dr. A. van de Beek in Lichaam en Geest van Christus

Dit is een korte samenvatting uit het boek Lichaam en Geest van Christus  dr. A. van de Beek (Meinema 2012 ), met name het gedeelte over de vier kenmerken van de kerk uit de vroege geloofsbelijdenis.

 Lichaam en Geest van Christus

  • Het wezen van de Kerk. Terug naar de ‘oude kerk’. 

(Bram v.d. Beek, p.11) “Het is tijd om orde aan te brengen in de theologie. Laten we maar eens goed luisteren naar wat er in het begin is gezegd. Waar is het allemaal mee begonnen? Daarom is ervoor gekozen de theologie van de eerste drie eeuwen de basis van dit boek te laten zijn.” 

In de belijdenis van Nicea-Constantinopel (381) worden vier kenmerken van de kerk genoemd (de notae ecclesia), namelijk: Wij geloven ‘in één, heilige, katholieke en apostolische kerk.’ Deze kenmerken kunnen helpen om het wezen en bedoeling van de kerk beter te begrijpen en zien waar de vroege kerk in geloofde. 

  • Eenheid (1)

De eenheid van de kerk is fundamenteel, omdat God een is. Immers: “één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en één Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.” (Efe. 4:4-6). Paulus maakt duidelijk dat Christus niet gedeeld is (1 Kor.1:13), daarom kan de kerk ook niet gedeeld of verdeeld zijn. Ook het Oude Testament getuigt nadrukkelijk van Gods eenheid. “Hoor Israël, de Here is onze God, de Here is één.” (Deut. 6:4). Ook het gebed van Jezus gaat over eenheid. Hij bidt dat ‘zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat zij ook in Ons zijn…opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn; Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één.” (Joh. 17:21-33). De eenheid van de kerk is voor haar net zo essentieel als de eenheid van God voor zijn godheid. De eenheid van de kerk is niet alleen een ecclesiologische uitspraak, maar een theologische uitspraak in engere zin. Een verdeelde kerk is erger dan een zondige wereld. Voor een zondige wereld is Gods genade beschikbaar, maar volgens van de Beek niet voor een verdeelde kerk met verwijzing naar Hebr. 6:4-6. Voor de vroege kerk waren de ketters niet alleen degenen die verkeerde dingen voer God zeiden, maar ook door niet in de eenheid van de kerk te zijn. 

De eenheid in Christus gaat ook de verschillen van man of vrouw, Griek of Jood, vrije of slaaf te boven. (Gal. 3:28, Efe. 2:13-22). De verschillen zijn niet weg, maar zijn niet relevant meer en niet bedoeld om elkaar uit te sluiten, maar juist in te sluiten in het ene Lichaam van Christus. Ook verschil in accenten of beleving van het geloof (Gal. 2:9) of bediening (1 Kor. 3:6) kan en mag de eenheid niet beschadigen. Veeleer vult dit elkaar aan. 

Ook kent en erkent de kerk maar één doop. In de derde eeuw waren er spanningen over mensen uit ketterse groepen die zich bij de kerk aan wilden sluiten. Aangezien zij al in hun eigen groep gedoopt waren, was de vraag of ze overgedoopt moesten worden of dat hun eigen doop erkent zou moeten worden als een geldige doop. De kerkvader Cyprianus was een groot voorstander van overdopen (in tegenstelling tot de toenmalige bisschop van Rome Stephanus), omdat als je die volgens hem ongeldige doop zou erkennen, je alles qua opvattingen en praktijken van de ketters moet erkennen. De doop was voor hem niet los verkrijgbaar van Christus en de kerk. Voor Cyprianus was het geloof geen bouwpakket dat men zelf samenstelt. Vanaf Augustinus werd het wel mogelijk om bepaalde elementen van het geloof te kunnen halen en als de essentie van de kerk te zien. Rome heeft de eenheid vooral willen bewaren door het formele ambt. De reformatie ziet de eenheid in Woord en sacrament. Het piëtisme zweert bij een geestelijke eenheid. Evangelischen zoeken de eenheid vooral in het persoonlijk geloof. Zo wordt het elk wat wils. De vele denominaties die zo ontstonden zijn tegen alles wat de vroege kerk heeft geloofd en beleden. Ook kunnen we volgens van de Beek niet zeggend dat we een geestelijke eenheid hebben, de eenheid van het hart. Dat gaat lijnrecht in tegen de vroegkerkelijke ecclesiologie. De kerk is namelijk de zichtbare gestalte van Gods wonen in de wereld en God is één. Eenheid in de kerk is voor van de Beek meer dan alleen de eenheid van de kerkgenootschappen en kerkhereniging. Ook vertrekkende leden vallen hier onder. Jezus zoekt immers het ene verloren schaap, al zijn er negenennegentig in de stal (Luc. 15:1-7). Eenheid van de kerk kan niet zonder het ene verloren schaap. 

  • Heiligheid (2)

Bij het denken over de heiligheid van de kerk moeten we niet beginnen met de heiligheid van de leden. Zeker buitenstaanders zien snel de onheiligheid (of schijnheiligheid) in de kerk. Toch begint de Bijbel niet met de collectieve of individuele morele heiligheid. Niet het morele is bepalend. Heiligheid is een eigen categorie. ‘Heilig’ betekent in de eerste plaats gewijd aan God. Ook voorwerpen werden in het Oude Testament (vooral in Exodus en Leviticus) heilig genoemd, omdat ze niet voor dagelijks gebruikt mochten worden gebruikt, maar alleen in de eredienst. Sommige voorwerpen waren zelfs allerheiligst (Ex. 29:37, 30:10, 40:10, 30:26-29). Israël is als volk ook toegewijd aan God en wordt daarom heilig genoemd (Ex. 19:6, Deut. 7:6, 14:2, 21, 26:19, 28:9). De basis hiervoor ligt bij God, die zelf heilig is (Lev. 11:44, 19:2, 20:26). God gaf de Torah als handleiding aan Israël om ook heilig te leven, niet een moreel perfectionisme, maar voor de priesters als handleiding voor hun dienst in het heiligdom en voor het volk als handboek voor hun offers en hun sociale verbanden. Als Israël zich niet aan zijn roeping hield, volgde het oordeel. Maar altijd verkondigden de profeten Gods genade. Jeremia spreekt al van een nieuw verbond (Jer. 31:31-34). De boodschap dat God heilig is in zijn toorn en genade, is een terugkerende boodschap van de profeten (Hos. 11:9, Ezech. 37, Zach. 14:20). Heiligheid in het Oude Testament is gefundeerd in de heiligheid van God en niet in de morele kwaliteiten van Israël. Israël blijft het heilige volk, ook als het voortdurend faalt in zijn heilige dienst. 

Het Nieuwe Testament geeft aan de heiligheid van God een hernieuwde invulling. Hier wordt Jezus de Heilige genoemd (Hand. 3:14), er komt een nieuw priesterschap (Hebr. 7). God schept een nieuw volk (Openb. 5:9, 7:9) uit alle volken. Deze nieuwe gemeenschap in Christus, bestaat uit Joden en heidenen en is het nieuwe heilige volk. “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom…”  (1 Petr. 2:9). De kerk is aan God toegewijd, Hem behoort zij toe en daarom is zij heilig. De kerk viert haar heiligheid in het heilig avondmaal met het heilige brood en de heilige wijn, nadat haar leden door de heilige doop geheiligd zijn door de Heilige Geest. Daar is de gemeenschap met de Heilige en de gemeenschap met de heiligen. Daarom worden de leden van de kerk in het Nieuwe Testament zo vaak heiligen genoemd. Christenen zijn heiligen en heiligen zijn christenen. Zij behoren toe aan Christus en zijn heilig in Hem. 

Vanaf het eerste begin heeft de kerk te stellen gehad met zonden in haar midden. Het eerste echtpaar dat we tegenkomen in de kerk zijn als een nieuwe Adam en Eva. Ananias en Saffira bezweken ook voor de begeerte (zie Gen. 2:17) en worden ook gestraft (Hand. 5:1-7). Lucas schrijft: “En er kwam grote vrees over de gehele gemeente en over allen, die dit hoorden.” (Hand. 5:11). Want wat moet je als de heiligen niet meer heilig zijn? Volgens van de Beek zijn Ananias en Saffira symboolfiguren voor zonde in de kerk. Paulus schrijft ook tegen de strijd tegen de zonde (Rom. 7:13-26). Mensen maken fouten en zondigen. De eerste christengemeente is geen ideale gemeente, net zomin als de kerk van nu een ideale gemeente is. Daarom vieren we het avondmaal tot vergeving van zonden. De vroege kerk was streng in haar tucht, want de kerk is het heilige lichaam van Christus. In de cultuur van de eerste eeuwen, vielen de christenen sneller op door hun levenswijze die anders was. “Maar gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen.” (Efe 4:20). Volgens van de Beek schieten we regelmatig als kerk te kort om anders te zijn. Toch is de kerk heilig naar haar wezen, omdat ze aan God toebehoord. Als de kerk niet heilig is, is ze geen kerk. Daarom is het van belang om te spreken over de zichtbare kerk. De kerk is altijd zichtbaar. Daarom is de vermaning van Petrus ook nog steeds van kracht. “Weest heilig, want ik ben heilig.” (1 Petr. 1:16). 

Van de Beek eindigt zijn betoog over heiligheid met de vraag: “ben je een aan God gewijde gemeenschap en functioneer je als zodanig? Ben je licht der wereld als de zichtbare gestalte van de Geest van Hem die het Licht der wereld is?” 

  • Katholiciteit (3)

De eerste kerkvader die het woord ‘katholiek’ gebruikt is de kerkvader Ignatius in 110. Hij schreef: “Waar Jezus Christus is, daar is de katholieke kerk.” De verbinding tussen deze twee is dan de bisschop. Vanaf de derde eeuw gaat men spreken van het katholieke geloof. Het katholieke geloof is het ongeschonden geloof dat de volheid van Christus in zijn omvattende betekenis en realiteit bewaart. Er worden geen dingen uit weggelaten. Aangezien het geloof ten nauwste verbonden is aan de eucharistie, kan men ook de band met de vierende gemeente niet loslaten. ‘Katholiek’ wil zeggen dan men de eenheid van de kerk bewaart. Je kunt niet los van de kerk, die samenkomt onder leiding van de bisschop, eeuwig leven ontvangen, want het lichaam van Christus is één. Zo krijgt het woord katholiek door de eeuwen heen een steeds sterkere betekenis. 

Cyrillis (315-386) noemt vijf aspecten van de katholiciteit van de kerk:

  1. Zij is wereldwijd
  2. Zij omvat de gehele leer
  3. Zij omvat alle mensen uit alle sociale lagen
  4. Zij schenkt vergeving voor alle zonden
  5. Zij bezit alle deugden en gaven 

1. Wereldwijd. Dit is vanaf het begin al zo geweest. Jezus gaf in Matt. 28:19 zijn discipelen de opdracht om het evangelie aan alle volken (wereldwijd) bekend te maken. Katholiciteit verwijst dus naar de overvloed van heil voor de hele wereld, die voortvloeit uit die ene bron, Jezus Christus. Zoals Hij het licht der wereld is, zo is zijn kerk het licht der wereld. Dat is zij niet alleen voor de volken in geografisch opzicht, zij is dat ook voor alle volken in cultureel opzicht. 

Vanaf de derde en vierde eeuw richt dit begrip zich tegen de schismatici, mensen en groepen die zich van de kerk afscheiden. Zij zijn geen kerk, want de kerk is katholiek, d.w.z. wereldwijd aanwezig. De afsplitsingen zijn vaak slechts regionaal aanwezig. Zodra een (lokale) kerk zich zelfstandig gaat opstellen en zich niets aantrekt van de universele kerk, dan is zij niet meer katholiek. 

Kerken hechten aan hun autonomie. Zelfs lokale kerken hechten aan hun autonomie. Zij nemen hun eigen beslissingen, zonder dit te toetsen aan de wijsheid van anderen. Zij wensen hun besluiten niet te onderwerpen aan de wereldwijde katholiciteit van de kerk. Een gevolg van de drang naar autonomie is ook dat men er aan gewoon geraakt is dat er allerlei splinterkerken zijn. Bijgevolg stichten mensen die zich vaak niet kunnen vinden in een besluit van hun nationale of lokale kerk makkelijk een eigen kerkgenootschap. Dat is het einde van alle katholiciteit. Het kan echter nog verder gaan: soms krijgt men de indruk dat bepaalde personen alleen vanwege hun persoonlijke status een eigen kerk stichten, naar hun eigen persoonlijke voorkeuren. Afgezien van allerlei andere bedenkingen bij deze praktijk, moeten we in elk geval constateren dat deze denominaties de naam ‘kerk’ niet verdienen, want ze zijn niet katholiek. 

Van de Beek is ook geen voorstander van de autonomie (zelfstandigheid) van de plaatselijke gemeente. Hij zegt: Het is duidelijk dat de vroege kerk, ook het Nieuwe Testament, anders dacht. Daar worden belangrijke beslissingen gezamenlijk genomen, zoals op de vergadering in Jeruzalem. De gemeenten uit de heidenen trekken niet autonoom hun lijn, maar samen zoeken de kerken de eenheid van het geloof. Dat is de hele tendens in de eerste eeuwen. Het beroep op autonomie is eerder een expressie van moderniteit dan van christelijk geloof. 

De kerk is wereldwijd. “Katholiek’ betekent dus ‘zover de kerk zich uitstrekt.’ Daarbij worden grenzen doorbroken, van culturele en van politieke aard. Zonder de gezamenlijke viering van het avondmaal kunnen we niet spreken van katholiciteit. Daarom is het niet voldoende om te wijzen op de ‘oecumene van het hart’, er mag dan wel geen institutionele eenheid zijn, maar als het gaat om geloofsbeleving dan herkennen we elkaar. Je ontmoet mensen met wie je een diepe verbondenheid kunt ervaren in het geloof. Dat is echter geen katholiciteit. Hier wordt één aspect van het geloof uit de totaliteit van alle facetten van de kerk uitgelicht, en daarom is het per definitie géén katholiciteit. Orthodoxe kerken in Oost-Europa hebben zich teruggetrokken in hun eigen nationalisme. De Rooms-Katholieke kerk is per definitie niet katholiek omdat zij een centrum heeft in Rome en de bisschop van Rome de uiterste (gezags)instantie is in plaats van de gemeenschap van alle gelovigen onder leiding van hun bisschoppen. Van de Beek noemt dat zelfs sektarisch. De evangelische groepen en pinksterkerken zijn zelfs katholieker, omdat zij een sterker besef hebben van het wereldwijde aspect van katholiciteit, vaak door een netwerkstructuur waardoor ze wereldwijd verbonden zijn. 

Katholiciteit kan alleen bestaan in de gemeenschap van alle gelovigen van alle eeuwen en plaatsen. Net als met eenheid en heiligheid blijkt echter het belijden en functioneren vaak ver uit elkaar te lopen. Toch zijn dit niet bijkomende kenmerken van de kerk, maar expressies van haar wezen. De kerk is katholiek. 

2. De gehele leer.

Het tweede aspect van de katholiciteit is de volheid van de leer. Alles wat God ons heeft geopenbaard wordt in de kerk verkondigd en beleden. Deze volheid is het katholieke geloof. Meer nog dan bij het wereldwijde aspect valt het contrast met het tegendeel op: de ketters hebben een deelwaarheid. Ze nemen uit het geheel van de christelijke geloofsleer alleen bepaalde momenten en maken die tot de kern. Katholiciteit betekent daarentegen dat de volheid van het geloof in al haar aspecten wordt bewaard. In de strijd tegen de ketterijen in de vroege kerk werden sommige accenten in de geloofsleer echter wel meer benadrukt. Al deze accenten schaden de volheid van de leer niet, maar dragen die juist. Dat wordt echter anders als bepaalde accenten zo verabsoluteerd worden dat de rest van het geloofsgoed wordt genegeerd of zelfs ontkend, en dat men zich niet meer door anderen wil laten corrigeren. Dan is men dus niet meer katholiek, en dus geen kerk. Behalve om de geloofsleer gaat het ook om het functioneren van de kerk. Bewaard men de volheid van de leer en de totaliteit van de Schrift? Bepaalde gedeelten van de Bijbel spelen nauwelijks ene rol in de meeste kerkgenootschappen. Bepaalde accenten van het geloof worden genegeerd en zelfs ontkend. In die zin is de verkondiging niet katholiek te noemen.

  • Apostoliciteit (4)

Apostoliciteit wil zeggen dat de kerk trouw is aan de apostelen. Zij grijpt in haar handelen en spreken terug op wat zij van de apostelen heeft geleerd. De apostoliciteit wijst op de traditie waarin zij staat: geen andere dan zij van de apostelen ontvangen heeft. Reeds Paulus schrijft aan de Korinthiërs dat hij aan de gemeente heeft doorgegeven wat hij ook zelf bij overlevering ontvangen heeft. (1 Kor. 11:23). Dat wordt doorgegeven aan nieuwe mensen en zo ontstaat door de tijd heen een traditielijn vanaf de apostelen.

In de vroege kerk wordt de Apostoliciteit vooral ter sprake gebracht tegenover ketterse stromingen: zij leren niet in overeenstemming met wat de apostelen verkondigd hebben. Zij voeren gebruiken in die de apostelen niet hebben gebruikt. De kerk moet zich onverdeeld houden aan de volheid en volkomenheid van de kerk van de apostelen. Toch is het ook waar dat de kerk vanaf het begin heel divers was. Paulus en Jacobus hebben een duidelijk ander visie op de verhouding van geloof en werken. Dat wil niet zeggen dat ze wezenlijk anders dachten, de omstandigheden konden zo zijn dat ze andere accenten moesten worden gelegd. In de vroege kerk ontstond een grote diversiteit en stromingen en pas in de loop van tijden is daaruit de ‘orthodoxie’ ontstaan. Er moest een definitie mogelijk zijn van wat christendom was, anders was het niet te onderscheiden van de andere stromingen. De kerk heeft de vraag wat christenen (Hand. 11:26) zijn altijd beantwoord. De kern van het christelijk geloof wat vanaf het begin wel duidelijk: christenen zijn zij die Jezus als Here belijden, dat wil zeggen: die Hem identificeren met de God van Israël. Daarmee is de naam christen geijkt. Als men zich nu ‘christen’ noemt, doet men dat met de claim dat men staat in de traditie die met de apostelen begonnen is. Daarmee kan men ook onderscheiden wat christelijk is en wat niet en daarmee dus ketterij. Christenen kunnen niet afwijken van de fundamentele zaken van het geloof, zoals de belijdenis dat Jezus Heer is, de belijdenis van de opstanding uit de dood en de belijdenis dat Jezus werkelijk mens was. Dat vindt men terug in het Nieuwe Testament. In de eerste eeuw werden afwijkingen daarvan buitengesloten. In de tweede eeuw werden deze groepen groter en vormden eigen organisaties met hun eigen literatuur en liturgie. Zij hebben zich bewust gevormd als tegenkerk en hun leer en praxis zijn daar ook door gevormd. Van sommige groepen is minder bekend, zoals allerlei gnostische groepen. 

Er is dus wel degelijk een geloofsgoed en een praxis van de kerk in de eerste generatie, die men onder de definitie ‘christelijk’ kan samenvatten. Men kan die niet naar believen oprekken of veranderen. Die verbondenheid van de apostelen betekent een verankering in de tijd. Maar de kerk krijgt ook te maken met andere tijden en nieuwe contexten. Daar kan een spanningsveld ontstaan met betrekking tot het begrip apostoliciteit. Aan de ene kant zijn er mensen die alles bij het oude willen laten. Dit kan leiden tot een rigide conservatisme. Men houdt zich strikt aan alle woorden en rituelen van de apostelen. In de praktijk is dat gewoonlijk dat men zich houdt aan woorden en gebruiken zoals die in een bepaalde periode van de kerkgeschiedenis vorm hebben gekregen. In de (oosters) orthodoxe kerken zie je een liturgie die niet meer veranderd is sinds de Middeleeuwen. Gereformeerden kunnen de kerkinrichting van de zestiende of vroeg-zeventiende eeuw voor de enige juiste houden. Dikwijls is het beroep op de traditie niets anders dan vasthouden aan de bestaande situatie en dus puur conservatisme.

Woorden en daden hebben een andere impact in een andere situatie. Daarom impliceert de apostoliciteit niet alleen dat men trouw blijft aan de apostelen, maar ook dat men die apostolische traditie ‘ in rapport brengt met de tijd’. (Abraham Kuyper). Het gaat niet om een blind herhalen van wat de apostelen zeggen en deden, maar om de veel moeilijkere opgave om hen te verstaan en hun geleefde en beleden geloof zo te zeggen en zo te doen dat ons spreken en handelen hetzelfde bedoeld als zij zeggen. Dat alles hoort bij de apostoliciteit. 

  • Woord en sacrament (5)

De vier kenmerken van de kerk die het Niceanum noemt worden door vrijwel de hele wereldkerk aanvaard. De reformatie heeft daar echter andere kenmerken naast gezet, de verkondiging van het Woord en de bediening van de sacramenten. Deze kenmerken zijn niet bedoeld om de vier van de vroege kerk te vervangen. Veeleer moeten ze worden opgevat als de inhoudelijke weergave daarvan. Ze functioneren ook anders. De klassieke kenmerken zijn expressies van het wezen van de kerk: deze is één, heilig, katholiek en apostolisch. De reformatorische kenmerken dienen veel meer als criterium om te toetsen of een gemeenschap zich terecht met de naam ‘kerk’ siert. Voor de vroege kerk was het eenvoudig waar de kerk was: wie in gemeenschap met de ordentelijk aangestelde bisschop stond. Toen na de 16e eeuw zich steeds meer gemeenschappen zich met de naam’ kerk’ gingen sieren en de eenheid rond de bisschop niet meer aanvaarde, moest men naar inhoudelijke criteria gaan zoeken. Dat werden dus de verkondiging van het Woord en de bediening van de sacramenten. Vanaf Calvijn werd daar het woord zuiver aan toegevoegd. De zuivere prediking en de zuivere bediening van de sacramenten. Maar dat was lastig objectief vast te stellen. Daarover had elk zijn eigen mening. Het gevolg was dat ieder zijn eigen oordeel kon vormen over de ware kerk. Als men het niet eens was met de prediking dan kon men zeggen dat dit geen zuivere verkondiging was en men zich dus bij een andere groep aan moest sluiten. De ijver voor de zuiverheid van het Woord is een bron van schisma’s. Dat is een merkwaardig verschijnsel, want juist het Woord zegt dat de kerk één moet zijn. De zuivere verkondiging is losgemaakt uit het geheel van het katholieke geloof en een eigen leven gaan leiden. De nadruk op de inhoud van het geloof maakt dat protestanten moeilijk terugkeren naar de eenheid van de kerk.

Terwijl de klassieke kenmerken een dam waren tegen schisma’s, zijn de protestantse kenmerken een bron van schisma’s. Zo wordt de verdeeldheid steeds groter en groeien de eenzijdigheden.

(Bram van de Beek, p.185) “De ecclesiologie is het verdrietigste thema van de christelijke theologie en het verdrietigste is dat mensen er geen verdriet meer over hebben.”

 Voetnoten:

1.  Bram van de Beek, p. 29-50

2.  Bram van de Beek, p. 50-68

3.  Bram van de Beek, p. 68-92

4.  Bram van de Beek, p. 92-96

5.  Bram van de Beek, p. 96-100

 

 

Clifford Hill over profetie

Clifford Hill is zowel theoloog als socioloog, een ‘ordained minister’ in de Congregational Church en de Church of England. Hij was jarenlang ‘editor’ van het blad Prophecy Today en is auteur van meer dan 30 boeken en is actief betrokken op het gebied van sociale hulpverlening, heeft veel internationale spreekbeurten en is al lange tijd actief in de charismatische beweging in Engeland en wereldwijd. In zijn latere boeken neemt Hill duidelijke standpunten in over wat hij ziet als ernstige bedreigingen voor het (charismatische) christendom en welke rol profetie daarin heeft gespeeld en zou moeten spelen. Zijn analyses en waarschuwingen zijn te indringend om te negeren en zullen zeker serieus bestudeerd en overwogen moeten worden.

In zijn eerste boek191 beschrijft Hill de maatschappij grotendeels door een sociologische bril, waarbij hij de profetische taak van de kerk benadrukt. Door middel van een exegese van de hoofdstukken 24-27 van het Bijbelboek Jesaja wil Hill de profetische taak van de kerk naar de volken benadrukken. In het Oude Testament waren de profeten de boodschappers van God, maar in het Nieuwe Testament is de hele kerk geroepen om een profetisch volk te zijn. God kan door alle mensen heen spreken, hoewel er af en toe ook nog wel profeten actief kunnen en zullen zijn, zoals Agabus. In de hele vroege kerk is er voldoende bewijs in het geloof en het praktiseren van de gaven van de Geest. Deze gaven brachten ook een verantwoordelijkheid om op de juiste manier gebruikt te worden en vooral de gaven van het spreken in tongen en profetie zijn voornamelijk bedoeld om in de kerk gebruikt te worden. Ook het toetsen van profetie behoorde tot de praktijk van de vroege kerk.

“The whole Christian community was a prophetic people to whom the Lord had given gifts of discernment (see 1 Corinthians 14:29). Their practice was to weigh carefully the words of the prophets.”192

Ook zegt Hill dat de kerk al voorzag dat er valse profeten zouden komen, maar dat zij daar op voorbereid was en dat alle gelovigen de beschikking hebben over de gave van onderscheiding. Er was geen angst voor misbruik van de gaven, omdat Paulus voldoende aanwijzingen in 1 Kor. 14 (maar ook 2 Kor. 11:4-6;12-15 en Rom.12:3-8) geeft om met profetie om te gaan. Profetie en het beoordelen daarvan gaan hand in hand:

“It is clear from the evidence of the New Testament that the early Church was composed not only of inspired souls but also of saints with clear judgment.”193

Toch zet Hill niet al zijn papieren op profetie. Naast profetie ziet hij nog drie andere belangrijke manieren om te ontdekken wat God vandaag de dag tot ons wil spreken, namelijk door de studie van de Bijbel, door gebed en door het bestuderen van empirisch bewijs.194 Door het bestuderen van wat er in de wereld en maatschappij gebeurd, kunnen we de tekenen van de tijd ontdekken en gaan doen wat Jezus ons opdroeg. De kerk, maar daarbij ook profetie, en de maatschappij mogen niet gescheiden worden.

“The modern prophet is like a man with a newspaper in one hand and a Bible in the other.”195

Het is m.i. de achtergrond van Hill als socioloog dat hij daarom soms verrassende inzichten en uitspraken doet, die zijn boeken een extra dimensie geven over het onderwerp profetie.

In zijn tweede boek A prophetic people196 kijkt Hill naar de situatie van de wereld vanuit zowel sociologisch als theologische perspectief en beschrijft waar hij Gods Geest aan het werk ziet. God wil de gaven van de Geest aan de gemeente geven, net zoals in de tijd van het Nieuwe Testament, om te gemeente toe te rusten voor haar profetische taak naar de wereld en de opbouw van de gemeente.

Het derde boek197 van Hill Prophecy Past & Present gaat volledig over profetie en beschrijft dit in drie delen, namelijk profetie in Israël, profetie in de vroege kerk en profetie heden ten dage. Dit laatste deel, wat de laatste drie hoofdstukken beslaat, heeft hij geheel herschreven in 1995 als reactie op recente ontwikkelingen in de kerk sinds het verschijnen van het boek in 1989. In zijn laatste boek198 Blessing the Church? gaat hij hier nog uitgebreider en scherper op in.

In dit boek herhaalt Hill dat het de taak van de kerk is om een profeet voor de wereld te zijn199 en om het woord van God aan de volken te verkondigen. Het is om die reden dat de kerk van God moet horen.

Sinds de 20ste eeuw signaleert Hill weer een toegenomen interesse in de geestelijke gaven en profetie. Maar met het verschijnen van echte profetie komt ook de valse profetie.

“There are the charlatans, the false prophets and the false teachers who create confusion and cause many people to want to have nothing to do with prophecy or the exercise of spiritual gifts.”200

Daarom is het, naast openheid voor het werk van de Heilige Geest, ook nodig om ‘in-depth’ de Bijbel te bestuderen om te zien wat het te zeggen heeft over profetie en Gods zelfopenbaring aan de mensen. Hij ziet de Bijbel als de enige betrouwbare bron voor het wezen en doel van openbaring. Hill geeft als doel van zijn boek om een gebalanceerde en Bijbelse uitleg van het wezen en praktijk van profetie te geven.

Beginnend met het voorbeeld en verhaal van Samuël (1 Sam. 3:20) komt hij tot de volgende definitie van profetie:

“Prophecy was revealed truth that came directly from God.”201

Profetie wordt ‘ontvangen’ en wordt niet geproduceerd met het menselijke verstand. Ook geeft Hill al meteen aan dat er geen sprake kan zijn van een ‘ecstatic experience’ bij Samuël. In de tijd van de Richteren en de tijd dat Samuël leefde, waren er twee typen profeten, d.w.z. de dragers van de woorden van Yahweh. De woorden die de Bijbel daarvoor gebruikt zijn ‘seer’ en ‘nabi’. De ziener (1 Sam. 9:9) was meer een beschouwend type die solitair leefde, terwijl de ‘nabi’ een wildere en extatisch type profeet was en in groepsverband leefde en handelde. Soms worden deze termen ook door elkaar gebruikt in de Bijbel, maar over het algemeen zien we wel verschillen in de wijze waarop men komt tot het ontvangen van een woord van God. Bij de profeten in groepsverband is er vaak sprake van muziek en instrumenten in combinatie met profeteren (1 Sam. 10:5 en 1 Sam. 19:18; 1 Kron. 25:1). Hill noemt dit een poging om in de tegenwoordigheid van God te komen en leiding van Hem te ontvangen. Hier zien we ook elementen van ‘ecstasy’. Ongewoon gedrag werd in die tijd aan de invloed van de geestelijke wereld toegeschreven. Door de instabiele persoonlijkheid van Saul was het voor hem niet moeilijk om eenvoudig te schakelen tussen buien van razernij tot een geestvervoering.

Dit in tegenstelling tot Samuël die de aanwezigheid van God zocht door rustig te luisteren naar de innerlijke stem van de Geest die met hem wilde communiceren (bijvoorbeeld in 1 Sam. 8:7 waar hij God zoekt in gebed en ook in 8:21). Ook in 2 Kon.19:14 en 2 Kron. 32:20 lezen we dat voorbede leidt tot het spreken en handelen van God. Hill ziet in de ‘nabi’ (of nebi’im) de plaatselijke religieuze enthousiastelingen die Yahweh dienden op de hoge plaatsen die voorheen gebruikt werden voor de dienst aan Baäl. De Rekabieten (Jer. 35) stammen mogelijk ook hiervan af. De zieners waren uitmuntende mensen die meer een rondreizende taak hadden om (ook) de wetten van God te onderwijzen.202 Zo groeien de zieners uit tot de geestelijke leraars en leiders van Israël.203

Ook in het Israël van die tijd was er een zekere ambivalentie tegen de extatische profeten (zie 2 Kon. 9:11). Enerzijds noemden ze deze profeet een waanzinnige, terwijl ze kort daarna zijn woorden als waar accepteren. Hill ziet in de vroege periode van het koninkrijk van Israël een periode van verandering in profetie en de profeten als gevolg van de grote sociologische veranderingen in het land. Door de invloeden van de Kanaänitische godsdiensten is er regelmatig (en in toenemende mate) sprake van syncretisme, zowel bij de koning als bij de groepsprofeten. In 1 Kon. 22 zien we een groep van 400 profeten een gunstige profetie geven aan de koning, waarna de koning nog een ‘second opinion’ wil van een (solitaire) profeet des Heren, die, misschien niet helemaal verrassend, tot een heel ander woord komt. (1 Kon. 22:16-18). Uit 1 Kon. 18:4 blijkt wel dat niet alle groepen profeten altijd als valse profeten kunnen worden bestempeld. Maar volgens Hill204 werden de groepen profeten in toenemende mate geassocieerd met de aanbidding van Baäl, terwijl de echte lijn van profetie wordt gehandhaafd door de solitaire profeten, zoals Amos en Hosea in het noorden en Micha en Jesaja in het zuiden. In eerste instantie waren hun profetieën nog ‘oral’, terwijl dit later werd opgeschreven.

Hill is het oneens met het merendeel van de Oud Testamentici die de extatische eigenschappen van de profeten benadrukken. Vaak wordt dan verwezen naar de visioenen van Ezechiël, maar Hill laat zien dat Ezechiël niet een man was die zich in een trance werkte, al dan niet met behulp van muziek, maar gewoon het woord van God ontving toen hij in zijn huiskamer zat (Ez. 8:1). Volgens Hill brengt God alledaagse beelden of woorden in onze gedachten en hoeven we daar niet voor in een trance te geraken.205 Dit is beschikbaar voor alle christenen, maar de Bijbelse wetenschappers die daar geen ervaring mee hebben, zijn dan ook niet in staat om deze ervaringen te begrijpen of te beschrijven.

Ook zegt Hill dat profetie in de gemeente (1 Kor. 14:32) niet van een extatisch karakter is, omdat ‘de geesten der profeten aan de profeten onderworpen zijn’. De oproep dat allen kunnen profeten (14:1 en 14:31) en het verzoek om de profetie te toetsen door ‘de anderen’ betekent voor Hill dat Paulus verwacht dat de gemeente een profetisch volk gaat worden die gretig is om te luisteren wat de Heilige Geest tot hen spreekt.206

Profetie was volgens Hill207 een normaal onderdeel van de ervaring van het dagelijks leven in de kerk van het Nieuwe Testament. De zending (mission) van de kerk werd direct gestuurd door de Heilige Geest en dit werd ontvangen door middel van profetie. In vier belangrijke gebieden van de vroege kerk kom je deze sturing tegen, namelijk in het aanstellen van leiders, in de strategie van zending, in de leerstellingen en in voorkennis van de toekomst. De uitspraak in Hand. 15:28 “Want het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht.” vindt Hill een “supreme example of prophecy”,208 omdat hieruit de waarde van profetie blijkt voor de beslissingen die daarop genomen werden en waaruit ook blijkt dat deze beslissingen meer zijn dan alleen menselijke overwegingen.

Petrus beriep zich op de eerste Pinksterdag op de belofte van Joël dat allen zouden profeteren, wat betekent dat er geen verschil is in leeftijd, ras, geslacht of sociale status bij het uitdelen van de geestelijke gaven. Sommigen worden echter profeet genoemd in het Nieuwe Testament, in tegenstelling tot degenen die de gave van profetie hebben. Dit laatste kan gebruikt worden binnen de plaatselijke kerk, terwijl de profeet een bediening naar de hele kerk heeft. Mensen zoals Agabus reisden van stad tot stad en spraken daar de woorden van God. Ook de vijf mannen in Antiochië (Hand. 13:1) die leraren en profeten worden genoemd, komen allemaal ergens anders vandaan. Volgens Hill209 is in de vroege kerk nog weinig sprake van een duidelijke kerkorde en duidelijke ambtsomschrijvingen. Vandaar dat er regelmatig sprake is van valse leraren en valse profeten, zoals in Hand. 13:6-12. Volgens Hill, en dit Bijbelverhaal, heeft Paulus weinig moeite om deze valse profeet te confronteren en ontmaskeren. Ook Jezus waarschuwde enkele keren tegen valse profeten (Mar.13:22-23; Mat. 24:11; Mat 7:22- 23) en hun misleidende praktijken. Hill zegt daarom:

“Countering the effects of false prophets was a major problem in the early church.”210

De problemen konden bestaan uit de onbekende mensen die zich als profeet aandienden, maar ook door valse profetieën, waar Paulus de gemeente in Tessalonica voor waarschuwt (2 Tess. 2:1-3). Ook Johannes (1 Joh. 4:1) waarschuwt tegen valse profeten. Het is vanwege de aanwezigheid van deze valse profeten dat Paulus de gemeente waarschuwt om alles te onderzoeken (test everything) (1 Tess. 5:21). Ook in twee van de zeven gemeenten uit het boek Openbaring (Pergamun en Tyatira) is er sprake van valse profetie. Hill211 concludeert daarom dat het toetsen van profetie daarmee van groot belang was voor de vroege kerk, en hij besteedt er dan ook de nodige aandacht aan. Hill zegt dat de aanwezigheid van veel van de valse leringen en praktijken van de valse profeten, mede hebben geleid tot de pogingen van de vroege kerkleiders om het orthodoxe geloof op papier vast te leggen. Voor Paulus bestond de opdracht om alles te onderzoeken en te toetsen en het goede te behouden en het slechte te verwerpen, uit een proces van filtering. In wezen gebeurde dat onder het oude verbond ook al, zoals te lezen is in Deut. 18:19-20. Volgens Hill kon van het volk nog niet voldoende onderscheid worden verwacht en lag de verantwoordelijkheid daar bij de leiders. Onder het nieuwe verbond (waar Jer. 31:31 al naar verwijst), is dat anders en is de Heilige Geest aan allen gegeven en is onderscheid mogelijk door de speciale gave van onderscheid. Volgens Hill212 verwijst ook Johannes naar die gave als hij oproept om de geesten te beproeven (1 Joh. 4:1). De vroege kerk was toegerust om te toetsen en de manieren om te toetsen in de vroege kerk waren de volgende vier; namelijk vervulling, leerstellig, opbouw en het karakter en gedrag van de profeet.213

Vervulling was de eenvoudigste manier om te controleren of een voorspellende profetie uitkwam. Dit was al gebruikelijk in het Oude Testament (Deut. 18:22; Jer. 28:8-9; Ez. 28:8-9; Ez. 3:33) en de profeten wisten dit en de echte profeten zoals Jeremia pasten dit ook toe op hun eigen profetieën (Jer. 20:7; 18:21). Ook in het Nieuwe Testament wordt dit criterium van belang geacht voor de geloofwaardigheid van een profeet (Hand. 11:28), hoewel zelfs Agabus er wel eens een klein detail naast zat (vergelijk Hand. 21:11 en 21:33). Vervulling alleen is niet genoeg om als echte profetie erkend te kunnen worden. Ook is toewijding aan God van groot belang. Een profeet die afval predikte van God (Deut. 13:5) moest ter dood gebracht worden. Ook Jeremia trad hard op tegen valse profeten die het volk misleidden met leugens (Jer. 28:16; 29:32). De regels die God had gegeven en het daaruit komende onderwijs dat vorm had gekregen in de Schriften was bekend als de norm in het land. Ook Paulus beroept zich daarop en spreekt over zijn eigen boodschap als ‘zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben’ (Hand. 26:22). Ook nieuwe praktijken werden daaraan getoetst, zoals Jacobus zegt: ‘En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten’ (Hand.15:15). Ook Paulus riep op om ‘niet te gaan boven hetgeen geschreven staat’ (1 Kor. 4:6). Dit in combinatie met 2 Tim. 3:16 laat zien dat het gebruik van de Schriften als de norm van leerstellingen ook gebruikt werd om profetie en nieuwe openbaringen te toetsen.

Ook was er het gevaar van valse leringen (1 Tim. 6:3; 2 Tim. 2:17), maar de norm was het betrouwbare onderwijs wat door de apostelen was overgeleverd (2 Tess. 3:6). Valse profeten konden dus (ook) door hun valse leringen herkend worden, bijvoorbeeld een verkeerde leer over de persoon van Jezus, waar Johannes tegen waarschuwt (1 Joh. 4:2). Het herkennen en onderscheiden van de waarheid was een zalving die de gelovigen van de Heilige Geest hadden ontvangen (1 Joh. 2:20). Wie niet de goede leer brengt, is niet welkom in de kerk en moet verwijderd worden (2 Joh. 10-11). Vooral Johannes werkt deze test van juiste doctrine het uitgebreidste uit.

Paulus legt een grotere nadruk op opbouw van de gemeente als toets voor profetie. Voor Hill is het concept van profetie hetzelfde in het oude en nieuwe verbond. Wat verandert is de functie van profetie. In het Oude Testament wordt het volk Israël aangesproken (soms andere volken), terwijl in het Nieuwe Testament profetie alleen voor de kerk bedoeld is. Daarmee moet profetie ook passen in het doel van de kerk, namelijk het opbouwen van het geloof, het toenemen van inzicht, het vergroten van de visie en eenheid van de Christelijke gemeenschap. Daarmee ziet Hill geen ruimte voor oordeelsprofetie, omdat een echt woord van God de gemeente op moet bouwen. Zodat:

“A true prophecy would not be destructive and judgmental even though it might contain rebuke or correction’.214

Alles wat echt van God komt, moet opbouwen en tot volwassenheid leiden, en de belangrijkste test hierbij is de liefde, vandaar dat in de hoofdstukken van Paulus over de geestelijke gaven hij de aanwezigheid van liefde als het belangrijkste motief voor profetie benadrukt.

Dit moet dan terugkomen in het gedrag en houding van de profeet. Dit (ordelijke) gedrag blijkt ook uit zijn presentatie, hij wacht op zijn beurt (1 Kor. 14:31), hij geeft zijn beurt aan een ander die een openbaring ontvangt (14:30), hij is bereid zijn woorden te laten toetsen (14:29), hij doet alles op een ordelijke manier (14:33), hij spreekt in eenvoudige taal die begrijpelijk is voor de hele kerk (14:19), gebruikt zijn geest en zijn verstand (14:20) en is bovenal geïnteresseerd in de eenheid van de gemeente (12:13).

Profetie is voor Hill wat betreft het opbouwende karakter, niet in de eerste plaats te toetsen op de inhoud, maar op het resultaat en de juiste wijze van presentatie.

“True prophecy, in Paul’s teaching, would edify the fellowship, for prophecy (if rightly responded to) turns division into unity, strife into peace, fear into faith, and binds believers together in love.”215

Een laatste en minstens zo belangrijk criterium is de persoon van de profeet, iets waar de nadruk aan het eind van de Nieuw Testamentische periode steeds meer naar verschuift. Vandaar dat geschriften als de Didachè en de Herder van Hermas relatief weinig aandacht geven aan leerstellige aspecten, maar des te meer aan het karakter en het gedrag van de profeet. Vermoedelijk komt dit voort uit het onderwijs van Jezus dat je de (valse) profeten aan hun vrucht kunt herkennen (Mat. 7:16). Door middel van analogieën vanuit de natuur maakte Jezus duidelijk dat goede vruchten niet voort kunnen komen uit een slechte boom. Datzelfde principe geldt ook voor mensen, een geestelijk ziek en corrupt persoon zal geen goede daden voortbrengen. Het gedrag van een persoon zal zijn karakter tonen. Dit onderwijs van Jezus komt dan ook overeen met wat het Oude Testament hierover leert, waar de valse profeten immoraliteit koppelden aan geestelijke afval, zoals Jer. 23:14 beschrijft. Ook Micha en Jesaja bonden de strijd aan met de valse profeten van hun tijd (Mi. 3:5; Jes. 28:7) en Jesaja suggereert dat alcohol de inspiratiebron is van hun profetieën. Ware profetie leidt mensen in reinheid en heiligheid, omdat God heiligheid van zijn volk verlangt. Valse profetie leidt ook tot seksuele immoraliteit (2 Kon. 23:7; Op. 2:14). Ook de valse profetes Izebel (Op. 2:20) verleidt de gemeenteleden tot immoraliteit. Dus zowel de woorden als daden van valse profeten zijn te toetsen op hun inhoud en of het de mensen van God afbrengt. Hill schetst de tegenstelling als volgt:

“The false prophet would be judgmental, self-seeking, greedy and ambitious.”216

Daarentegen:

“The true spirit of prophecy would lead people into ways of gentleness and peace, into lives of love and service.”217

Voor de kerk van vandaag komt Hill tot maar liefst twaalf criteria om profetie te toetsen, voor een deel gebaseerd op de voorgaande vier criteria van de vroege kerk. Hill maakt zich ernstig zorgen over de toename van valse profetieën, met name in charismatische kringen.

Hij ziet valse profetie als schadelijk en in sommige gevallen zelfs als extreem gevaarlijk. Vandaar zijn extra aandacht voor toetsen, maar ook gaat Hill verder in het herkennen en confronteren van wat hij als valse profeten beschouwd. Omdat vele leiders van kerken niet weten hoe ze met profetie om moeten gaan en hoe ze moeten toetsen, kunnen belangrijke woorden van God verloren gaan of kunnen mensen en kerken slachtoffer worden van valse profetieën die ongetoetst geaccepteerd worden. Om beide misstanden te voorkomen komt Hill met zijn uitgebreide lijst van twaalf toetsingscriteria. Deze zijn:218

1. Gebed. Profetie moet in gebed ontvangen worden. Dit geeft het juiste fundament om te toetsen en geeft ruimte voor onderscheiding.

2. Getuigenis van de Geest. Bij een echt woord van God zal er meteen een innerlijke herkenning zijn die Gods Geest in ons bewerkt.

3. De Schriften. De inhoud van de profetie moet altijd vergeleken worden met de Schriften zoals de vroege kerk ook al deed. Gods woorden kunnen zichzelf ook niet tegenspreken.

4. Meditatie. Dit betekent de tijd nemen om er rustig over na te denken. Rust en geduld kunnen helpen om ons zelf voor te bereiden om het woord te ontvangen.

5. Bevestiging. Een belangrijk woord heeft altijd bevestiging nodig. Dit is geen gebrek aan vertrouwen, maar een verstandige manier om met openbaring om te gaan. Bevestiging kan op verschillende manieren gebeuren, vaak door een onafhankelijke bron of persoon.

6. Eenheid. Bij een woord voor een bepaalde gemeente is het belangrijk dat dit in eenheid wordt herkend, ook als de inhoud niet is wat men verwacht. Verdeeldheid ontstaat als er gebrek aan liefde is en geen behoefte om te reageren op Gods woorden.

7. Opbouw. Het doel van de Heilige Geest is om de gemeente op te bouwen, dus een echte openbaring van God zal dat zeker doen.

8. Liefde. Zijn de woorden in liefde gesproken? Liefde is echter niet zwak of compromitteert niet met het kwade.

9. Verheerlijken van Jezus Christus. Een echt woord van God verheerlijkt altijd Jezus en nooit de spreker.

10. Voorwaarden. Aan zowel een zegen als een vermaning zijn voorwaarden verbonden. Zegen vraagt meestal gehoorzaamheid en oordeel kan voorkomen worden door bekering.

11. Vervulling. Een woord dat iets in de toekomst voorspelt, kan eenvoudig worden getoetst door te wachten en te kijken of het uitkomt. Dit moet wel gebeuren in combinatie met de andere criteria om zeker te weten of iets van God is.

12. Karakter. Het morele karakter van een profeet was in de vroege kerk een belangrijk criterium en zou dat nog steeds moeten zijn. Niemand is echter volmaakt, maar wiens leven helemaal ingaat tegen het woord van God, kan niet gebruikt worden als een kanaal van de Heilige Geest.

De kerk heeft voor Hill de functie van profeet om de volken te bereiken met de taak die God haar heeft gegeven. Gehoorzaamheid aan de Bijbelse basisprincipes zijn daarom belangrijk om goed om te gaan met de waarheid die God openbaart aan zijn volk. Het valt Hill daarom op dat profetie zich tot nu toe vooral heeft beziggehouden met het vervullen van de individuele noden of het bemoedigen van plaatselijke kerken. Hill ziet voor profetie meer mogelijkheden en een grotere dimensie van invloed dan tot nu toe is bereikt.

“We have not seen prophecy used to bring creative drive to the message or mission of the church in the declaration of the gospel or its application to the injustices and evils of society. Neither has prophecy been used as in the early church for the direction of the mission of the church and its leadership. Perhaps it will be another generation before prophecy is fully restored to its biblical role within the community of believers and their outreach into the secular world.”219

In het in 1995 herschreven hoofdstuk getiteld Prophecy in the churches220 gaat Hill in op een paar ontwikkelingen na de 2e Wereldoorlog in de charismatische wereld waar hij zich ernstig zorgen over maakt. Deze ontwikkelingen zijn achtereenvolgens de Latter Rain221 beweging waaruit William Branham en veel genezingsbedieningen uit voort zijn gekomen.

Vervolgens gaat hij in op de opkomst van John Wimber en de Vineyard beweging, die vanaf het eind van de tachtiger jaren de bediening van Paul Cain (een voormalig medewerker van Branham) en de Kansas City prophets wereldwijd een aantal jaren heeft gepromoot. Hill is bijzonder kritisch over Paul Cain en beschuldigt hem van een mengeling van waarzeggerij en persoonlijke profetie. Het bezoek van John Wimber en Paul Cain (en Bob Jones) in 1990 aan Engeland vanwege een voorspelde opwekking die in oktober 1990 in Engeland zou uitbreken, ziet Hill als een dieptepunt voor de charismatische beweging.

“Opinion will no doubt be divided on this ministry for a long time to come but there can be no doubt that the mixture of excitement, exaggeration and controversy surrounding it did untold harm to the serious study of prophetic revelation and to an understanding of the activity of God in the contemporary world. It was a setback to the cause of promoting a biblical understanding of prophecy in the churches.”222

Vanaf 1994 ontstond de Toronto Blessing in een Vineyard gemeente in Canada wat voor veel verdeeldheid zorgde in evangelisch-charismatische kringen. Hij ziet de snelle verspreiding hiervan vooral als gevolg van sociologische factoren, maar vindt de theologische wortels ervan interessant genoeg om te bestuderen. Deze theologische concepten kwamen ook weer voort uit profetie, gebaseerd op de leringen van de eerder genoemde Latter Rain beweging.

Een laatste ontwikkeling m.b.t. profetie is de grote nadruk op persoonlijke profetie. Dit is een persoonlijk woord voor een gelovige, waarbij God richting en aanwijzingen voor de toekomst van die persoon geeft. In veel charismatische kerken heeft persoonlijke profetie een vooraanstaande plaats in het gemeenteleven ingenomen. Zonder dit helemaal af te wijzen, ziet Hill hier wel gevaren in en wijt hij dit ook aan het effect van het ‘self-centred individualism’ van de geseculariseerde Westerse maatschappij op de charismatische beweging. Niet de opbouw van de gemeente staat centraal, maar het feit dat God de persoonlijke noden van mensen op kan lossen.

“The gifts have often been seen as being given for the healing, the health and the wealth of individuals rather than for building up the body of Christ in order to fulfil the mission of the church in world evangelization and growth in spiritual maturity.”223

Juist vanwege deze voornoemde controversiële ontwikkelingen benadrukt Hill het belang van het toetsen van profetie in de kerk van vandaag.

Het boek And They Shall prophecy!224 werd door Hill samen met zijn vrouw geschreven waarin hij de trends in de charismatische beweging bestudeert en beoordeelt. Hij bespreekt de groeiende profetische beweging, waar hij deels positief over is, omdat zij voortkomt uit het verlangen van God om tot ons te spreken d.m.v. profetie zoals blijkt uit de belofte in Joël 2. Ook erkent hij dat God onderscheiding aan ons wil leren, in kracht wil werken en zijn waarheid aan ons door wil geven. Ook in dit boek pleitten Hill en zijn vrouw voor het toetsen van elke openbaring aan de bron, de boodschap en de vrucht.225 Hij herhaalt verschillende van zijn gedachten uit zijn vorige boeken (incl. kritische opmerkingen over de KCP) en pleit opnieuw voor het belang van toetsen om misleiding te voorkomen.

“We cannot overemphasis the necessity for following New Testament teaching and practice in regard to the weighing of prophecy in order to guard the Church against deception.”226

Voor Hill is onderscheiding een teken van volwassenheid die ontwikkelt kan worden door kennis van en inzicht in de Bijbel als het Woord van God (Hebr. 5:14 en 2 Tim.2:15).227

Verrassend is ook zijn pleidooi voor gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in de bediening als gevolg van de belofte van God in Joël 2. Hij erkent dat de Pentecostals in Amerika daarin voorop hebben gelopen, maar dat de nieuwere charismatische kerken een voorkeur hebben voor mannelijk leiderschap. Hill (en zijn vrouw) pleitten voor meer samenwerking tussen man en vrouw op basis van partnerschap en van hun afzonderlijke gaven.228

 

Voetnoten:

191 Clifford Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World (London: Found Paperbacks, 1982).

192 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.22

193 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.25

194 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.28

195 Hill, The Day Comes A Prophetic View of the Contemporary World, p.30

196 Clifford Hill, A Prophetic People (London: Found Paperbacks, 1986).

197 Clifford Hill, Prophecy Past & Present (Guilford: Eagle, 1989; Revised and updated edition 1995).

198 Clifford Hill, (e.a.), Blessing the Church? (Guilford: Eagle, 1995).

199 Hill, Prophecy Past & Present, p.5

200 Hill, Prophecy Past & Present, p.3

201 Hill, Prophecy Past & Present, p.13

202 Gordon Fee zegt: “The prophets were covenant enforcement mediators.” Gordon D. Fee and Douglas Stuart, How to Read the Bible for All Its Worth (Grand Rapids: Zondervan, 2003 3rd ed.). p.184

203 Hill, Prophecy Past & Present, p.17-21

204 Hill, Prophecy Past & Present, p.25

205 Hill, Prophecy Past & Present, p.28

206 Hill, Prophecy Past & Present, p.215

207 Hill, Prophecy Past & Present, p.217

208 Hill, Prophecy Past & Present, p.224

209 Hill, Prophecy Past & Present, p.230

210 Hill, Prophecy Past & Present, p.231

211 Hill, Prophecy Past & Present, p.232

212 Hill, Prophecy Past & Present, p.238

213 Hill, Prophecy Past & Present, p.239-251

214 Hill, Prophecy Past & Present, p.245

215 Hill, Prophecy Past & Present, p.247

216 Hill, Prophecy Past & Present, p.251

217 Hill, Prophecy Past & Present, p.250

218 Hill, Prophecy Past & Present, p.319-323

219 Hill, Prophecy Past & Present, p.308-309

220 Hill, Prophecy Past & Present, Hoofdstuk 16, p.307-324

221 In 1949 nam de General Council van de Assemblies of God een resolutie aan waarin het vele van de leerstellingen van deze beweging verwierp. De volledige tekst staat in Clifford Hill, (e.a.), Blessing the Church? (Guilford: Eagle, 1995). p.62-63 Op 11 augustus 2000 werd in Resolutie 16 een aantal van deze bezwaren herhaald, incl. de nieuwe nadruk op extreme manifestaties en de toenemende nadruk op allerlei bijeenkomsten die door velen als ‘revival’ worden bestempeld. (bron: http://ministers.ag.org/pfd/EndtimeRevival.pdf geraadpleegd 23-05-2012)  (inmiddels is de link: http://ag.org/top/Beliefs/Position_Papers/pp_downloads/pp_endtime_revival.pdf  20-06-2014)

222 Hill, Prophecy Past & Present, p.313

223 Hill, Prophecy Past & Present, p.317

224 Clifford and Monica Hill, And They Shall Prophecy! (Guilford: Eagle, 1990).

225 Hill, And They Shall Prophecy!, p.41

226 Hill, And They Shall Prophecy!, p.51

227 Hill, And They Shall Prophecy!, p.152

228 Hill, And They Shall Prophecy!, p.163

 

 

Evangelische beweging te veelkleurig voor ‘grijze midden’

In verband met het symposium Evangelical Theology in Transition, waarop het gelijknamige boek werd gepresenteerd, schreef Mark Peter van der Bijl een recensie van het volgens hem soms erg pittige boek, dat desondanks bittere noodzaak is voor iedere evangelisch leider.

Mark Peter van der Bijl

De evangelische beweging moet gezien worden als een counter-movement, die als een kritische minderheid in de maatschappij staat om het Koninkrijk van God te laten zien. Omdat Evangelical theology in transition in het Engels is geschreven wordt is het in deze recensie nodig om eerst de definitie van het woord Evangelical, dat in het boek gebruikt wordt, uit te leggen.

Niet alle tien auteurs van het boek hangen precies hetzelfde standpunt hierover aan, maar als gemeenschappelijke definitie wordt gekozen voor wat Stanley Grenz hierover zegt: dat evangelicalism een beweging is met drie belangrijke kenmerken: bekeringsvroomheid, heiliging en zending. Deze beweging omvat volgens Grenz en de auteurs van dit boek dan ook de (of sommige) reformatorische kerken, uiteraard de evangelische, maar ook de pinksterkerken. Daarmee wordt de evangelische beweging gezien als een echte tegenbeweging.

Met de definitie is ook verklaard waarom de auteurs (tien maar liefst) uit diverse kerken afkomstig zijn, zowel van reformatorische als evangelische huize. Bijna allen geven les aan de VU (sommigen ook aan de CHE) en wel voornamelijk aan het CERT, het in 2003 opgerichte Center of Evangelical and Reformation Theology. Deze verzorgt een Engelstalig Masterprogramma theologie, waar het merendeel van de lesstof in dit boek in compacte vorm terug te vinden is. Voor (voormalige) studenten is dit boek dan ook een feest van herkenning. Voor de rest kan een toelichting geen kwaad.

In het boek nemen de tien auteurs ieder een hoofdstuk voor hun rekening, op het gebied van hun theologische expertise.  Deze auteurs zijn Henk Bakker (bekend om zijn heldere analyses), Eveline van Staalduinen-Sulman, Maarten Aalders, Ad de Bruijne, Stefan Paas, René Erwich, Bernard Reitsma, Cornelis van der Kooi, Antonie Vos en Arie Zwiep, van wie zijn boek Tussen tekst en lezer in niemand’s boekenkast mag ontbreken.

Wat is er veranderd?
De auteurs onderzoeken de veranderingen in de evangelische beweging in Nederland van de laatste tijd, waarbij ze de afgelopen veertig jaar in beschouwing nemen. De veranderingen kunnen van binnenuit zijn gekomen, maar juist ook als reactie op culturele veranderingen in de maatschappij. Dit roept weer vragen op en gelukkig zijn er ook veel antwoorden in het boek terug te vinden. Een belangrijke is dat de evangelischen van een kleine groep in de marge zijn uitgegroeid tot een invloedrijke groep om rekening mee te houden.

Een gevolg is dan ook dat de noodzaak van theologische reflectie op deze groep toegenomen is en we zien hun aanwezigheid in de (theologische) academische wereld dan ook voorzichtig toenemen. Ook het ontstaan van de EO, het Evangelische Werkverband en de groei van de Alpha cursussen zijn voorbeelden van de toegenomen impact van de evangelischen in de maatschappij. Een onderzoek (Johan Roeland, 2004, ook in zijn proefschrift uit 2009) heeft aangetoond dat 11% van de Nederlandse bevolking zich tot de evangelische beweging mag rekenen, op een totaal van 39% van alle mensen die zich religieus noemt.

Een andere belangrijke verandering (en nog niet door iedereen als zodanig herkend) is dat het fundamentalisme ten opzicht van de Bijbel (biblicisme) aan het verdwijnen is of in ieder geval zou moeten verdwijnen. De inmiddels vruchteloze debatten over de onfeilbaarheid van de Bijbel zijn hier een goed voorbeeld van. Ook de tekst van de Bijbel en haar uitleg hoeven niet noodzakelijk met elkaar samen te vallen.

Toch blijven velen het wetenschappelijk Bijbelonderzoek als een vijand zien in plaats van als een bondgenoot van het christelijk geloof. Het anti-intellectuele standpunt van vele evangelischen is blijkbaar erg hardnekkig. We zien dat ook terug in het zogenaamde Health, Wealth and Prosperity ‘evangelie’, wat steeds meer (ook in Nederland) terrein wint. Bernard Reitsma bespreekt de sterke kanten hiervan, maar zeker ook de tekortkomingen, zowel theologisch als pastoraal. Vooral voor lijdende christenen heeft dit ‘evangelie’ geen boodschap.

Hoe gaat het worden?
Dat hangt er van af of je in de vrije wil geloofd of in Gods uitverkiezing. In een tweetal artikelen wordt het open theïsme van Clark Pinnock behandeld en Antonie Vos probeert ons door het theologische en filosofische complexe terrein van de uitverkiezing te loodsen aan de hand van de standpunten van John Wesley en Arminius.

De artikelen van Stefan Paas en René Erwich gaan over de ontwikkelingen op het gebied van ecclesiologie (zoals de groeiende invloed van de zogenaamde ‘emerging church’) en het planten en stichten van nieuwe gemeenten, vaak in een innovatieve context. Henk Bakker tenslotte probeert tot een typologische karakterisering van de evangelische kerken te komen. Hij komt tot de interessante conclusie dat evangelische kerken moeten gaan kiezen om ‘zorgende’ kerken te gaan worden (of blijven) of zich te gaan richten op hun profetische taak.

Aanraden?
Een aantal van deze hoofdstukken zijn zeker niet voor de theologische leek geschikt, maar wie als evangelische leider mee wil kunnen praten en denken, doet er goed aan om dit boek aan te schaffen en zich te verdiepen in deze ontwikkelingen die ons allemaal aan gaan. Het boek is zeker een aanrader, maar de drempel is redelijk hoog doordat het in het Engels is geschreven en sommige artikelen een zelfs voor mij als academische opgeleide theoloog, pittig niveau hebben. Maar laat dat niemand afschrikken!

En of de evangelische beweging in het grote, grijze midden verdwijnt? Het boek is daar niet heel duidelijk over. Persoonlijk betwijfel ik het, gezien haar veelkleurigheid en vermogen om zich aan te passen en te innoveren.

Evangelical Theology in Transition
Edited by: C. van der Kooi, E. van Staalduine-Sulman, A.W. Zwiep.
Uitgeverij: VU University Press 2012, 270 pagina’s;
Prijs: 29,95

 

Evangelical Theory in Transition