeente.

36 Extreme Church Makeover, p.145

 

Evangelische beweging te veelkleurig voor ‘grijze midden’

In verband met het symposium Evangelical Theology in Transition, waarop het gelijknamige boek werd gepresenteerd, schreef Mark Peter van der Bijl een recensie van het volgens hem soms erg pittige boek, dat desondanks bittere noodzaak is voor iedere evangelisch leider.

Mark Peter van der Bijl

De evangelische beweging moet gezien worden als een counter-movement, die als een kritische minderheid in de maatschappij staat om het Koninkrijk van God te laten zien. Omdat Evangelical theology in transition in het Engels is geschreven wordt is het in deze recensie nodig om eerst de definitie van het woord Evangelical, dat in het boek gebruikt wordt, uit te leggen.

Niet alle tien auteurs van het boek hangen precies hetzelfde standpunt hierover aan, maar als gemeenschappelijke definitie wordt gekozen voor wat Stanley Grenz hierover zegt: dat evangelicalism een beweging is met drie belangrijke kenmerken: bekeringsvroomheid, heiliging en zending. Deze beweging omvat volgens Grenz en de auteurs van dit boek dan ook de (of sommige) reformatorische kerken, uiteraard de evangelische, maar ook de pinksterkerken. Daarmee wordt de evangelische beweging gezien als een echte tegenbeweging.

Met de definitie is ook verklaard waarom de auteurs (tien maar liefst) uit diverse kerken afkomstig zijn, zowel van reformatorische als evangelische huize. Bijna allen geven les aan de VU (sommigen ook aan de CHE) en wel voornamelijk aan het CERT, het in 2003 opgerichte Center of Evangelical and Reformation Theology. Deze verzorgt een Engelstalig Masterprogramma theologie, waar het merendeel van de lesstof in dit boek in compacte vorm terug te vinden is. Voor (voormalige) studenten is dit boek dan ook een feest van herkenning. Voor de rest kan een toelichting geen kwaad.

In het boek nemen de tien auteurs ieder een hoofdstuk voor hun rekening, op het gebied van hun theologische expertise.  Deze auteurs zijn Henk Bakker (bekend om zijn heldere analyses), Eveline van Staalduinen-Sulman, Maarten Aalders, Ad de Bruijne, Stefan Paas, René Erwich, Bernard Reitsma, Cornelis van der Kooi, Antonie Vos en Arie Zwiep, van wie zijn boek Tussen tekst en lezer in niemand’s boekenkast mag ontbreken.

Wat is er veranderd?
De auteurs onderzoeken de veranderingen in de evangelische beweging in Nederland van de laatste tijd, waarbij ze de afgelopen veertig jaar in beschouwing nemen. De veranderingen kunnen van binnenuit zijn gekomen, maar juist ook als reactie op culturele veranderingen in de maatschappij. Dit roept weer vragen op en gelukkig zijn er ook veel antwoorden in het boek terug te vinden. Een belangrijke is dat de evangelischen van een kleine groep in de marge zijn uitgegroeid tot een invloedrijke groep om rekening mee te houden.

Een gevolg is dan ook dat de noodzaak van theologische reflectie op deze groep toegenomen is en we zien hun aanwezigheid in de (theologische) academische wereld dan ook voorzichtig toenemen. Ook het ontstaan van de EO, het Evangelische Werkverband en de groei van de Alpha cursussen zijn voorbeelden van de toegenomen impact van de evangelischen in de maatschappij. Een onderzoek (Johan Roeland, 2004, ook in zijn proefschrift uit 2009) heeft aangetoond dat 11% van de Nederlandse bevolking zich tot de evangelische beweging mag rekenen, op een totaal van 39% van alle mensen die zich religieus noemt.

Een andere belangrijke verandering (en nog niet door iedereen als zodanig herkend) is dat het fundamentalisme ten opzicht van de Bijbel (biblicisme) aan het verdwijnen is of in ieder geval zou moeten verdwijnen. De inmiddels vruchteloze debatten over de onfeilbaarheid van de Bijbel zijn hier een goed voorbeeld van. Ook de tekst van de Bijbel en haar uitleg hoeven niet noodzakelijk met elkaar samen te vallen.

Toch blijven velen het wetenschappelijk Bijbelonderzoek als een vijand zien in plaats van als een bondgenoot van het christelijk geloof. Het anti-intellectuele standpunt van vele evangelischen is blijkbaar erg hardnekkig. We zien dat ook terug in het zogenaamde Health, Wealth and Prosperity ‘evangelie’, wat steeds meer (ook in Nederland) terrein wint. Bernard Reitsma bespreekt de sterke kanten hiervan, maar zeker ook de tekortkomingen, zowel theologisch als pastoraal. Vooral voor lijdende christenen heeft dit ‘evangelie’ geen boodschap.

Hoe gaat het worden?
Dat hangt er van af of je in de vrije wil geloofd of in Gods uitverkiezing. In een tweetal artikelen wordt het open theïsme van Clark Pinnock behandeld en Antonie Vos probeert ons door het theologische en filosofische complexe terrein van de uitverkiezing te loodsen aan de hand van de standpunten van John Wesley en Arminius.

De artikelen van Stefan Paas en René Erwich gaan over de ontwikkelingen op het gebied van ecclesiologie (zoals de groeiende invloed van de zogenaamde ‘emerging church’) en het planten en stichten van nieuwe gemeenten, vaak in een innovatieve context. Henk Bakker tenslotte probeert tot een typologische karakterisering van de evangelische kerken te komen. Hij komt tot de interessante conclusie dat evangelische kerken moeten gaan kiezen om ‘zorgende’ kerken te gaan worden (of blijven) of zich te gaan richten op hun profetische taak.

Aanraden?
Een aantal van deze hoofdstukken zijn zeker niet voor de theologische leek geschikt, maar wie als evangelische leider mee wil kunnen praten en denken, doet er goed aan om dit boek aan te schaffen en zich te verdiepen in deze ontwikkelingen die ons allemaal aan gaan. Het boek is zeker een aanrader, maar de drempel is redelijk hoog doordat het in het Engels is geschreven en sommige artikelen een zelfs voor mij als academische opgeleide theoloog, pittig niveau hebben. Maar laat dat niemand afschrikken!

En of de evangelische beweging in het grote, grijze midden verdwijnt? Het boek is daar niet heel duidelijk over. Persoonlijk betwijfel ik het, gezien haar veelkleurigheid en vermogen om zich aan te passen en te innoveren.

Evangelical Theology in Transition
Edited by: C. van der Kooi, E. van Staalduine-Sulman, A.W. Zwiep.
Uitgeverij: VU University Press 2012, 270 pagina’s;
Prijs: 29,95

 

Evangelical Theory in Transition