Enige gedachten over de uitverkiezing. (werkstuk Grace and Freedom gemaakt op de VU op 13 juni 2011)

Inleiding

In de module Grace and Freedom hebben we gekeken naar de theologische thema’s genade en vrijheid, zoals die door diverse theologen door de eeuwen heen verwoord zijn, vooral via het conflictmodel, waarbij twee theologen (of stromingen) elkaar heftig en vurig bestreden. Het bekendste in Nederland is waarschijnlijk de strijd tussen (de volgelingen van) Arminius en Gomarus, welke uitliep op de synode van Dordrecht (1618-1619). Het begin van deze (theologische) strijd is begonnen tussen Augustinus (354-430) en Pelagius (360-435). Pelagius benadrukte (o.a.) de vrije wil, d.w.z. de mogelijkheid om het goede of het kwade te kunnen kiezen. Pelagius verwierp ook de ‘erfzonde’, een onderwerp dat door Augustinus grondig op de kaart werd gezet. Voor Augustinus was “De leer van de erfzonde van cruciaal belang voor het begrijpen van zowel genade als de vrije wil. De erfzonde maakt genade noodzakelijk.”[1] Voor Pelagius stond de goedheid van God centraal. Zo leidt deze controverse tot een duidelijke visie op de uitverkiezing (door Augustinus), die enerzijds nauw verbonden is aan de verzoeningsleer (wie wordt er gered en wie niet) en anderzijds op de leer van God, met name de soevereiniteit van God, ook wel de raad Gods genoemd. In eerste instantie werd de leer van Pelagius veroordeeld op het concilie van Efeze (431), maar het debat woedde nog vele jaren door en wat inmiddels het semi-pelagianisme werd genoemd, haalde de overwinning op de concilies van Arles (472) en Lyon (475), waarna het tenslotte op het concilie van Orange (529) definitief werd veroordeeld. Dit geeft al aan dat het conflict (of discussie) niet zo eenvoudig was als het in eerste instantie leek, toen niet, maar ook nu nog niet is uitgewoed.

De centrale vraag of het heil (of de toe-eigening daarvan) van Gods beslissing afhangt of onze beslissing is, is door de eeuwen heen een strijdpunt geweest. Dit geeft enerzijds het belang ervan aan en anderzijds ook de complexiteit ervan. Thomas van Aquino (1225-1275) bracht de wilsvrijheid naar voren als een van de meest fundamentele kerkelijke leerstukken, maar bleef dit combineren met de leer van de predestinatie. Johannes Duns Scotus (1265-1308) benadrukte ook de rol van de vrije wil, maar verwierp de zondigheid van de mens, zoals Augustinus die benadrukte. Ook bij Luther (1483-1546) en Erasmus (1469-1536) komt het debat over de vrije wil weer aan de orde. De titels van hun respectievelijke boeken over dit onderwerpen (De servo arbitrio (1525) en De libero arbitrio (1524)) geven al een aardige indicatie van hun gedachtengoed. Hier zien we dat Erasmus het semi-pelagiaanse standpunt aanhangt, zoals dit inmiddels in de Rooms Katholieke kerk toch weer de overhand had gekregen. De reformatie zorgt voor een heropleving van de standpunten van Augustinus, waar (behalve Luther) vooral Calvijn (1509-1654) verantwoordelijk voor is. De aanhangers van de ‘vrije wil’ worden vaak Arminianen genoemd, maar het is de vraag of dit recht doet aan de opvattingen van Arminius (1559-1609). Pas na de dood van Arminius stelden zijn volgelingen in 1610 een geschrift op genaamd de remonstrantie bestaande uit vijf artikelen, wat hen de naam remonstranten opleverde. De tegenstanders hiervan kwamen in 1611 met een contra-remonstrantie van zeven artikelen als antwoord hierop. Dit debat duurde enige jaren waarop de overheid een nationale synode bijeenriep in november 1618 in Dordrecht, waar als resultaat ook in vijf artikelen de remonstrantie veroordeeld werd en het historisch calvinisme in duidelijke leerregels of canons werd herbevestigd. Bij John Wesley (1703-1791), een Brits theoloog en prediker zien we ook (weer) een afwijzing van de calvinistische leer van de uitverkiezing, die tot een breuk met zijn vriend en collega Whitefield leidde.

Hoewel ik Karl Barth (1886-1968) verder niet zal behandelen in deze paper, kan hij toch niet ongenoemd blijven. Hij kan worden beschouwd als een van de grootste theologen van de vorige eeuw en zijn commentaar op de Romeinenbrief (1921) kan als gezaghebbend worden beschouwd. Barth verwerpt de natuurlijke theologie als bron van Godskennis en stelt Jezus Christus en de Bijbel centraal als bron van de Godskennis en openbaring. Ook over de uitverkiezing heeft Barth uitvoerig nagedacht. Barth kiest niet voor een vast systeem, maar het heeft bij hem sterke narratieve trekken, dat in het verhaal en in de geschiedenis (ook) Gods werkelijkheid is. Van der Kooi zegt “Barth heeft met zijn interpretatie van de actualiteit van Gods eeuwige wil een dilemma willen oplossen waartoe de predestinatieleer traditioneel aanleiding geeft.”[2] Via theologen als o.a. Miskotte, Berkhof en Berkhouwer[3], heeft Barth ook invloed op de theologie in Nederland gehad.

Wat momenteel speelt binnen een deel van de ‘evangelische’ beweging, zijn de ideeën en theologie van Charles H. Pinnock (1937-2010). Ook hij verwerpt de traditionele leer over de uitverkiezing en komt met een alternatieve theologie, wat open theïsme word genoemd. Hoewel niet iedereen enthousiast is over zijn ideeën, zie ik wel voldoende aanknopingspunten bij Pinnock om de discussie over dit onderwerp op een vernieuwde manier voort te zetten.

Ik wil in deze paper een aantal theologen behandelen die een rol hebben gespeeld in de discussie over genade en vrijheid in de loop der eeuwen. Vanwege de lengte kan ik slechts een aantal kernpunten van hun gedachten en ideeën behandelen. Voor mij staan twee vragen centraal, namelijk wat zijn de pastorale consequenties van een bepaalde theologie en wat is het Godsbeeld (en uiteindelijk ook het mensbeeld) dat daar achter zit. Andere vragen die ook verband houden met dit onderwerp zijn: is God de auteur van de zonde? Wat kan de mens bijdragen aan zijn redding? Is er een universeel heilsaanbod? Is het mogelijk God te weerstaan? (d.w.z. is er sprake van onweerstaanbare genade?) en is volharding van de heiligen mogelijk?

Arminius

Jacobus Arminius (1559-1609) was een Nederlandse predikant en theoloog. Toen hij was geboren, was zijn vader al overleden en hij werd opgevoed, eerst door Aemillius en later door Snellius, die hem liet studeren in Marburg en later in Leiden. Hij kreeg een beurs om verder te studeren in Genève. Daar studeerde hij onder Theodorus Beza, de opvolger van Calvijn. Ook studeerde hij kort in Italië in 1586 en vervolgens werd hij in 1587 beroepen tot predikant in Amsterdam. Rond (en voor) 1591 waren er al conflicten rond Arminius m.b.t. de leer van de uitverkiezing. Arminius was gevraagd om twee andersdenkende theologen (o.a. Dirck Coornhert) van repliek te dienen over het onderwerp van de uitverkiezing. Zijn weigering was mede de reden van de beschuldigingen dat hij niet zuiver in de leer zou zijn in dit leerstuk. Maatregelen tegen hem bleven uit, omdat het standpunt van Arminius niet duidelijk was en er niets op papier stond. Volgens Sproul[4] ging Arminius in deze periode twijfelen aan zowel het supralapsarisme, alswel aan de hele leer van de onvoorwaardelijke predestinatie. Het belangrijkste verschil van het supralapsarisme t.o.v. het infralapsarisme was dat het supralapsarisme leerde dat God zowel de verkiezing als de verwerping van de mensen vóór de zondeval bepaalde. Dit is niet een chronologische volgorde, maar een logische volgorde, omdat tijd niet bestaat bij God. Reeds in 1561 werd de Nederlandse Geloofsbelijdenis opgesteld, waarin in artikel 16 (redelijk summier) wordt geschreven over de goddelijke verkiezing, waarin God barmhartig wordt genoemd vanwege Zijn verkiezing en rechtvaardig, doordat Hij de anderen laat in hun val en verderf, waarin zij zichzelf gestort hebben.[5] Hiermee wordt dus uitgesloten dat God ook de auteur van het kwaad of de zonde is, een gedachte die soms onvermijdelijk lijkt bij sommige interpretaties van de uitverkiezingsleer.

In 1603 wordt Arminius benoemd tot hoogleraar theologie in Leiden, waartegen Gomarus, die daar ook hoogleraar is, protesteert vanwege Arminius vermeende onrechtzinnigheid. Na een maaltijd worden de verschillen en bedenkingen uitgepraat en promoveert Arminius bij Gomarus en treedt toe tot het hooglerarenkorps. De diverse conflicten rond dit onderwerp laten zien dat er een toenemend gebrek aan tolerantie bestond in de kerk (maar ook in de samenleving) en waarbij respect voor andersdenkenden steeds minder werd. Wellicht is dit een van de minder positieve neveneffecten van de reformatie geweest, die misschien in de strijd tegen het Rooms Katholicisme te begrijpen was, maar nu zorgde voor (onnodige) verdeeldheid in de reformatorische gelederen.

In 1604 leidde Arminius een disputatie over de voorbeschikking en de verkiezing, deze onderwerpen waren volgens het rooster bepaald. Hieruit kwamen de verschillen met de inzichten en leer van Gomarus weer naar voren. Beiden leerden dat geloof een gave van de genadige God is, maar Arminius legt ook een verband tussen Gods eeuwige besluit en de menselijke geloofsdaad. De mens is volgens Arminius bij machte om die gave van geloof te verwerpen en dus ook het heil af te wijzen. Hij is dus met zijn eigen wil verantwoordelijk voor zijn eigen heil. Dat was voor Gomarus niet acceptabel, omdat geen mens ongedaan kan maken wat God gedaan heeft. Gods genadige besluit kan niet afhangen van de wil van een mens. Hieruit blijkt dus vooral een verschil in visie op de mens. De Jong zegt dat deze debatten zowel de prediking raken als de zielzorg.[6] De prediking, omdat Arminius vond dat de predikant zijn toehoorders moest kunnen oproepen voor een beslissende keuze voor of tegen het aangeboden heil. Dit argument zal nog steeds terugkeren voor degenen die tegenwoordig zich Arminianen of voorstanders van de vrije wil noemen. En ook de zielzorg, omdat Gomarus vond dat de zekerheid van het heil verdween. Het werk van Christus moest immers vaststaan ongeacht de menselijke aanvaarding of verloochening? Ook het aspect van de heilszekerheid is een thema wat vaker voor zal komen, maar dan in de zin dat men (vaak) twijfelt of men wel uitverkoren (en dus behouden) is. M.i. is dit de grootste zwakte van de leer van de uitverkiezing, dat het mensen onzeker op dit punt maakt.

Deze verschillen van mening leidden tot diverse debatten, vergaderingen, verzoeken tot synodes, het opstellen van een remonstrantie na de dood van Arminius (1609), gevolgd door een contraremonstrantie (1611), waarna de conflicten en spanningen nog jarenlang doorgingen in de kerk en de samenleving, tot in 1618 (eindelijk) besloten werd tot een nationale synode die dit probleem op moest lossen. Deze synode van Dordrecht bracht wel duidelijkheid in de gewenste leer voor de meerderheid, maar daarmee waren de conflicten nog niet opgelost. Een theologische uitdaging van deze omvang los je niet op m.b.v. het conflictmodel. De tegenstellingen die toen aan het licht kwamen, zijn, soms in licht aangepaste vorm, nog eeuwenlang doorgegaan en nog niet definitief tot ieders tevredenheid opgelost.

Bavinck

Herman Bavinck (1854-1921) was een Nederlands predikant, theoloog en politicus. Hij heeft theologie gestudeerd in Kampen en Leiden, waar hij in 1880 promoveerde tot doctor in de godgeleerdheid. Daarna was hij enige jaren Christelijk Gereformeerd predikant. Van 1882 tot 1902 was hij docent aan de Theologische School in Kampen, maar ging in 1902 over naar de Vrije Universiteit in Amsterdam, samen met een collega en een groot aantal studenten. Ook was hij actief in de politiek en het christelijk onderwijs. Samen met Abraham Kuyper was hij één van de grondleggers van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Als zijn belangrijkste werk wordt de vierdelige dogmatiek ‘Gereformeerde Dogmatiek’ beschouwd, waarvan het eerste deel in 1895 verscheen en de laatste bijgewerkte versie in de jaren 1906-1911. Otto J. de Jong zegt over dit boek: ‘die met historische uitweidingen en systematische beschouwingen liet zien hoe hij ook de niet-gereformeerde theologie grondig kende en eerlijk wilde weergeven.’[7]

In deel 2 van dit boek behandelt hij de uitverkiezing onder de titel De Raad Gods in hoofdstuk IV Over God. Sinds Beza is het gebruikelijk om de uitverkiezing bij de leer van God te behandelen. In een 18-tal artikelen gaat hij door de Bijbel en de kerkgeschiedenis heen in zijn beschrijvingen over dit onderwerp, om vervolgens aan het eind tot de conclusie te komen dat “de predestinatie op de verkiezing van Christus en Zijn gemeente uitloopt als een gebouw tot eer en verheerlijking van God.”[8]

Bavinck’ s theologie draagt de sporen van de 19e eeuw, zowel qua taalgebruik als de effecten die de modernisering in de cultuur had bewerkstelligt. Hij neemt deze kennis en inzichten mee in zijn theologie en dogmatiek. Zo schrijft hij “Diepere studie van natuur, geschiedenis en mensch heeft in deze eeuw de onhoudbaarheid van het deïstisch pelagianisme aangetoond.”[9] Ook Darwins’ leer van de survival of the fittest wordt met instemming omarmt.[10] Toch blijft hij trouw aan de reformatorische standpunten betreffende de uitverkiezing. Hij schrijft met een zekere mildheid over andere opvattingen, maar is wel duidelijk waar hij zelf voor staat. Zijn definitie van de uitverkiezing is de volgende: “Onder den Raad Gods is te verstaan zijn eeuwig besluit over al wat in den tijd zijn of geschieden zal.”[11] Voor hem is dit een voluit Bijbelse gedachte. Hij zeg dan ook “Onder Christenen kan er dan ook over het bestaan van zulk een raad des Heeren geen verschil bestaan.”[12] De trouw en onveranderlijkheid van God, die duidelijk worden door het verbond en de vastheid van Gods beloften, zijn voor Bavinck bijbels en niets hiervan ziet hij terug bij het Pelagianisme. Dit verwerpt hij toch in duidelijke bewoordingen. De Rooms Katholieke en de Lutherse kerk zijn volgens hem onzuiver geworden door semi-pelagiaanse invloeden. Interessant is te zien dat hij geen keuze maakt tussen het supra- en het infralapsarische standpunt. Hij beschrijft van beiden de sterke en zwakke kanten, maar vind dat beide standpunten niet in staat zijn “om de volle rijke waarheid der Schrift in zich op te nemen en ons theologisch denken te bevredigen.”[13]

Onduidelijk vind ik Bavinck in de beantwoording van de vraag of God de auteur van de zonde is. Hij zegt dat zowel “de praescientia als de permissio geen oplossing daarvoor geven, want God had, den val te voren wetende, hem kunnen verhinderen. Hij heeft hem dus vrijwillig toegelaten, wijl Hij dit goed oordeelde. Daarom is Adams val, de zonde in het algemeen en al het kwade niet alleen door God voorzien maar ook door Hem in zekeren zin gewild en bepaald.”[14]

Dat is wel de logische consequentie van de leer van de absolute soevereiniteit en alwetendheid van God, maar werd door diverse andere reformatorische geschriften(zoals artikel 16 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis) daarvoor, toch anders verwoord.
Wesley

John Wesley (1703-1791) was een Brits theoloog en prediker. Hij werd als vijftiende kind geboren in een gezin met 19 kinderen, waarvan zijn vader Anglicaans predikant was met een non-conformistische en puriteinse achtergrond. Hij studeerde in Oxford en was een aantal jaren diaken in de kerk van zijn vader. In 1729 keert hij terug naar Oxford waar hij samen met zijn broer Charles en George Whitefield betrokken is bij de Holy Club, waarbij de Bijbel dagelijks enkele uren per dag wordt bestudeerd en er twee keer in de week wordt gevast. In 1735 gaat hij samen met zijn broer als zendeling naar Amerika, waar hij in contact komt met de Hernhutters. Deze periode is niet zo succesvol en hij keert terug naar Engeland in 1738. Kort daarna heeft hij weer contact met de Hernhutters en heeft hij een bekeringservaring, wat misschien niet zozeer als een bekering moet worden gezien, maar als het ervaren van de heilszekerheid (‘assurance of salvation’).[15] Vanaf dit moment legt hij in zijn preken sterk de nadruk op de persoonlijke redding door het geloof en de geloofszekerheid dat je kunt weten dat je een kind van God bent. Naar het voorbeeld van George Whitefield begint hij vanaf 1739, vaak samen met zijn broer Charles, openluchtsamenkomsten te houden, mede omdat hij niet meer welkom is in vele Anglicaanse kerken. Er wordt gezegd dat hij meer dan 250.000 mijl door Groot Brittannië heeft gereisd en zeker 40.000 keer gepreekt heeft.[16] Door zijn grote organisatorische vaardigheden werden de vele bekeerlingen georganiseerd in ‘societies’ en ‘bands’, die vaak naast de gewone kerken functioneerden, maar op termijn zijn uitgegroeid tot de Methodistenkerk. Wesley is zelf wel zijn hele leven lid gebleven van de Anglicaanse kerk, maar dit verliep niet zonder spanningen. Naast de prediking zijn de Wesley broers ook bekend geworden door de vele hymns die ze gemaakt hebben.

John Wesley wordt niet beschouwd als een systematisch theoloog, maar wel kan zijn theologie worden gehaald uit zijn preken en andere traktaten die zijn gepubliceerd. Zijn theologie leunt sterk op het reformatorische gedachtegoed, maar is ook gekleurd door zijn eigen ervaringen. Door de erfzonde is het nodig dat de Heilige Geest het initiatief neemt om de mens naar God toe te trekken. Dit werk van de Heilige Geest wordt prevenient grace genoemd. Hierdoor is er ook de garantie dat de mens de vrijheid heeft om ja tegen God te zeggen. Dit wordt beschouwd als het hart van het Arminianisme van Wesley.[17] Echter, Arminius geloofde, in tegenstelling tot Wesley, wel in de volledige val van de mens.[18]

Bekering komt voor Wesley in twee fasen, ten eerste de rechtvaardiging door het geloof (justifying grace) en ten tweede de wedergeboorte, waardoor een proces van heiliging wordt opgestart. Dit wordt ook wel sanctifying grace genoemd. De leer van Wesley over heiliging zou de basis vormen voor de latere heiligingsbeweging, wat ook zijn invloed kreeg binnen de Pinksterbeweging.

In 1739 preekt Wesley met sterke bewoordingen tegen de leer van de predestinatie wat tot een breuk in de samenwerking en vriendschap met Whitefield leidde. In deze preek geeft Wesley zeven argumenten waarom de dubbele predestinatie volgens hem een dwaalleer is.[19] Deze argumenten zijn vooral praktische bezwaren, maar uiteindelijk blijkt het bij Wesley ook te gaan om het Godsbeeld. Weeber zegt “Een belangrijke opmerking van Wesley is “dat de Schrift ons leert dat Gods soevereiniteit geleid wordt door Zijn liefde.” Hij beschouwd de liefde als Gods voornaamste eigenschap.”[20]

Deze nadruk op Gods liefde (vaak ten koste van Zijn andere eigenschappen) zien we vaker terug bij evangelische theologen en auteurs, waaronder ook Pinnock. Positief uitgelegd kan dit gezien worden als een (m.i. noodzakelijke) correctie op een eveneens eenzijdig Godsbeeld van een strenge (of soevereine) God. Hieruit blijft wel dat het Godsbeeld als uitgangspunt van iemands theologie leidend is voor de verdere theologische standpunten, met name op het gebied van genade en vrije wil.

Pinnock

Charles H. Pinncok (1937-2010) was een Canadese theoloog en auteur. Hij groeide op in een vrijzinnige Baptistenkerk in Toronto, maar kwam al op vrije jonge leeftijd tot een levend geloof. Hij heeft gestudeerd in Canada en Engeland (bij F.F. Bruce) en doceerde daarna theologie op diverse universiteiten in Amerika en Canada tot aan zijn pensionering in 2002. Hij is auteur of mede-auteur van ruim twintig boeken, waarvan Flame of Love (1996), Most Moved Mover (2001) en Ontketende liefde (Ned. vertaling van Unbounded Love 1994) tot de bekendere werken horen.

In Ontketende liefde, een evangelische theologie voor de 21ste eeuw wil Pinnock (samen met Robert C. Brow) een nieuw ontwerp bieden voor een evangelische theologie. Het boek bevat een viertal delen, die resp. de Godsleer, de Zondeleer, de Verlossingsleer en de Geloofsleer behandelen. M.i is het eerste deel, de Godsleer het belangrijkste onderdeel van het boek, omdat hier het fundament wordt gelegd waarop in de rest van het boek verder wordt voortgeborduurd.

Voor Pinnock staat de genade van God centraal, maar deze genade is overvloedig voor de hele mensheid.[21] Daarmee staat de liefde van God centraal en niet Zijn soevereiniteit. Op een aantal punten gaat hij lijnrecht in tegen wat hij de klassieke theologie noemt of het Reformatorische of Calvinistische godsbeeld. Hij drukt zich stevig uit in zijn afwijzing van wat hij noemt de verlossingsleer in juridische termen. Hij wil met zijn (evangelische) theologie bewust correcties aanbrengen op het traditionele denken. God is voor hem een dynamisch en liefhebbend drie-enig-wezen, die een zinvolle interactie wil hebben met de mens.[22] Dat is de kern van zijn godsbeeld. God openbaart zich in eerste instantie in de geschiedenis, meer nog dan in de Bijbel. Wel kunnen we door de verhalen en metaforen in de Bijbel meer over God leren. Maar uit meerdere citaten blijft dat Pinnock zeker geen fundamentalist is of alles in de Bijbel letterlijk wil nemen. Alleen daarmee zal hij zich in de evangelische wereld niet bij iedereen populair maken. Het feit dat God een Triniteit is, is voor Pinnock een belangrijk gegeven. Hiermee is zowel liefde als gemeenschap (relationaliteit) een belangrijke eigenschap van God. Ook laat dit zien dat God kwaliteiten van wederkerigheid, samenwerking en vrede heeft. Dit godsbeeld wat Pinnock beschrijft is de basis van wat hij het theïsme van creatieve liefde noemt. Hij zegt: “God is alomvattende liefde, meer liefhebbend vader dan rechter, meer open wederkerigheid dan allesbeheersend.”[23]

Dit godsbeeld heeft dan ook gevolgen voor de zondeleer. Ook zonde moet niet in juridische termen worden bekeken, als een overtreding van regels, maar als de weigering van de mens om Gods liefde te aanvaarden. “Zonde is de verstoring van onze relatie met God.”[24] We zijn geschapen om relatie met God te hebben, dus zorgt zonde ervoor dat we de behoefte aan Gods genade ontkennen. Ook heeft het gevolgen voor de sociale menselijke verhoudingen. Ik krijg het idee dat hij de erfzonde verwerpt en vindt dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. We kunnen daar niet Adam de schuld van geven. Het oordeel van God staat bij Pinnock in dienst van Zijn liefde en niet als een functie van Zijn heiligheid. Gods toorn en Zijn liefde zijn niet van hetzelfde karakter. “Het doel van Gods oordeel is genade.”[25] Het oordeel van God en Zijn gerechtigheid zijn deel van Zijn verlossend werk. Er is ook volop ruimte voor menselijke keuzes in de geschiedenis.

Het theïsme van creatieve liefde zoals Pinnock dat uitlegt, gaat ervan uit dat God wil dat alle mensen behouden worden. Christus is gestorven voor alle zondaren, maar dat wil niet zeggen dat ze ook allemaal behouden worden. De waarschuwingen met betrekking tot de hel (voornamelijk in het Nieuwe Testament) zijn een indicatie dat mensen de ruimte en de vrijheid hebben om God af te wijzen. Dit is een belangrijk punt voor Pinnock. Hij zegt ”De hel bestaat omdat liefde geweigerd kan worden.”[26] Toch is hij geen voorstander van het idee van een hel als een plaats van eeuwige foltering van lichaam en ziel. Hij pleit voor de leer van de uiteindelijke vernietiging, met als argument de woorden van Paulus, dat het loon van de zonde de dood is (Rom. 6:23). Dit houdt voor hem wel in dat geen onsterfelijkheid van de ziel is. Gelukkig pleit Pinnock niet voor de alverzoening, wat een grote valkuil kan zijn als je Gods liefde centraal gaat stellen. Deze laatste opvatting wordt (helaas) steeds breder gedragen in evangelische kringen, hoewel ik denk dat bij een herontwerp zoals Pinnock die voorstaat, je er niet aan ontkomt om al deze aspecten grondig te bestuderen en te heroverwegen.

Ik kan me aardig vinden in de ideeën en argumenten van Pinnock, hoewel ik me voor kan stellen dat dit voor velen een brug te ver zal zijn. Toch biedt het voldoende ruimte voor verdere studie en discussie, zeker op het gebied van de evangelische (en Pinkster) theologie.
Conclusie

Door het bestuderen en lezen over dit onderwerp, ben ik tot de conclusie gekomen dat dit onderwerp tot een van de belangrijkere thema’s in de dogmatiek behoort. Ook valt het me op dat er nooit binnen het christendom een algemene overeenstemming is geweest over de waarde die toegekend kan worden aan de vrije wil en hoe zich dit verhoud tot de wil van God. Het lijkt wel onvermijdelijk of de nadruk wordt gelegd op de keuzes die de mens maakt of de keuze die God maakt. Blijkbaar is het lastig om hier een goede middenweg in te vinden. Het feit dat theologie vaak een polemisch karakter had en men het vaak nodig vond om tegenstanders te vervolgen, heeft daar ook aan bijgedragen. Ik denk dat er nog wel een theologische uitdaging ligt om verder na te denken over dit onderwerp en tot nieuwe inzichten te komen. Voor mezelf kan ik wel wat met de inzichten van Pinnock. Van belang is om welk duidelijk te hebben welk Godsbeeld je uitgangspunt is voor je theologie en exegese. Ik denk dat een te eenzijdig Godsbeeld een goede exegese kan belemmeren, waardoor de uitkomst van de exegese bij voorbaat al vaststaat. Dat is bij dogmatiek in het algemeen een valkuil. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat een aantal hierboven door mij behandelde theologen zich hier ook schuldig aan heeft gemaakt, ongetwijfeld met goede en oprechte bedoelingen

Wat ik belangrijk vind is wat de vrucht van een bepaald theologisch standpunt is, vooral de pastorale gevolgen. Wat dat betreft is de calvinistische leer die de heilszekerheid wilde benadrukken (althans voor diegenen die uitverkoren) waren, daar (m.i) niet in geslaagd. Ook is deze theologie met al zijn specifieke termen[27] die alleen door professionele theologen te begrijpen zijn, te complex geworden voor de gewone gelovigen. Wat dat betreft is het boek van Pinnock (met al zijn beperkingen) voor de leek beter te begrijpen. Dat zegt nog niets over de juistheid van de argumenten en zijn Bijbeluitleg. Ik denk dat over het onderwerp ‘genade’ en ‘vrijheid’ nog niet het laatste woord is gezegd, maar dat Pinnock voor de ontwikkeling van de evangelische theologie een belangrijke bijdrage heeft geleverd. Of dit tot overstemming tussen reformatorische en evangelische gelovigen zal leiden, waag ik te betwijfelen.

Ik wil besluiten met een citaat van Ton Verdam[28] waar ik helemaal mee in kan stemmen: “Geef het “open model” wat tijd om te rijpen; andere modellen hebben eeuwen de tijd gehad.”

Voetnoten

[1] R.C. Sproul, Vrije wil en genade, p.65

[2] C. van der Kooi, Als in een spiegel, p.345

[3] Een goed voorbeeld is het boek van Berkhouwer De triomf der genade in de theologie van Karl Barth (1954)

[4] Sproul, p. 164

[5] Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, p.176

[6] Otto J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, p.182-183

[7] Otto J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, p.359

[8] H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, deel 2, p. 362,366,369

[9] Idem, p.330

[10] Idem, p.362

[11] Idem, p.333

[12] Idem, p333

[13] Idem, p.354

[14] Idem, p.325

[15] Tony Lane, The Lion Concise Book of Christian Thought, p.155

[16] Walter A. Elwell, Evangelical Dictionary of Theology, p.1164

[17] Walter A. Elwell, p.1164

[18] Weeber, Pieter, De Uitverkiezing, Een Lofrede op Gods Soevereiniteit, p.8

[19] Weeber, p.13. Hij maakt een verwijzing naar preek 128 over de Vrije Genade in Letters of John Wesley, vol. 3, p.373-386

[20] Weeber, p.14

[21] Pinnock, H. Clark & Brow, Robert. C., Ontketende liefde, p.8

[22] Idem, p.11

[23] Idem, p.53-54

[24] Idem, p.65

[25] Idem, p.78

[26] Idem, p.98

[27] Denk aan de termen ‘noodzakelijkheid’ en ‘contingentie’ door mij verder niet behandeld.

[28] Soteria, themanummer Evangelische theologie voor de 21e eeuw, 19e jaargang 2002 nr. 1, p.61

Bibliografie

  • Bavinck, H, Gereformeerde Dogmatiek, deel 1 en 2 (Kampen: Kok 7e druk 1998)
  • Boer, William den, Duplex amor Dei (Apeldoorn: Instituut voor Reformatieonderzoek 2008)
  • Elwell, Walter A., Evangelical Dictionary of Theology (Basingstoke: Marshall Pickering 1985)
  • Jong, Otto J. de, Nederlandse Kerkgeschiedenis (Nijkerk: Callenbach 1985)
  • Kooi, C. van der, Als in een spiegel, God kennen volgens Calvijn en Barth (Kampen: Kok 2005 vierde, herziene druk)
  • Lane, Tony, The Lion Concise Book of Christian Thought (Tring: Lion Publishing 1987)
  • Pinnock, H. Clark & Brow, Robert. C., Ontketende liefde (Gorinchem; Ekklesia 2001)
  • Soteria, themanummer Evangelische theologie voor de 21e eeuw, 19e jaargang 2002 nr. 1 (Sliedrecht: Merweboek uitgeverij 2002)
  • Sproul, R.C., Vrije wil en genade (Kampen: De Groot Goudriaan 2008)
  • Weeber, Pieter, De Uitverkiezing, Een Lofrede op Gods Soevereiniteit (Dordrecht: Importantia Publishing 2010)
  • Zwanepol, K. en Campenhout, C.H. van (Eindredactie), Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland (Heerenveen: Protestantse Pers 2009)

De brieven van Paulus

Dit artikel is een vervolg op het leven van Paulus.

Brieven van Paulus.

3. Brieven van Paulus
3.1. Plaats in de Bijbel
Er zijn 13 brieven van Paulus bekend die in onze Bijbel zijn opgenomen, na het boek Handelingen. Ze staan op volgorde van lengte, dus niet chronologisch. De eerste negen brieven zijn brieven aan gemeenten, de laatste vier brieven worden de pastorale brieven genoemd, omdat ze aan een persoon zijn geschreven.

3.2. Datering
Over de dateringen van de brieven van Paulus zijn de verschillende meningen niet heel groot. Ik heb in een bijlage de jaartallen genoemd van de drie boeken die ik voor deze studie vooral gebruikt hebt.

3.3. Aanhef van de brieven
Brieven in de oudheid werden volgens een vaste structuur geschreven. Dit is gebleken uit de vele brieven die door archeologen zijn gevonden. Met name de aanhef van de brief hadden vaste elementen in een vaste volgorde:
– de naam van de briefschrijver
– de naam van de geadresseerd(n)
– de begroeting
– de mededeling, dat de briefschrijver om de gezondheid van de geadresseerde(n) tot de god(en) bidt
– een uitgesproken verlangen om tot de geadresseerde(n) te komen

Paulus blijft in zijn aanhef meestal grotendeels binnen deze structuur, maar neemt wel de vrijheid om dit op details anders in te vullen. Zo voegt hij bij zijn naam meestal zijn apostelambt toe in kleurrijke bewoordingen. En in plaats van een bede om lichamelijke gezondheid, wenst hij hen vaak ‘genade en vrede van God’ toe, d.w.z. de geestelijke gezondheid staat voorop.

3.4. Literair genre4
Voor Gordon Fee is het belangrijk om het literaire genre van een bijbelboek te kennen, als een van de sleutels om de inhoud beter te kunnen begrijpen. Hij noemt de brieven ‘occasional documents’, wat betekent dat ze zijn geschreven naar aanleiding van iets. Ten tweede zijn het documenten uit de eerste eeuw.

‘Occasional’ betekent dat ze zijn geschreven naar aanleiding van iets. We lezen dan wel de antwoorden, maar weten niet precies wat de vraag of probleem was of zelfs of er wel een probleem was. Dat houdt volgens Fee in dat ze niet primair als theologische verhandelingen zijn geschreven. Het zijn geen handboeken van de theologie van Paulus. Er zit wel theologie in verwerkt, je zou kunnen spreken van ‘toegepaste theologie’., maar wel altijd n.a.v. een specifieke situatie en aanleiding. We kunnen de brieven wel gebruiken om de christelijke theologie te ontdekken, maar de brieven zijn niet primair geschreven om de christelijke theologie uiteen te zetten. Het is altijd ten dienste van de aanleiding van de brief. Daarom is het belangrijk om goed te kijken wat de aanleiding van de brief was, welke zaken er spelen, wat de relatie is tussen Paulus en de gemeente, welke houding Paulus inneemt, etc.

Zes manieren om ons daarbij te helpen:
1. Bestudeer de historische context.
2. Lees de brief altijd in z’n geheel.
3. Bestudeer de literaire context.
4. Zoek naar de betekenis van de woorden, vooral de sleutelwoorden.
5. Realiseer je dat er probleemteksten zijn, omdat je de aanleiding niet kent. Alleen de lezers wisten waar het over ging. B.v. 1 Kor. 11:10 ‘vanwege de engelen’ en 1 Kor. 15:29 ‘dopen voor de doden’. We hebben dus soms een tekort aan kennis.
6. Zoek naar de betekenis voor de lezers van die tijd.

Samenvattend is dit voor Gordon Fee: The Epistles: Learning to Think Contextually.

Ondanks de kloof in tijd en omstandigheden, vindt Fee dat waar wij vandaag de dag vergelijkbare specifieke omstandigheden hebben met de christenen uit die tijd, Gods Woord aan ons hetzelfde is als Gods Woord aan hen.

Jack Hayford komt tot een vergelijkbare conclusie m.b.t. de toepassing: “Where these same problems exist in the modern church, the remedies are the same.”5

Vijf factoren die te maken hebben met hermeneutiek6:
Auteur, tekst, lezer, interpretatie, toepassing.

• Bij de auteur kun je denken aan de historische context, de bedoeling van de auteur, ed.
• Bij de tekst kun je denken aan de literaire context en alles wat met de inhoud van de tekst te maken heeft.
• Bij lezer kun je denken aan je eigen gekleurde bril (zoals je eigen kerkelijke achtergrond), waardoor het niet altijd makkelijk is om objectief te lezen. De moderne theorieën gaan ook vooral uit van de lezer om de betekenis te geven aan de gelezen tekst. Interactie tussen tekst en lezen staat momenteel centraal.
• Bij interpretatie kan het gaan om de betekenis te ontdekken voor de lezers van toen of voor de lezers van nu. Vaak wordt geprobeerd om dit via objectieve regels of methoden te doen. Een voorbeeld is te ontdekken of iets letterlijk of figuurlijk (beeldspraak) opgevat moet worden.
• Bij toepassing kun je denken aan wat voor gevolgen het lezen van de tekst heeft in het heden, d.w.z. wat kan (of moet) je er mee doen. De Bijbel roept ons immers op om niet alleen hoorders, maar ook daders van het woord te zijn! (Jak. 1:22). Toch moet de toepassing recht doen aan de tekst en de bedoeling van de tekst.

De eerste brief aan de Korinthiërs.

Vraag: Waar denk je als eerste aan als je aan de brieven aan de gemeente in Korinthe denkt?

Algemeen
• First Corinthians calls believers to be open to the gifts of the Spirit and to the Spirit of the gifts.7
• Orde op zaken in een jonge stadskerk.8
• De twee brieven aan de Korinthiërs vormen samen de grootste ons overgeleverde kerkordelijke verhandeling en zij leveren kostbare documentatie over de gang van zaken in de gemeenten ten tijde van de apostelen.9
• De brieven aan de Korinthiërs vormen samen een betrouwbare getuige van Paulus’ theologisch bepaalde pastorale aanwijzingen aan de gemeenten die hij stichtte.10
• 1 Korinthe geeft ons een fascinerend en waardevol inzicht in de pastorale theologie van Paulus, dat wil zeggen: in zijn benadering van de van de diverse onderwerpen en problemen in zijn gemeenten. Hij bekijkt alles vanuit het perspectief van zijn eigen geloof in God en Christus, waaruit ook zijn opvattingen over de mens en verlossing voorkomen.11
• 1 Corinthians is, in literary terms, Paul’s greatest achievement, perhaps the finest single piece of writing in the New Testament. It reaches one of its heights, beautifully coordinated to the specific circumstances addressed, in the description of the Church as the body of Christ, animated by a single, divine Spirit (1 Corinthians 12:12-30), that guides believers better than the Torah.12

Tijdvak
56 n. Chr.

Schrijver
Paulus, samen met Sostenes, waarschijnlijk zijn secretaris en medewerker (1:1).

Stad
Korinthe ligt in het zuiden van het huidige Griekenland, (in de Bijbel vaak Achaje13 genoemd), in het smalle gedeelte waar het schiereiland begint. Het noorden werd destijds Macedonië genoemd. Zowel in het noorden als zuiden van de stad liggen een aantal havensteden, waar Kenchreeën de bekendste van is, zodat het een belangrijk onderdeel uitmaakte van de internationale handelsroute en dus ook een handelsstad was.

De stad Korinthe werd omstreeks 146 v. Chr. door de Romeinen verwoest en 100 jaar later liet Julius Ceasar haar weer opbouwen. Er vestigde zich een grote bevolking van kolonisten, hoofdzakelijk vrijgelaten slaven uit Rome. Daarbij voegden zich een aantal Grieken en er was een Joodse kolonie. In Paulus’ tijd waren er al meer dan 700.000 inwoners, voor een groot deel slaven. Zowel door het feit dat Korinthe een handelsstad en havenstad was en de bontgeschakeerde bevolking, maakte van de stad een plaats van zedeloosheid en uitwassen. De stad stond wel bekend om z’n hoge cultuur en rijkdom (kunstacademies, gehoorzalen, filosofie scholen, etc.), maar dit hield het zedelijk bederf niet tegen. Bekende uitdrukkingen als ‘een Korinthisch drankfeest’ en ‘drinken als een Korinthiër’ waren spreekwoordelijk. Ook de uitdrukking ‘doen als een Korinthiër’ zou slaan op het plegen van ontucht.

Ontstaan van de gemeente
Paulus heeft de gemeente in Korinthe gesticht tijdens zijn tweede zendingsreis. We vinden dit verhaal in Hand. 18:1-17 (zie ook 1 Kor. 4:15). Volgens zijn vaste gebruik predikte hij eerst in de plaatselijke synagoge met het doel bekeerlingen (volgelingen van Jezus) te maken (18:4). Nadat Silas en Timoteüs zich bij hem aansloten (18:5) wijdt hij zich fulltime aan de prediking. Door het heftige verzet van de joden, besloot hij zich alleen nog maar tot de heidenen (niet-joden) te wenden en zien we het begin van een (huis) gemeente bij Titius Gajes (18:7, zie ook Rom. 16:23 en 1 Kor. 1:14). Velen kwamen tot bekering en lieten zich dopen (18:8). Paulus verblijft 18 maanden in Korinthe (18:11) totdat de joden zich zo hevig tegen Paulus verzetten, dat ze hem voor de landvoogd brengen. Enige dagen later vertrekt Paulus uit Korinthe en gaat naar Efeze (18:19) en weer terug naar Antiochië (18:22). Daarmee was zijn tweede zendingsreis ten einde. Het lijkt erop dat Paulus geen oudsten heeft aangesteld in deze gemeente in deze periode. Daarop wijzen o.a. de tekst in 6:5, waar de gemeenteleden recht gaan zoeken bij de ongelovigen. Ook worden geen oudsten genoemd of aangesproken op hun verantwoordelijkheid bij de problemen in de gemeente. Aan het eind van de eerste brief aan Korinthe lijkt Paulus drie mensen aan te bevelen om de leiding op zich te nemen en door de gemeente ook geaccepteerd te worden (16:15-18).

Vier brieven
Paulus heeft in totaal vier brieven naar de gemeente in Korinthe geschreven. Daaruit blijkt een grote (emotionele en pastorale) betrokkenheid en toewijding van Paulus bij deze gemeente. Wellicht hadden ze deze extra zorg ook wel nodig, gezien de hoeveelheid problemen die ze hebben.

De eerste brief is niet bewaard gebleven. Paulus noemt deze in 1 Kor. 5:9, waarin hij ook al problemen aan de orde stelt en adviezen geeft. (5:9-10). Het lijkt erop dat er niets is veranderd op het gebied van de ernstige (dus niet alleen de seksuele) zonden. Geldgierigen, oplichters en afgodendienaars worden veroordeeld in de eerste (verloren gegane) brief.

Vanuit Efeze schreef Paulus de tweede brief (onze eerste), n.a.v. een brief met vragen die de gemeente aan Paulus had geschreven en die door drie broeders is bezorgd (16:17). Met deze brief wil Paulus antwoord geven op hun vragen en hen ook op de hoogte stellen van een gepland bezoek van Paulus aan de gemeente. Hij wilde via Macedonië naar Korinthe komen en daar overwinteren (16:5-7). Mogelijk wil Paulus in die tijd ook oudsten aanstellen, zoals hij vaak deed bij een tweede bezoek aan een door hem gestichte gemeente. Blijkbaar is dit tweede bezoek op een teleurstelling uitgelopen, want Paulus waarschuwt dat hij bij een volgend bezoek ‘niets zal ontzien’ (2 Kor. 13:2). Vanaf dit punt wordt de geschiedenis ingewikkeld, maar met de gegevens uit 2 Korinthiërs komen wij tot de volgende reconstructie. Het lijkt erop dat Paulus had besloten om zijn volgende en laatste bedoelde reis naar Macedonië te laten beginnen bij Korinthe en na Macedonië ook een tweede keer naar Korinthe terug te keren (2 Kor. 1:15-16). Omdat de berichten vanuit Korinthe na zijn teleurstellende bezoek ongunstig bleven, besloot hij zijn plan te wijzigen en eerst naar Macedonië te gaan. Hij wilde niet nog eens zo’n confronterend bezoek brengen. Dit werd de Korinthiërs meegedeeld in een ‘tranenbrief’ (2 Kor. 2:3-4), die ook verloren is gegaan. Pas rond de zomer van 57 gaat hij vanuit Efeze opnieuw op reis via Macedonië met bestemming Korinthe (verg. Hand. 20:1-3). Ergens vanuit Macedonië schrijft hij zijn vierde (de tweede bewaard gebleven) brief aan de Korinthiërs en stuurt deze vooruit naar de gemeente. Of hij bij zijn aankomst uiteindelijk oudsten aanstelt is niet te bewijzen, maar het is wel waarschijnlijk. Temeer als wij rekening houden met een brief van de kerk van Rome gericht aan de gemeente van Korinthe omstreeks het jaar 69. In dat jaar vermaant de kerk van Rome de gemeente van Korinthe, omdat er een aantal door de apostelen aangestelde oudsten onwettig afgezet is (zie 1 Clemens 44.47.57). Zelfs 12 jaar na het laatste bezoek van Paulus blijkt de gemeente nog steeds problemen te ondervinden in de onderlinge relaties van de leden.

Belangrijkste thema’s
1.1. aanleiding van de brief
De aanleiding voor deze brief is een brief met vragen die de gemeente aan Paulus heeft gestuurd (7:1). Zij hadden een aantal vragen en problemen waar ze van Paulus een antwoord verwachten. Bovendien heeft hij verhalen (roddels) gehoord (1:11 en 5:1) over aanvullende problemen die er in de gemeente zouden spelen die de gemeente zelf niet noemt in hun brief. Deze stelt Paulus ook aan de orde.

1.2. problemen in de gemeente
Het is opvallend dat Paulus verkiest eerst de problemen te bespreken die hem niet door de afvaardiging van de gemeente, noch door hun brief, ter ore zijn gekomen. Hiermee geeft hij een duidelijk signaal dat zij enkele van de meest ernstige problemen op zijn minst onderschatten. Aan het probleem van twisten en persoonsverheerlijking wijdt hij niet minder dan vier hoofdstukken. Wat veel lezers van deze brief opvalt is, dat uit de rest van de brief niet te bespeuren is hoe en zelfs óf de ‘partijen’ inhoudelijk van elkaar verschilden.

In ieder geval, na de problemen van de twisten uitgebreid besproken te hebben, eindigt Paulus met een waarschuwing dat als de Korinthiërs niet willen dat hij met zijn stok (4:21), het vaderlijke tuchtmiddel, komt, zij hun zelfvoldaanheid moeten loslaten.

1.2.1. problemen door Paulus gesignaleerd
• Het probleem van de onderlinge twisten en grove zonden (1:10-6:20).
De volgende drie problemen heeft Paulus in antwoorden aan de gemeente tussengevoegd.
• Hoofdbedekking bij bidden en profeteren (11:2-16)
• Misbruiken bij het avondmaal (11:17-34)
• De opstanding van de doden (15)

1. Onderlinge twisten en grove zonden.
Probleem: twisten (1:11), ze zijn vleselijk (3:3), nijd en twist (3:3), ze zijn opgeblazen (4:18 en 5:2), hoererij (5:1 en 6:16), roemen in de verkeerde dingen (5:6), met verkeerde mensen omgaan (5:10), recht zoeken bij de ongelovigen (6:6).
Oplossing: weest eenstemmig en laten er geen scheuringen zijn (1:10), bedroeven (5:2), hoereerder uit uw midden verwijderen (5:2), het oude zuurdeeg weg doen (5:7), niet met zondaars omgaan of eten (5:11), wijze mensen zoeken om een uitspraak te doen (6:5), ontvlucht de hoererij (6:18), verheerlijk God met je lichaam (6:20).

2. Hoofdbedekking.
Probleem: mannen bidden of profeteren met bedekte hoofden (11:4), vrouwen bidden of profeteren met onbedekte hoofden (11:5).
Oplossing: onbedekte hoofden voor de mannen en bedekte hoofden voor de vrouwen (11:7,10)

3. Misbruiken avondmaal.
Probleem: verdeeldheid (11:18), hongerig of dronken aan het avondmaal (11:21), op onwaardige wijze aan het avondmaal deelnemen (11:27).
Oplossing: thuis eten (11:34), zich zelf beproeven (11:28), op elkaar wachten (11:33).

4. Opstanding der doden.
Probleem: zeggen dat er geen opstanding der doden is (15:12), zinloosheid (15:32)
Oplossing: de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden (15:52), standvastig en onwankelbaar zijn (15:58). God zal ons opwekken door zijn kracht (6:14).

1.2.2. Onderwerpen (problemen) door de gemeente aangedragen
Deze punten zijn te herkennen aan het feit dat ze beginnen met de zinsnede: “Wat nu de punten betreft” of “ten aanzien van”. Dit wordt vijf keer genoemd.
• Omgaan met een vrouw (7:1)
• Het eten van (offer)vlees (8 tm 10)
• De geestelijke gaven (12 tm 14)
• De collecte voor de heiligen (16:1-9)
• De komst van broeder Apollos (16:12)

1. Omgaan met een vrouw.
Probleem: Wel of niet trouwen? Wel of niet scheiden? Wel of niet seksueel contact met een vrouw?
Oplossing: Het huwelijk is goed en verstandig (7:2). Seksueel contact binnen het huwelijk is normaal en gewenst (7:3). Ongetrouwd blijven is ook goed (7:7). Trouwen is beter dan branden van begeerte (7:9). Echtscheiding is niet Gods wil, ook niet als de partner ongelovig is (7:10-13). De staat waarin je bent als de Here je roept, is de juiste (7:17).

Dit lijken eenvoudige oplossingen, maar in de jaren en eeuwen die daarna kwamen, werd het celibaat en de seksuele onthouding als belangrijker verkondigd, wat de aanzet tot het verplichte celibaat voor geestelijken heeft geleid. Dit is vooral gebaseerd op de uitdrukking over de ‘onverdeelde toewijding aan de Here” uit 7:35. Dit schrijft Paulus volgens mij met het oog op zijn eindtijdverwachting, dat er nog maar weinig tijd was (7:29-31).

2. Het eten van offervlees.
Probleem: Mag er offervlees gegeten worden? (8:4).
Oplossing: Alle vlees mag gegeten worden (10:25). Als je weet dat het gewijd offervlees is, is het beter om het niet te eten (10:28).

Vraag: Hoe kun je deze tekst vandaag de dag toepassen?

3. De geestelijke gaven14.
Probleem: Oplossing:
onkunde (12:1), Instructie door Paulus (12:1)
gebrek aan liefde (13:1-13), liefde (13:1-13)
teveel nadruk op spreken in tongen (14:9 en 14:19), meer profeteren (14:5)
geen vertaling van spreken in tongen (14:13 en 14:28), vertaling, anders zwijgen (14:13)
geen toetsing van profetie (14:29) toetsing (14:29)
geen orde (14:33 en 14:40), orde (14:33 en 14:40)
sprekende vrouwen (14:34), zwijgen en thuis vragen (14:34-35)

Het probleem met de gaven: uit deze hoofdstukken blijken een aantal problemen. Ten eerste zijn alle gaven even belangrijk. Ten tweede zijn de gaven geen persoonlijk bezit van de ontvanger. Ten derde hebben de gaven een duidelijk doel. Ten vierde hebben gaven geen zin zonder de liefde. Tenslotte, is orde ook heel belangrijk.

Deze tekst van “de vrouwen moeten zwijgen in de gemeente” (14:34) is vaak gebruikt om alle vrouwen uit te sluiten van taken in de gemeente. Dat is hier niet aan de orde. De context van dit gedeelte is het gebruik van de geestelijke gaven en volgens Joël 2:28-31 zullen zowel de mannen als de vrouwen profeteren. Daarmee kunnen vrouwen ook niet uitgesloten worden van het gebruik van de geestelijke gaven (zie Hand. 2:14-21). Bedoeld wordt waarschijnlijk15 het gebruik in de gemeente van Korinthe dat de vrouwen luidruchtig waren en door de dienst heen vragen aan elkaar gingen stellen. Daarmee werden de diensten zeer wanordelijk. Door te zwijgen (als anderen aan het woord waren) werd dit probleem opgelost. Er is m.i. geen sprake van een absoluut zwijgen. De hele context van dit gedeelte is hoe de orde in de gemeente weer hersteld kan worden in de wekelijkse diensten.

4. De collecte.
Probleem: Hoe moeten wij geld inzamelen? (16:1).
Oplossing: Elke eerste dag van de week naar vermogen thuis (!) iets wegleggen (16:2).

5. De komst van Apollos.
Probleem: Apollos wilde niet naar de gemeente in Korinthe komen (16:12).
Oplossing: Hij zal komen zodra het hem uitkomt (16:12).

Sleutelwoord
Gemeente-organisatie
Sleutelvers
“Een ander fundament, dan die er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen” (3:11)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-9
1. De verschillen in de gemeente, hfdst. 1:10-4:21
2. Het peil van de moraal in de gemeente, hfdst. 5-10
3. Kerkelijke en dogmatische vragen van de gemeente, hfdst. 11:15
Slot, zakelijke en persoonlijke opmerkingen, hfdst. 16


2. De tweede brief aan de Korinthiërs.
Algemeen
• Second Corinthians: human frailty can overcome weakness and trial through God’s presence and grace.16
• Profiel van een evangeliedienaar17
• Kan men van de Eerste brief aan de Korinthiërs zeggen dat het een ‘document over de kerk’ is, waarin Paulus regels geeft voor een harmonische ontwikkeling van de gemeente, deze Tweede brief zou men een ‘document van het apostel-ambt’ kunnen noemen. Ook brengt deze brief ons meer dan al zijn andere brieven nader tot de persoon van Paulus.18

Schrijver
Paulus, samen met Timoteüs (1:1).

Belangrijkste thema’s
• Een definitief afdoen met vroegere problemen en fouten. Paulus geeft uiting aan zijn vreugde over het berouw van de Korinthiërs: 1:6-7; 7:2-16.
• Voorbereiding van de grote inzameling voor de armen van de gemeente in Jeruzalem: 8:6; 9:1-15.
• Verdediging van het apostelambt, dat door tegenstanders van Paulus aangevallen werd: hfdst. 10-12.
• Aankondiging van zijn aanstaande (derde) bezoek: 13:1-10.

Sleutelwoord
dienen

Sleutelvers
“Daarom, nu wij deze bediening hebben, die ons door barmhartigheid is toevertrouwd, verliezen wij de moed niet…” (4:1)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-11
1. De apostel gerustgesteld (misverstanden opgehelderd), hfdst. 1:12-7:16
2. De apostel in zorg (hulpverlening aan de gemeente van Jeruzalem), hfdst. 8-9
3. De apostel rekent af (met Judaïserende tegenstanders), hfdst. 10:1-12:18
Slot, hfdst. 12:19-13:13

3. De brief aan de Galaten
Algemeen
Galatians reaffirms salvation by grace alone, and that saving faith is to be expressed as living faith19

Schrijver
Paulus (1:1).

Ontstaan van de gemeente
Gesticht door Paulus in het begin van zijn tweede en derde zendingsreis. (Hand. 16:6, 18:23)

Sleutelwoord
vrijheid

Sleutelvers
“Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen.” (5:1)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-10
1. Paulus bewijst, dat hij een waar apostel van Jezus Christus is, hfdst. 1:11-2:21
2. Paulus verkondigt het ware Evangelie van Jezus Christus, hfdst. 3:1-18
3. De plaats van de wet in Gods plan, hfdst. 3:19-4:31
4. Rechtvaardiging door geloof en: hoe te leven, hfdst. 5:1-6:10
Slot, hfdst. 6:11-18

4. De brief aan de Efeziërs
Algemeen
Ephesians details the resources and means by which Christ’s church fulfills her call.20

Schrijver
Paulus (1:1).

Ontstaan van de gemeente
Gesticht door Paulus (Hand. 19:8-10 en 20:18-38), waar hij 2 jaar verbleef.

Sleutelwoord
gemeente

Sleutelvers
“En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.” (1:22-23)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-2
1. Dogmatisch gedeelte: de gemeente van Jezus Christus, hfdst. 1:3-3:21
2. Vermanend, praktisch gedeelte, hfdst. 4:1-6:20
Slot, hfdst. 6:21-24

5. De brief aan de Filippenzen
Algemeen
Philippians: the renewed mind is a key to harmony in relationships and to victory in daily living.21

Schrijver
Paulus en Timoteüs (1:1).

Ontstaan van de gemeente
Gesticht door Paulus (Hand. 16:12-40 en 20:6). Zij steunden hem financieel (2:25, 4:10,18).

Sleutelwoord
vreugde

Sleutelvers
“Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u!” (4:4)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-11
1. Persoonlijke mededelingen, hfdst. 1:12-26
2. Aansporingen tot een volmaakte levenswandel, hfdst. 1:27-2:18
3. Mededelingen over de medearbeiders, hfdst. 2:19-30
4. Waarschuwingen voor de gemeente, hfdst. 3:1-4:3
5. Aansporingen voor de gemeente, hfdst. 4:4-9
Slot, hfdst. 4:10-23

6. De brief aan de Kolossenzen
Algemeen
Collosians sets forth the universal lordship of Christ in creation, in the church, and in salvation.22

Schrijver
Paulus en Timoteüs (1:1).

Ontstaan van de gemeente
Onbekend. Paulus kent de gemeente niet (1:4 en 2:1). Wellicht gesticht door Epafras (1:7).

Sleutelwoord
volkomenheid

Sleutelvers
“Want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk.” (2:9)

Indeling
Inleiding, hfdst. 1:1-12
1. Leerstellig gedeelte: Christus de Heer, hfdst. 1:13-29
2. Vermanend gedeelte: de gemeente, hfdst. 2:1-23
3. Praktisch gedeelte: de Christus, hfdst. 3:1-4:6
Slot: persoonlijke mededelingen, hfdst. 4:7-18

7. De eerste brief aan de Tessalonicenzen
Algemeen
The Thessalonian epistles balance the truths that kingdom graces are present now, but kingdom glory is yet to come.23

Schrijver
Paulus en Silvanus en Timoteüs (1:1).

Ontstaan van de gemeente
Gesticht door Paulus (Hand. 17:1-10).

Sleutelwoord
wederkomst

Sleutelvers
“Moge Hij uw harten versterken, zodat zij onberispelijk zijn in uw heiligheid voor onze God en Vader bij de komst van onze Here Jezus met al zijn heiligen.” (3:13)

Indeling
1. Persoonlijk deel (Paulus en de Tessalonicenzen), hfdst. 1-3
2. Leerstellig deel (vermaning en onderwijzing), hfdst. 4-5

8. De tweede brief aan de Tessalonicenzen
Algemeen
The Thessalonian epistles balance the truths that kingdom graces are present now, but kingdom glory is yet to come.24

Schrijver
Paulus en Silvanus enTimoteüs (1:1).

Sleutelwoord
tekenen

Sleutelvers
“Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren.” (2:3)

Indeling
1. Persoonlijk deel (een woord voor allen), hfdst. 1
2. Leerstellig deel (een woord voor de dwepers), hfdst. 2
3. Praktisch deel (een woord voor de gemeente), hfdst. 3

De pastorale brieven
De brieven aan Timoteüs en Titus worden de pastorale (herderlijke) brieven genoemd, omdat de inhoud ervan voornamelijk bestaat uit inlichtingen en aanwijzingen voor de organisatie en leiding van de christelijke gemeente. De pastorale brieven zijn de enige brieven die Paulus schreef aan uitsluitend medearbeiders in het Koninkrijk van God. Daarin onderscheiden zij zich van al zijn andere brieven, ook van die aan Filemon, want dat is een zuiver persoonlijke brief.

Schrijver
Wie de auteur van deze brieven is, wordt duidelijk uit de brieven zelf. Daarin treedt Paulus tegemoet als:
• apostel van Jezus Christus, 1 Tim. 1:1 en 2 Tim. 1:1
• dienstknecht van God en apostel van Jezus Christus, Titus 1:1
• prediker, apostel en leraar voor de heidenen, 2 Tim. 1:1
• vriend van Timoteüs’ familie, 2 Tim. 3-5
• geestelijk vader van Timoteüs en Titus, 1 Tim. 1:2, 2 Tim. 1:2, Titus 1:4
• degene die Timoteüs heeft bevestigd, 2 Tim. 1:6
• leraar van Timoteüs en Titus, 2 Tim. 3:10, Titus 1:4-5
• gevangene te Rome, 2 Tim. 1:8, 17

9. De eerste brief aan Timoteüs
Algemeen
Paul’s letters to Timothy mark the path of practical, obedient behaviour, especially for church leaders.25

Sleutelwoord
herderschap

Sleutelvers
“Zie toe op uzelf en op de leer, volhard in deze dingen!” (4:16)

Indeling
1. Adressering en zegenbede, hfdst. 1:1-2
2. Regels voor de gemeente, hfdst. 2:1-3:16
3. De juiste houding van de gemeente, hfdst. 4:1-11
4. De goede zielszorg, hfdst. 4:12-6:2
5. Tegen de vrome zelfzucht, hfdst. 6:3-21

10. De tweede brief aan Timoteüs

Algemeen
Paul’s letters to Timothy mark the path of practical, obedient behaviour, especially for church leaders.26

Tijdvak
67 n. Chr. Dit wordt beschouwd als de laatste brief van Paulus.

Sleutelwoord
trouw

Sleutelvers
“En is iemand kampvechter, dan ontvangt hij de krans alleen, als hij volgens de regels van de kamp heeft gestreden.“ (2:5)

Indeling
Inleiding: adressering en zegengroet, hfdst. 1:1-2
1. Aansporing om trouw te zijn, hfdst. 1:3-2:13
2. Aanmaning, tegen de dwaalleraars te strijden, hfdst. 2:14-4:8
Slot: opdrachten, mededelingen en groeten, hfdst. 4:9-22

11. De brief aan Titus
Algemeen
Titus and Philemon characterize practical healthy relationships among the faithful.27

Tijdvak
66 n. Chr.

Sleutelwoord
verantwoording

Sleutelvers
“Opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstig van ons hebbe te zeggen.” (2:8)

Indeling
Inleiding, 1:1-4
1. Vermaningen aan het adres van de gemeenteleiders, hfdst. 1:5-16
2. Vermaningen aan het adres van de gemeenteleden, hfdst. 2:1-3:11
Slot: persoonlijke vraag, opdrachten, groeten, hfdst. 3:12:15

12. De brief aan Filemon
Algemeen
Titus and Philemon characterize practical healthy relationships among the faithful.28

Schrijver
Paulus.

Sleutelwoord
broederschap

Sleutelvers
“…nu niet meer als slaaf, maar als meer dan slaaf, als een geliefde broeder.” (v.16)

Indeling
1. Inleiding, vers 1-7
2. Thema, vers 8-21
3. Slot, vers 22-25


Dateringen brieven van Paulus

A: Todd Wilson,De apostel Paulus
B: Jack Hayford, The Hayford Bible Handbook
C: Ernst Aebi, orte inleiding tot de Bijbelboeken

Brieven: A: B: C:
Romeinen 55 56/57 voorjaar 56
1 Korinthiërs 52 56 lente 55
2 Korinthiërs 52 56 winter 55/56
Galaten 50 49 begin 54
Efeziërs 59 60 eind 60, begin 61
Filippenzen 59 62 eind 61, begin 62
Kolossenzen 59 61 eind 60, begin 61
1 Tessalonicenzen 50 51 begin 51
2 Tessalonicenzen 50 51 eind 51
1 Timoteüs 61 62 63
2 Timoteüs 65 67 64
Titus 61 66 64
Filemon 59 61

NB, andere theologen kunnen tot andere dateringen of zelfs auteurschap komen.

Voetnoten:4 Fee, Gordon D., How to Read the Bible for All Its Worth (Hoofdstuk 3).
5 The Hayford Bible Handbook, p.356
6 De wetenschap die zich bezighoudt met het opstellen van de regels voor de exegese.
7 Hayford, Jack, The Hayford Bible Handbook, p.354
8 Anderson, R.Dean, 1 Korinthiërs, subtitel van het boek
9 Aebi, Ernst, Korte inleiding tot de bijbelboeken, p.135
10 Todd Wilson, De apostel Paulus, p.16
11 De apostel Paulus, p.14
12 Chilton, Bruce & Good, Deidre, Starting New Testament Study, p.69
13 Hand. 18:12, 27; 19:21; Rom. 15:26; 1 Kor. 16:15; 2 Kor. 1:1; 9:2; 11:10; 1 Tess. 1:7v.
14 Zie ook Woord en Geest, p.346-379, voor het gedeelte over 1 Korinthiërs, p.350-365.
15 Zie het boekje met het officiële standpunt van ‘Foursquare’ over de plaats van de vrouw: Women in Leadership Ministry. Hier worden diverse teksten over de vrouw in de gemeente behandeld.
16 The Hayford Bible Handbook, p.363
17 Spanje, T.E. van, 2 Korinthiërs, subtitel van het boek
18 Korte inleiding tot de bijbelboeken, p.140
19 The Hayford Bible Handbook, p. 371
20 The Hayford Bible Handbook, p. 378
21 The Hayford Bible Handbook, p. 387
22 The Hayford Bible Handbook, p. 392
23 The Hayford Bible Handbook, p. 398
24 The Hayford Bible Handbook, p. 398
25 The Hayford Bible Handbook, p. 409
26 The Hayford Bible Handbook, p. 409
27 The Hayford Bible Handbook, p. 419
28 The Hayford Bible Handbook, p. 419

Het leven van Paulus

Leerdoelen:

· Een globaal overzicht geven van het leven en de reizen van de apostel Paulus.
· Een overzicht geven van de grote lijnen van de twee brieven van Paulus aan de gemeente in Korinthe.
· Enkele algemene principes behandelen die betrekking hebben op (bijna) alle brieven van Paulus.

Inleiding:
Dit artikel beschrijft het leven en de reizen van Paulus. In een volgend artikel geef ik een kort overzicht van de brieven van Paulus.

Thema’s:

De volgende thema’s komen aan bod: het leven van Paulus, zijn reizen en zijn brieven.

1. Leven van Paulus

1.1. Persoon

Paulus heeft een grote rol gespeeld in de verbreiding van het christelijke geloof en het schrijven van grote delen van het Nieuwe Testament. Kennis van zijn persoon en leven kan helpen om zijn brieven beter te begrijpen. Vaak hebben we een beeld van hoe Paulus was, gebaseerd op sommige van zijn uitspraken of de onvolledige interpretatie van zijn uitspraken, dat dit geen recht doet aan de persoon en het werk van Paulus en de betekenis van hem voor de verspreiding van het christendom.

1.2. levensloop (3 fasen1)

1.2.1. geboorte en jeugd

Paulus is geboren in de stad Tarsus, de hoofdstad van de provincie Cilicië in het zuidoosten van het huidige Turkije. Volgens de woorden van Paulus in Hand. 21:39 ‘een welbekende stad” (NBG) of ‘niet onbelangrijke stad’ (NBV). Tarsus stond bekend als een centrum van wetenschap en was ook belangrijk in politiek, economisch en militair opzicht. Paulus was een Romeinse staatsburger, een belangrijk recht dat hij waarschijnlijk erfde van zijn ouders (of alleen van zijn vader). Deze rechten kwamen Paulus goed van pas tijdens zijn reizen en hij doet er ook een beroep op als hij in moeilijke omstandigheden zit (Hand. 16:37-39; 22:25-29; 25:7-12). Paulus had één zuster die in Jeruzalem woonde (Hand. 23:16). Het meest waarschijnlijke is dat Paulus nooit getrouwd is geweest (1 Kor. 7:8). Naast het Romeinse burgerschap was Paulus ook, en vooral een jood2, een feit waarover hij zich bij verschillende keerpunten in zijn brieven op beroept. Zo geeft hij in zijn brief aan de Filippenzen een samenvatting van zijn joodse afkomst: “besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeërs; naar de wet een Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk” (Fil. 3:5-6; zie Gal. 1:13-17; 1 Kor. 15:8-10; 2 Kor. 11:22; Rom. 11:1).

Paulus groeide op in Jeruzalem en kreeg daar een opleiding aan de voeten van Gamaliël, een vooraanstaande joodse schriftgeleerde (Hand. 22:3). Hij beschrijft zijn opleiding als ‘opgeleid met nauwkeurige inachtneming van de wet onzer vaderen’(Hand. 22:3). Dat betekent dat hij al zijn tijd had besteed aan het bestuderen van de joodse geschriften, het Oude Testament. Bovendien zegt Paulus dat hij zich vol overgave had ingezet voor het aloude bestuderen van de joodse geschriften en de mondelinge traditie, die hij de ‘vaderlijke inzettingen’ noemt (Gal. 1:14). Paulus was dus geen doorsnee-jood, maar was opgeleid volgens de bijzondere traditie van het judaïsme. Hij was een farizeeër met de wetsopvatting van de farizeeërs (Fil. 3:6). Farizeeërs waren, zoals Paulus erkent, een van de meest nauwgezette sekten van het judaïsme (Hand. 26:5). Ze waren bijvoorbeeld zeer strikt wat betreft rituele reinheid en nauwgezette naleving van de joodse wetten. Deze wettische opleiding had tot gevolg dat Paulus het joodse geloof fanatiek en ten koste van alles wilde beschermen.

Van beroep was Paulus ‘tentenmaker’ (Hand. 18:3; 20:34-35), wat inhield dat hij ook leerbewerker was, een vak dat hij waarschijnlijk tijdens zijn studietijd had geleerd. Paulus verdiende hetzelfde als andere handswerklieden, wat een bescheiden inkomen inhield. Toch was hij er trots op dat hij met zijn eigen handen werkte (1 Kor. 4:12), zodat hij de gemeenten geen financiële last hoefde op te leggen (1 Thess. 2:9, 2 Thess.3:8-9; 2 Kor. 6:5; 11:23; 1 Kor. 9:3-18). Hoewel hij recht had op vergoeding voor zijn dienst, predikte Paulus het Evangelie om niet (1 Kor. 9:18).

Het leven van Paulus in de periode vóór zijn bekering werd gekenmerkt door de vervolging van christenen (Gal. 1:13,23; 1 Kor. 15:9; Fil. 3:6; Hand. 22:4, 1 Tim. 1:13). Dit wordt uitvoerig beschreven door Lucas in Handelingen (8:3, 9:2; 22:4; 26:10-11). Maar waarom vervolgde Paulus de christenen? Wat stond hem zo tegen en waarom nam hij zulke buitengewone maatregelen om de gemeente van God te verwoesten (Gal. 1:13)? Wij krijgen de indruk dat deze daad van vervolging voortkwam uit zijn extreme ijver voor de ‘vaderlijke inzettingen’ (Gal. 1:14; Fil. 3:5-6; Hand. 22:3-4). Paulus was een fanatieke farizeeër, die de aanbidding door de eerste christenen van een gekruisigde en (onmiskenbaar) vervloekte crimineel (zie Deut. 21:23) als uiterst schandelijk beschouwde (zie 1 Kor. 1:17, 18, 23). Paulus nam blijkbaar ook aanstoot aan de manier waarop de bekeerlingen tot het christendom met de joodse wetten omgingen. Hoewel het niet waarschijnlijk is dat de joodse bekeerlingen geheel afstand hebben genomen van hun vroegere levenswijze, weten we dat ze anders tegen de wet hebben aangekeken, vanwege het werk van Christus. Ze zullen ook een andere visie hebben gekregen op niet-joden, en hun houding tegenover hen hebben gewijzigd. Dit alles wekte ongetwijfeld de woede op van een fanatieke jood als Paulus.

1.2.2. bekering

Toen Paulus op de weg naar Damascus, om de gemeente daar te vervolgen, werd geconfronteerd (op een spectaculaire manier) met de opgestane Jezus Christus, vond er een radicale verandering plaats in zijn leven. Het is opmerkelijk dat de bekering van Paulus op drie plaatsen in het boek Handelingen wordt beschreven (Hand. 9, 22 en 26), terwijl het boek Handelingen geen biografie van Paulus is. In deze verhalen vallen diverse aspecten op:

1. Paulus’ bekering ging vergezeld van een specifieke roeping om het Evangelie aan de heidenen te brengen. Hij werd dus niet alleen bekeerd, maar geroepen (apart gezet) om te dienen als een ‘uitverkoren werktuig’ van Christus om Zijn Naam aan de heidenen bekend te maken (Hand. 9:15).

2. Paulus zou veel moeten lijden omwille van het Evangelie. De opgestane Heer zegt tegen Ananias: “Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet terwille van mijn naam.” (Hand. 9:16). Zoals zijn levensloop en de inhoud van zijn brieven aantonen werd de bediening van Paulus bepaald door zijn bereidheid om ontberingen te verduren omwille van het Evangelie voor de heidenen.

In Galaten 1:13 – 2:10 is Paulus heel summier over zijn bekering, en beschrijft meer wat voor gevolgen dit voor zijn leven en bediening heeft gehad. Paulus zegt ook nadrukkelijk (zie Jer. 1:1:5) dat hij al geroepen was door God vanaf zijn geboorte. We zullen zien dat ook in zijn nieuwe roeping Paulus zich voor meer dan 100% geeft.

1.2.3. voorbereiding en eerste optreden

Na zijn ontmoeting met de opgestane Jezus, bleef Paulus ‘enige dagen’ in Damascus, waar hij in de plaatselijke synagoge verkondigt dat Jezus de Zoon van God is (Hand. 9:19-20). Dat wekte eerst verbazing, maar later vijandschap, want Handelingen vertelt ons dat de joden daar van plan waren hem te doden (9:23). Daarom moest Paulus Damascus in het geheim verlaten (Hand. 9:25, 2 Kor. 11:33). Van daar reist hij verder naar Arabië (Gal. 1:17), dit gedeelte wordt niet vermeld in Handelingen 9. Dit wordt wel het ‘tijdgat in Handelingen’ genoemd. We weten niets van het doel en de duur van zijn verblijf in Arabië, maar we kunnen ons voorstellen dat hij daar verder nagedacht heeft over de betekenis en de gevolgen van zijn ontmoeting met de opgestane Heer. In elk geval ging Paulus daarna weer naar Damascus en vandaar pas drie jaar later naar Jeruzalem. In Jeruzalem werd hij voorgesteld aan de leiders van de vroege kerk: Petrus (in het Aramee: Cefas) en Jacobus, de broer van Jezus (Gal. 1:18-19; vgl. Hand. 9:26-30). Hier begin klaarblijkelijk ook zijn vriendschap met Barnabas met wie hij later zal gaan reizen. Na een kort verblijf van slechts vijftien dagen in Jeruzalem (waar ze hem weer willen ombrengen, Hand.9:28) ging Paulus terug naar zijn geboortestad Tarsus in Cilicië. Van daar werd hij door Barnabas speciaal opgezocht en meegenomen naar de gemeente in Antiochië (Hand. 11:25-26; Gal. 1:21). Antiochië werd vervolgens Paulus’ uitvalsbasis voor zijn zendingsreizen en zijn apostelschap in de komende jaren. Antiochië was de hoofdstad van Syrië en de derde stad in het Romeinse rijk. Deze stad zou ook nog eeuwen lang invloedrijk zijn in de geschiedenis van het Christendom.

Hier zien we het begin van de financiële ondersteuning van de gemeente in Jeruzalem (Hand. 11:29-30), een onderwerp wat in diverse brieven van Paulus terugkomt (Rom. 15:25-28; 1 Kor. 16:1-3; 2 Kor. 9:1-15).

1.2.4. eerste zendingsreis

Uit het overzicht in Handelingen weten we dat Paulus drie zendingsreizen heeft ondernomen. Dat waren georganiseerde pogingen om de blijde boodschap steeds verder westwaarts te verkondigen, in overwegend niet-joodse gebieden waar het Evangelie nog niet was doorgedrongen. De details van zijn eerste reis, die enkele jaren duurde, zijn beschreven in de hoofdstukken 13 en 14 van het boek Handelingen. Uitgezonden door de gemeente van Antiochië, reisden Paulus en Barnabas eerst naar Cyprus en daarna naar Klein-Azië (het huidige Turkije) om het evangelie te verkondigen in steden als Antiochië in Pisidië, Lystre, Derbe en Ikonium.

1.2.5. vergadering in Jeruzalem (Hand. 15)

Handelingen 15 kan gezien worden als een keerpunt in de nog jonge geschiedenis van de eerste gemeente, in ieder geval in theologisch opzicht. In de kerk in Antiochië, waar Paulus en Barnabas werkzaam waren, waren er broeders uit Judea gekomen die leerden dat om behouden te zijn, je besneden moest zijn (Hand. 1:1). Vanwege het verzet van vooral Paulus en Barnabas tegen deze opvatting, ontstond er een geschil. Daarom werd een afvaardiging van deze gemeente naar de ‘moederkerk’ in Jeruzalem gestuurd om de apostelen en oudsten deze kwestie voor te leggen. In Jeruzalem breekt dezelfde discussie en woordenstrijd uit en veel verschil van mening (17:7), waarna tenslotte Petrus wijze woorden spreekt en vertelt van zijn ervaringen met de heidenen, zowel in Ceasarea (Hand. 10:1-43) als wat ze zelf hebben meegemaakt op de eerste Pinksterdag (Hand. 2:4). Nadat Paulus en Barnabas vertelden wat God allemaal aan tekenen en wonderen doet onder de heidenen (15:12), spreekt Jacobus, de broer van Jezus, de verlossende woorden, dat de heidenen die zich tot God bekeren, niet lastig gevallen hoeven te worden met de joodse rituele wetten. (15:19). Wel worden er vier algemene bindende regels gegeven waar zij zich aan moeten houden, nl. ‘zich onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (15:20). Dit is een overwinning voor Paulus, wat hij in Gal. 2:4-5 de ‘vrijheid in Christus Jezus’ en de ‘waarheid van het evangelie’ noemt. De uitkomst wordt op papier gezet en met een aantal mensen uit Jeruzalem wordt deze brief naar de gemeente in Antiochië gestuurd en voorgelezen (15:30).

Vraag: Wat leert dit ons om met theologische meningsverschillen om te gaan? (binnen één gemeente? Binnen een denominatie? Tussen kerkgenootschappen?) Is er ruimte voor conflicten? Is er ruimte voor dialoog en verschillen?

Later doet zich weer een incident voor, wanneer Petrus de gemeente in Antiochië bezoekt en weer het conflict tussen de besneden en onbesnedenen zich voordoet. Ook hier reageert Paulus heel principieel en later confronteert hij Petrus openlijk hiermee. (Gal. 2:11-14). In de Galatenbrief introduceert Paulus ook de term ’een ander evangelie’ waar hij zich fel tegen verzet.

1.2.6. tweede zendingsreis

Op zijn tweede reis, die ongeveer vier jaar duurde, bereikte Paulus Macedonië en Griekenland. Tijdens deze reis bracht hij achttien maanden door in Korinthe (Hand. 15:36-18:22). Paulus besteedde een deel van deze reis aan het bezoeken van enkele van de gemeenten die hij op zijn eerste reis had gesticht.

1.2.7. derde zendingsreis

Ook Paulus’ derde reis begon in Antiochië (Hand. 18:22-23:35). De reis voerde naar Efeze, waar Paulus minstens drie jaar woonde, leerde en evangeliseerde (Hand. 19).

1.2.8. reis naar Jeruzalem, arrestatie en gevangenschap

Na zijn terugkeer ging hij naar Jeruzalem, werd daar gearresteerd en uiteindelijk naar Rome gezonden om terecht te staan voor de keizer. Daar eindigt Handelingen nogal abrupt (zie Hand. 21-28).

1.2.9. vrijlating

Men denkt dat Paulus uit deze gevangenschap is vrijgelaten (2 Tim. 4:16-17) en mogelijk naar Spanje is gereisd, wat in ieder geval zijn verlangen was (Rom. 15:24,28). Dit wordt soms de vierde zendingsreis genoemd, maar hier is te weinig over bekend.

1.2.10. tweede gevangenschap en dood

Daarna is Paulus opnieuw gevangengenomen en in 67 of 68 ter dood is gebracht door Nero. In 2 Tim. 4:6-7 is hij zich hier al van bewust, maar ook in het besef wat hem wacht. (4:8).

1.3. Paulus’ medewerkers

Omdat we Paulus kennen als een pionier op het zendingsveld, beschouwen we hem soms als een solitaire figuur, maar de werkelijkheid was geheel anders. Paulus deed zijn zendingswerk samen met een netwerk van medewerkers. Paulus noemt deze medewerkers vaak bij naam, meestal in de inleiding van zijn brieven. Hij noemt onder anderen Sosthenes (1 Kor. 1:1), Timoteüs (2 Kor. 1:1) en Silvanus (1 Tess. 1:1). Elders noemt hij Marcus, Aristharchus, Demas en Lucas, die hij ‘mijn medearbeiders’ noemt (Fil. 24). In de aanhef van de brief aan de Galaten, heeft hij het eenvoudigweg over ‘al de broeders, die met mij zijn’(1:2). Dit sterke netwerk van christenen was van wezenlijk belang voor het succes van Paulus’ missie. Ze ondersteunden hem in zijn werk, bezochten de gemeenten (Fil. 2:19-30) en brachten zijn brieven over (Efe. 6:21-22).

2. Reizen van Paulus

2.1. Eerste zendingsreis (Hand. 13:1-15:35)

Deze reis is samen met Barnabas en begint in Antiochië en bezoekt de steden Seleucië, Salamis, Pafos (beiden op Cyprus), Perge, Antiochië in Pisidië, Ikonium, Lystra en Derbe. Dit zijn allemaal steden in Klein-Azië, het huidige Turkije.

Brieven geschreven3: Galaten (49)

2.2. Tweede zendingsreis (Hand. 15:36-18:22)

De tweede zendingsreis is met Silas, nadat Paulus en Barnabas een groot conflict hadden gehad (Had. 15:36-40) en later ook met Timoteüs (16:3) en Lucas. Deze reis begint ook in Antiochië gaat dan naar Derbe en Lystra, die Paulus ook tijdens de eerst reis bezocht heeft. Vervolgens worden nog enige plaatsten in Klein-Azië bezocht voordat ze in Troas aankomen, in het Noordwesten van het huidige Turkije. Daar krijgt Paulus een visioen om over te steken naar Macedonië (in het huidige Griekenland), waar vervolgens de steden Filippi, Thessaloniki, Beréa, Athene, Korinthe en Kenchreeën worden aangedaan. In Korinthe blijft Paulus anderhalf jaar wonen en sticht dan een gemeente. Vervolgens gaat hij via Efeze, waar hij zijn reisgenoten achter laat, en Ceasarea en Jeruzalem weet terug naar Antiochië.

Brieven geschreven: beide aan Tessaloniki (51)

2.3. Derde zendingsreis (Hand. 18:23-21:26)

De derde zendingsreis gaat weer met Silas en Timoteüs en volgt de grote lijnen van de tweede reis en combineert Klein-Azië met Griekenland. Ze bezoeken Efeze, diverse gemeenten in Macedonië en daarna een verblijf van drie maanden in Korinthe en vervolgens weer naar Filippi. Daarna via Klein-Azië terug naar Ceasarea, waar de reis eindigt in Jeruzalem. Dit leidt uiteindelijk tot de gevangenneming van Paulus, mede doordat Paulus zich toch weer met de joodse wetten bezighoudt.

Brieven geschreven: beide aan de Korinthiërs (56), Romeinen (56-57)

Vraag: Wat is het belang van het feit alle drie de zendingsreizen begonnen vanuit de thuisgemeente van Paulus, Antiochië en daar ook weer eindigden (behalve de laatste)?

Voetnoten:
1. Paul the learner, 2. Paul the missionary, 3. Paul the prisoner. (The Hayford Bible Handbook, p. 504-505)
2 Driekwart van de joden woonde buiten Israël in die tijd.
3 Volgens The Hayford Bible Handbook, p. 504-505.

Bibliografie en voor verdere studie:
Aebi, Ernst, Korte inleiding tot de bijbelboeken, Culemborg: IBB 1978
Allen, J. Catling, Bijbellanden in woord en beeld, Culemborg: Educaboek, 1981
Anderson, R. Dean, 1 Korinthiërs, Kampen: Kok, 2008
Bavinck, J.H., Alzo wies het Woord, Baarn: Bosch & Keuning, 1960
Bouhuijs, K & Deurloo, K.A., Dichter bij Paulus, Baarn: Ten Have, 1980
Bruggen, Jacob van, Open Testament, Profiel van een commentaar, Kampen: Kok, 2010
Bruggen, Jacob van, Paulus, Kampen: Kok
Bruin, Paul & Gigel, Philipp, Paulus, een apostel van Jezus Christus, Baarn: Bosch & Keuning, 1963
Chilton, Bruce & Good, Deidre, Starting New Testament Study, London: SPCK, 2009
Fee, Gordon D., How to Read the Bible for All Its Worth, Grand Rapids: Zondervan, 2003
Hayford, Jack, The Hayford Bible Handbook, Nashville: Thomas Nelson, 1995
Hollander, H.W, 1 Korinthiërs III, Kampen: Kok, 2007
Houwelingen, P.H.R. van (red.), Apostelen, Dragers van een spraakmakend evangelie, Kampen: Kok, 2010
Schell, Steve, Women in Leadership Ministry, Los Angeles: Foursquare Media, 2007
Schippers, Jan A., Negen gaven van de Geest, Den Haag: Thora, 1990
Spanje, T.E. van, 2 Korinthiërs, Kampen: Kok, 2009
Wilson, Todd, De apostel Paulus, Zijn leven en zijn brieven, Heerenveen: Groen, 2009

Websites
Gebruikte landkaarten:

http://www.bijbelseplaatsen.nl/plaatsen/P/Paulus%20%20de%20apostel%20(overzicht)/473/
http://www.kerkzoeker.nl/brievenvanpaulus.html
http://www.holyhome.nl/bible-atlas.pdf (meest compleet)

Zichtbare of onzichtbare kerk?

Inleiding
Ik heb voor het onderwerp ecclesiologie gekozen om me verder in te verdiepen, omdat ik hier al langer door geïntrigeerd was. Met name evangelische kerken munten niet altijd uit in een heldere theologische visie op hun ecclesiologie, wat Grenz al redelijk duidelijk maakt in hoofdstuk negen van Renewing the Center. Hij zegt hierover “The parachurch nature of evangelicalism has resulted in an unmistakable minimizing of ecclesiology.”1 Ook vond ik het interessant om me te verdiepen in de tegenstelling visible/invisible church. Tevens vond ik het belangrijk om in het streven van veel kerken naar meer onderlinge eenheid, me te verdiepen in het onderwerp ‘de katholiciteit van de kerk’. Ik heb daarom een aantal hoofdstukken van het boek van Miroslav Volf gelezen om meer kennis en inzicht in dat onderwerp te krijgen. Teun van der Leer behandelt (mede) dit boek in zijn MA-scriptie, waarin hij probeert te komen tot een ‘ecclesiologisch minimum’ voor de kerk. Interessant genoeg kiest hij ervoor om zijn ecclesiologie te bouwen vanuit de pneumatologie2, i.p.v. de triniteit zoals Volf doet of vanuit de christologie3, de soteriologie of de theologie van het Woord, wat hij als andere alternatieven noemt. Voor iemand als ik, die vanuit de Pinkster ‘traditie’ komt, is dit een interessante invalshoek, om te zien hoe een ‘buitenstaander’ dit beschrijft en uitwerkt.

Grenz hoofdstuk negen.
Het hele boek van Grenz lijkt zich toe te spitsen op de laatste twee hoofdstukken, waar hij een pleidooi doet voor ‘a strong ecclesiological orientation.’4 De voorgaande hoofdstukken zijn een pleidooi voor een vernieuwde evangelische theologie, maar voor Grenz is dit christelijke theologie die bedreven wordt in de gemeenschap van de gelovigen, een gedachte die we later ook bij Bram van de Beek5 terug zien komen. In hoofdstuk vijf ziet Grenz de fundamentalistische-conservatieve invloed op de theologie snel verminderen en vervangen door de stijl en ethos van de Pinkster-charismatische beweging. Hij citeert Tomlinson, die zegt “It is now clear that the whole centre ground of evangelicalism has gradually charismaticized”.6 Hij ziet de huidige tijd als postmodern en pleit ervoor dat de theologie weer terugkeert waar zij hoort, in de kerk als de gemeenschap van de gelovigen. Evangelische theologie moet weer een geloofwaardige ecclesiologie voortbrengen. Hij schetst wel een historisch probleem waar de ‘evangelicals’ mee te maken hebben gehad, namelijk het feit dat ze nooit een grondige ecclesiologie hebben gehad, te danken (of wijten) aan het feit van de ‘parachurch’ achtergrond van het evangelicalisme, vooral in Noord-Amerika, maar dit heeft ook in Nederland en Europa zijn weerslag gehad. Zowel de Puriteinse als de Piëtistische invloeden spelen een grote rol hierin. Eigenlijk begint het al bij Luther die het evangelie belangrijker vindt dan de kerk. De nadruk van het piëtisme en de daarop volgende ‘Great Awakening’ leiden tot een nadruk op redding als een persoonlijke ervaring, waarbij deze ervaring een grotere eenheid bracht dan het lidmaatschap van een kerkgenootschap. Dit leidde vanaf de 18e eeuw tot de vorming van wat Grenz noemt ‘the voluntary society’.7 Dit liep redelijk parallel aan de opkomst van het congregationistische model van kerk zijn, wat als belangrijk kenmerk heeft dat er geen kerkelijk gezag boven de plaatselijke gemeente wordt erkend. Vaak werkten dergelijke kerken wel samen in de vorm van een associatie, met voornamelijk adviserende bevoegdheden. Omdat sommigen vonden dat de taak van evangelisatie beter en effectiever bovenkerkelijk kon worden gedaan, werd aan het eind van de 18e eeuw de eerste al eerder genoemde voluntary societies opgericht. William Carey en de Baptist Historical Society kan als de grondlegger hiervan worden gezien. Bijbelgenootschappen, de Zondagschool Unie en de Evangelische Alliantie zijn enkele voorbeelden van de evangelische, maar tevens transdenominale organisaties, die het tijdperk van de ‘parachurch’ organisaties inluidden.

Een interessante achterliggende gedachte was dat ‘denominationalisme’ de manier is waarop de Kerk georganiseerd is en hoort te zijn. In plaats van te claimen de ware kerk te zijn, erkent men slechts een onderdeel van de kerk te zijn, waardoor er ruimte is voor pluriformiteit, maar ook voor samenwerking. Men kan loyaal zijn naar het eigen kerkgenootschap en naar de interkerkelijke organisatie waar men voor werkt.

Een achterliggend, maar niet altijd zo benoemd principe, was het idee van de zichtbare en de onzichtbare kerk. Het idee van de onzichtbare kerk werd door de eeuwen heen al genoemd door diverse kerkvaders en theologen, maar werd pas door de Puriteinen geherformuleerd. Voor hen was dit het volledige aantal van de uitverkorenen, waarvan alleen God de volledige kennis had. Voor de ‘evangelicals’ werd dit de gemeenschap van de werkelijk bekeerden, hetgeen de zichtbare kerk te boven ging. Deze ware kerk van ware gelovigen kon dus nooit gelijk staan aan de zichtbare kerk of een bepaalde denominatie. Liton zei hierover in 1851 “it is the mystical Body of Christ.’8 Zelfs Wayne Grudem zegt bijna anderhalve eeuw later ‘In its true spiritual reality as the fellowship of all believers, the church is invisible.’9 Deze grote nadruk op de ‘invisible church’ ging wel ten koste van de nadruk op de ‘visible church’. De onzichtbare kerk is immers de ware kerk als ‘gemeenschap van alle echte gelovigen’, waardoor de zichtbare kerk soteriologisch niet meer relevant is, en zelfs niet meer noodzakelijk, hooguit een kwestie van persoonlijke voorkeur. Daardoor was er ook geen noodzak om veel tijd te besteden aan institutionele aangelegenheden zoals kerkordelijke zaken. Dit bood grote mogelijkheden voor samenwerking in parakerkelijke organisaties, immers de ware kerk bestond niet in een bepaalde strakke kerkelijke vorm, zoals wel tot uitdrukking kwam in de belijdende kerk of de volkskerk(en). Het hele complexe probleem van ecclesiologie wordt op deze manier (onbewust) handig omzeild. Voor ‘evangelicals’ was oecumene dan ook geen noodzaak, omdat zij dit zagen als een overbodige eenwording van de zichtbare kerk, terwijl zij allang samenwerkten als onzichtbare kerk, de zg. ‘believer ecumenism’.

De geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel10 gelooft ‘in één, heilige, katholieke en apostolische kerk;’, ook vaak de notae ecclesia genoemd. Sinds de reformatie is het lastiger, maar niet onmogelijk, om dit ook op het Protestantisme (en dus het Evangelicalisme) toe te passen. De nadruk kwam dan al gauw te liggen op de gemeenschap die samenkwam rond het Woord en de sacramenten, waarbij de oorspronkelijke notae ecclesia meer een eschatologisch doel vormden. Voor Grenz is de kerk uiteindelijk een groep mensen met een missie, die hun oorsprong hebben in het werk van de Geest en in gemeenschap met de Zoon en de Vader. Ik vind dit niet het helderste gedeelte in het boek van Grenz. Toch is de vraag naar met name de katholiciteit van de kerk in theologisch opzicht wel belangrijk. Het boek Wij zijn ook katholiek, geschreven door 25 auteurs uit de PKN geeft een goed beeld van hoe katholiciteit binnen het Protestantisme beleeft en ervaren wordt.

Volf
Volf gaat in zijn boek After Our Likeness in op de ecclesiologie van Ratzinger als vertegenwoordiger van de RK kerk, Zizioulas als vertegenwoordiger van de Orthodoxe kerk, om dit ten slotte te vergelijken met zijn ideeën over de ‘Free Church’, d.w.z. kerken die georganiseerd zijn volgens het congregationalistisch model. Essentiële vragen zijn voor hem ‘What Is the Church?’11 en ‘Where is the Church?’12 om tenslotte deze vragen te beantwoorden met ‘We Are the Church!’13 wat hij als uitgangspunt neemt voor zijn theologische visie op de ‘Free Church”, gebaseerd op Matt. 18:20 en het gedachtegoed van John Smyth. Daarmee is voor Volf de kerk allereerst een bijeenkomst (assembly) van mensen die op een bepaalde manier op een bepaalde plaats bij elkaar komen. De kerk als ‘Lichaam van Christus’ is voor hem een metafoor, wat betekent dat elke (plaatselijke) kerk Lichaam van Christus genoemd kan worden.

Maar niet elke bijeenkomst is ook een kerk. Voorwaarde is dat ze in ‘de naam van Jezus’ bij elkaar komen. Volf zegt ‘the church is the church of Jesus Christ.’14 Dit heeft dus gevolgen voor de juiste dogmatiek en (publieke!) belijdenis van de kerk en gelovigen. Ook spelen de sacramenten (volwassen!) doop en avondmaal een grote rol bij Volf. Ook bij van de Beek zien we deze nadruk op de sacramenten terugkomen. Tenslotte ziet Volf de openheid naar andere kerken als een voorwaarde om kerk te zijn. Hij noemt dit een ‘interecclesial minimum’.15 Kerken die zich isoleren van andere kerken, geloven in ‘een andere Jezus’. Een interessante observatie naar mijn idee. Kerken (of gemeenten) die aan deze voorwaarden voldoen zijn volgens Volf ‘holy, catholic, and apostolic.’16

In het zevende en laatste hoofdstuk werkt Volf verder uit wat hij onder de katholiciteit van de kerk verstaat. Het is lastig om tot een goede definitie te komen die door alle kerken wordt onderschreven. Met name het verschil in ecclesiologie tussen de Episcopaalse kerken enerzijds en de Protestantse en ‘Free churches’ anderzijds laten dat zien. Voor Volf is een kerk katholiek als zij open is voor alle culturen en alle kerken.17 Zowel Barth18 als Van de Beek19 zijn heel stellig dat een kerk katholiek moet zijn, anders is zij geen kerk. De invulling van de katholiciteit hangt dus mede af van hoe men de kerk ziet. Voor de oecumenische dialoog en relaties met andere kerken in het algemeen, is deze vraag wel van belang. Volf maakt vervolgens onderscheid tussen een eschatologisch maximum en een historisch minimum van katholiciteit. Het minimum moet in ieder geval behaald worden, wil een kerk zich katholiek mogen noemen. Voor de kerken voortkomend uit de reformatie, geldt de katholiciteit voor de ‘invisible church’. Deze zal dan altijd op de plaatselijke kerk van toepassing zijn, vanwege de Protestantse ecclesiologie. Over de ambtsopvattingen kunnen dan nog wel verschillen zijn, maar van belang zijn ze wel. Andere belangrijke kenmerken van katholiciteit zijn relaties met andere kerken en loyaliteit aan de apostolische traditie. Ook de mensen in de kerk kunnen katholiek zijn door het werk van Christus en de Geest in hun leven en in mijn relatie met andere christenen. Naar mate dit meer gaat groeien, wordt een christen meer katholiek. We zien hier de futuristisch eschatologische visie van Volf op de katholiciteit van de kerk en de gelovigen. Een kerk tevens, waar het verschil tussen leek en ambt niet zo groot is en waar door de charismata die de Geest aan allen heeft gegeven, ook een actieve bijdrage van allen wordt verwacht en verlangd. Vanuit zijn pneumatische georiënteerde ecclesiologie komt Van der Leer hier ook op uit.20 Uiteindelijk gaat het erom om tot een bruikbare (evangelische) ecclesiologie te komen die ook flexibel genoeg is voor nieuwe vormen en de uitdaging van het omgaan met de context van cultuur en samenleving om te gaan. Van der Leer21 pleit voor een kerk die apostolisch is en profetisch, die traditie nodig heeft én vernieuwing. Een stelling waar ik me helemaal bij aan kan sluiten.

Conclusie
Zowel Grenz als Volf (en Van der Leer) willen met hun ecclesiologie ervoor zorgen dat de kerk geschikt is om de boodschap van het christelijk geloof door te kunnen geven in de huidige cultuur. Bij beiden, maar ook bij Van de Beek22, neemt de gemeenschap een grote plaats in. Gezien de geschiedenis van ‘evangelicalisme’ wat Grenz schetst, met alle theologische wijzigingen die zich hebben voorgedaan, denk ik dat dit een proces zal worden met vallen en opstaan. Het feit dat dit onderwerp in de literatuur de nodige aandacht heeft, vind ik bemoedigend. Het feit dat er steeds meer een ‘entertainment’ en ‘welvaarts’ evangelie wordt gepredikt, vind ik minder bemoedigend. Maar omdat de kerk, de kerk van Christus is, zijn we gelukkig als mensen niet zelf voor alles verantwoordelijk.

Bibliografie
• Grenz, Stanley J, Renewing the Center, Grand Rapids: Baker Academic 2006
• Kronenburg, J., en Reuver, R. de, Wij zijn ook katholiek, Heerenveen; Protestantse Pers 2007
• Leer, Teun van der, De kerk op haar smalst, Amsterdam: MA-scriptie 1 juli 2006
• Soteria, nummer 1, 2011, Merweboek
• Soteria, nummer 3, 2011, Merweboek
• Volf, Miroslav, After Our Likeness The church as the Image of the Trinity, Grand Rapids: Eerdmans 1998
• Zwanepol, K. en Campenhout, C.H. van, Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland; Heerenveen: Protestantse Pers 2009

Voetnoten:
1 Grenz, Stanley J, Renewing the Center, p. 297
2 Leer, Teun van der, De kerk op haar smalst, p. 80
3 Wat Bram van de Beek doet volgens J.M. Abrahamse in Soteria, nummer 3, 2011, p. 49
4 Grenz, p. 295
5 Soteria, nummer 3, 2011, p. 50
6 Grenz, p. 187
7 Grenz, p. 301
8 Grenz, p. 306
9 Grenz, p. 306
10 Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, p 18 en Grenz, p. 317
11 Volf, p. 128
12 Volf, p. 130
13 Volf, p. 135
14 Volf, p. 146.
15 Volf, p. 157
16 Volf, p. 158
17 Volf, p. 259
18 Soteria, nummer 1, 2011, p. 25 en Volf, p. 261
19 Wij zijn ook katholiek, p. 189
20 De kerk op haar smalst, p. 82
21 De kerk op haar smalst, p. 85
22 Soteria, nummer 3, 2011, p. 50

Welvaarts- en gezondheidsevangelie: christelijke stuiptrekkingen en misleidend

Door: Dr. B.J.G. Reitsma, hoogleraar aan de VU voor de bijzondere leerstoel kerk in de context van de islam.

Het is prominent in Amerika, maar dringt ook steeds meer door in ons land. Het zogenaamde welvaarts- en gezondheidsevangelie. Verschillende groepen als TRIN en Jong en Vrij zijn erdoor beïnvloed. En ook in de breedte van christelijk Nederland kom ik het steeds meer tegen.

Deze theologie zegt in de meest extreme vorm: als je echt gelooft, dan is God voor je, gaat het je financieel voor de wind, hoef je niet ziek te zijn en ervaar je geen lijden. Als het in je leven anders is, dan is het door echt geloof en volhardend gebed te overwinnen. Ik heb hier grote moeite mee. Het klopt niet!

In een westerse context zou ik me theoretisch nog kunnen voorstellen dat je stelt dat lijden en tegenspoed te maken hebben met een geseculariseerd christendom. Weinig geloof lijdt tot weinig wonderen. Maar die vlieger gaat voor vervolgde christenen niet op: christenen worden juist vanwege hun radicale toewijding aan Christus vervolgd. Zij lijden juist omdat ze geen compromissen willen sluiten. Alleen door hun geloof af te zweren, zullen ze een zekere mate van welvaart kunnen gaan ervaren.

wonderen
Dat laat zien dat het welvaartsevangelie een misleiding is. Natuurlijk is het aantrekkelijk. We proberen het lijden uit ons leven te verdringen. Kunnen de artsen niets meer met je, dan is er gelukkig nog gebedsgenezing. Trek je het in de economische crisis niet meer, dan kun je om welvaart bidden. Als er geen oplossing voor je probleem meer is, dan is er altijd nog het gebed dat wel een doorbraak kan forceren.

Toch kan ik de succesverhalen in dit verband niet zien als een positief teken, waar de kerk hoop uit mag putten voor de toekomst. Integendeel. Het zijn eerder stuiptrekkingen van een christendom in verval. Het laat zien hoe wereldgelijkvormig we zijn geworden. Is het verlangen naar volmaaktheid dan niet Bijbels? Doet God geen wonderen meer? Heeft Christus niet alle macht in hemel en op aarde?

verblijden
Natuurlijk wel! God zal eenmaal alle tranen uit onze ogen wissen, er komt een tijd dat de dood niet meer zal zijn en we in volkomen welvaart zullen leven. En daarvan zien we op tal van manieren ook vandaag al iets oplichten.

De vervolgde kerk herinnert ons eraan dat die tijd nog niet in volheid is aangebroken. Dat we leven in de tussentijd, tussen de overwinning van Jezus aan het kruis en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. En als we in die heerlijkheid met Christus willen delen, zullen we nu ook met Hem moeten lijden (Romeinen 8:17). Petrus roept ons zelfs op ons te verblijden over het lijden met Christus, omdat onze vreugde dan nog veel uitbundiger zal zijn, wanneer de heerlijkheid van Christus aanbreekt (1 Petrus 4:13).

welvaartsevangelie
Dat is een boodschap die er bij ons maar moeilijk ingaat. Zou onze angst voor de extremistische islam daar ook niet mee te maken kunnen hebben? Ons zorgen maken over vervolging en verlies van vrijheid is menselijk. Maar slaat dat niet door omdat we onze welvaart en vrijheid als christelijk normaal zijn gaan beschouwen; dat we het koste wat het kost willen bewaren?

Zelfs christenen in Nederland die het welvaarts-‘evangelie’ niet aanhangen, leven alsof het waar is. Het welvaartsevangelie kan vervolgde christenen enorm verwarren. ‘Waarom zou ik lijden om Jezus naam, als ik in zijn naam voorspoed en welvaart kan hebben?’

sporen
Dat is op zich al erg genoeg, maar de welvaartstheologie ondermijnt echter ook het volhardende geloof van de niet-vervolgde christelijke gemeente. Geloof is vertrouwen dat God goed is, altijd, ook als het moeilijk is, ook als God geen genezing geeft, ook als dingen stukgaan.

Die volharding biedt het welvaarts¬evangelie niet. Paulus en Barnabas sporen christenen juist aan om te volharden door hun voor te houden dat we alleen door vele beproevingen of verdrukkingen het Koninkrijk van God kunnen binnengaan (Handelingen 14:22).

genade
Dat is wat ik van vervolgde christenen leer: dat het normale christelijke leven veel meer te maken heeft met het lijden in de dienst van Christus dan met het comfortabel wachten op zijn wederkomst. Op zich houd ik niet van speciale zondagen. Voor de zondag voor de vervolgde kerk op 3 juni maak ik graag een uitzondering.

Omdat de vervolgde kerk ons gebed nodig heeft en moet weten dat ze niet voor niets geleden heeft. Maar zeker ook omdat wij van de vervolgde kerk moeten leren dat het welvaartsevangelie ons van Christus afhoudt. Dat het genade is, niet alleen in Christus te geloven, maar ook omwille van hem te lijden (Filippenzen 1:29).

Bron: ND 14 mei 2012

Tel het aantal verschillende woorden in de (Herziene) Naardense Bijbel.

De Naardense Bijbel kenmerkt zich ook door zijn taalrijkdom en -creativiteit. Zo schreef het Parool over Oussorens vertaling: ‘Zijn taal is geïnspireerd, zijn zinnen leven, hij is eigenzinnig, uitzinnig vaak. Het geheel is niet alleen een wonder, maar vooral grote literatuur.’

Die taalrijkdom zie je ook terug in de ‘statistieken’. Zo bevat de Bijbel in Gewone Taal (BGT) nog geen vierduizend verschillende woorden, de NBV heeft er ruim elfduizend (BGT en NBV beide exclusief vervoegingen); de herziene Naardense Bijbel gebruikt maar liefst bijna 25.000 verschillende woorden, inclusief vervoegingen.

bron: http://www.cip.nl/artikel/45590/Herziening-Naardense-Bijbel-afgerond

In de ban van de Naardense Bijbel. (sluikreclame)

naardense bijbel

Morgen (21-11-2014) vindt in Utrecht de presentatie plaats van de herzienig van de Naardense Bijbel, die 10 jaar geleden uitkwam.

De Naardense Bijbel bestaat tien jaar! Dit vieren we met een herziene vertaling op zakformaat. De Naardense Bijbel op zakformaat wordt feestelijk gepresenteerd. Aanwezig zijn o.a. Pieter Oussoren, Huub Oosterhuis, Klaas Smelik en Bob Becking. Het Borodin Oktet zal delen uit de vespers van Rachmaninov opvoeren en Euwe de Jong speelt composities van Jan Zwart op het Marcussen-orgel.

Iedereen is van harte welkom, de toegang is gratis, en na afloop kunt u desgewenst uw Naardense Bijbel laten signeren door Pieter Oussoren.

Kijk hier voor de verschillende uitvoeringen: http://www.skandalon.nl/shop/nl/13-bijbeluitgaven

En nog wat sluikreclame uit een mail van Wever Van Wijnen:
Morgen verschijnt hij: de nieuwe Naardense Bijbel. Nieuw, omdat vertaler Oussoren de hele Bijbel nog een keer door is geweest en vele grote en kleine wijzigingen heeft aangebracht.

Vertalingen die bij het (voor)lezen van de Naardense Bijbel soms storend gingen werken, zoals de uitdrukking “de roodbloedige mens” zijn vervangen, in dit geval door “rode”, om toch te kunnen zien dat adama (‘grond’), adam (‘mens’) en dam (‘bloed’) verbonden worden door adoom – ‘rood’. De woorden dabar en logos betekenen ‘woord’, maar vaak kiest Oussoren voor ‘spreken’ om het actieve van Gods ingrijpen, ook in zijn woorden, te onderstrepen.

Met name in de evangeliën is veel veranderd. Bijna geen vers is ongewijzigd gebleven.

Maar daarnaast ook nieuw vanwege de uitvoering. De prachtige gebonden edities waren zwaar en duur. Mooi om te bezitten en thuis te gebruiken. Maar de vernieuwde Naardense Bijbel is er nu eindelijk op groot zakformaat (13×18 cm), met het dunste papier. Dit formaat is in zes erg mooie uitvoeringen beschikbaar.

Voor wie is deze nieuwe Naardense Bijbel? Voor de intensieve gebruiker van de bestaande uitgave. Vanwege de vernieuwde vertaling. En vanwege het praktisch bruikbare formaat. U hebt al een mooie uitgave voor € 49,50.

En voor nieuwe Naardense Bijbel-gebruikers. Deze Bijbel kiest ervoor de grondtalen zoveel mogelijk in de vertaling te laten doorklinken. Dat levert soms minder toegankelijk Nederlands op. Maar daar staat veel tegenover: verbanden komen aan het licht, en de Bijbel gaat weer op een geheel andere manier spreken.

De belangrijkste kenmerken van de Naardense Bijbel:

De meest woordelijke vertaling in het Nederlands
De bijbel is een zorgvuldig gecomponeerde tekst vol interne verwijzingen. Letterlijkheid is voor het verstaan daarom van groot belang. Voor uitleggers is het dan ook een geliefde stijlvorm geworden om te ­zeggen: we hebben in de schriftlezing net gelezen ‘zus en zo’, maar eigenlijk staat er ‘dit en dat’. Dit is een van de redenen geweest om deze nieuwe bijbelvertaling uit te geven. Want een complete vertaling als déze, namelijk nog ‘letterlijker’ dan de Statenvertaling van 1637, was er nog niet. “Wie geen Hebreeuws leest, heeft met Oussoren een soort overtreffende trap van de Statenvertaling te pakken.”, aldus NRC Handelsblad. Dezelfde woorden steeds met hetzelfde woord vertaald (concordant). Door te werken met vaste vertaalwoorden worden de verwijzingen en het woordspel uit het origineel ook hoorbaar in het Nederlands. Zo legt Mirjam Mozes in een ‘biezen arkje’ om daarmee de overeenkomst aan te geven met het vaartuig waarmee Noach wordt gered.

Tegenwoordige tijd
Werkwoordsvormen zijn waar mogelijk vertaald met de tegenwoordige tijd. Dus niet: “God zei tot Abram:…” maar: “God zegt tot Abram…” Deze tegenwoordige tijd die recht doet aan het vloeiende karakter van het Hebreeuwse werkwoord geeft de gehele tekst een opvallend levendig en actueel karakter. Deze verteltijd spoort met het middeleeuwse commentaar van Rasji en met de moderne (Franse) bijbelvertaling van Chouraqui; zij is uniek in de Nederlandse vertaalgeschiedenis.

Nieuwe regelindeling
De regelindeling in de Hebreeuwse bijbel (Oude Testament) is bepaald door de liturgische zangtekens in de Masoretische tekst. Daar waar in die oorspronkelijke tekst een rustteken is geplaatst, gaat de Naardense bijbel op een nieuwe regel verder. Dat heeft tot gevolg dat de regels in de Naardense Bijbel doorgaans van korte lengte zijn. Dat is met het oog op de voordracht meestal ­helpend – met oog op het verstaan meestal ­verhelderend – en soms is de betekenis ervan ronduit raadselachtig. Het principe van deze regelindeling is door de vertaler ook toegepast op het Nieuwe Testament. Het tekstbeeld krijgt daardoor het karakter als van een lang episch gedicht.

De godsnaam
De vierletterige godsnaam JHWH is in de Naardense Bijbel weergegeven met ‘de ENE’ in plaats van het gebruikelijke ‘Heer’. Deze nieuwe vertaling gaat terug op Deuteronomium 6:4 “Hoor Israël, JHWH is één!”, en op Zacharia 14:9 “JHWH is één, en zijn naam is één!”. Er zijn wel meer ‘goden’, krachten en machten in de wereld van de bijbel, maar deze ENE uit velen vraagt één onverdeeld hart.

Spelling
Namen van personen en plaatsen worden van een cursief gedrukte ­vertaling voorzien als de betekenis ervan in de directe context een rol speelt. Bijvoorbeeld: ze roept als zijn naam uit: Samuël,- die van God komt, ‘want van de ENE heb ik hem gewenst’.
De namen in de Hebreeuwse bijbel zijn zoveel mogelijk gespeld zoals ze in de grondtalen ­klinken. Daarbij zijn de regels gevolgd van de gids Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands (Den Haag, Sdu, 2002). Bijvoorbeeld: Elisja, Chizkia en Choer in plaats van Elisa, Hizkia en Hur. Namen echter die vernederlandst zijn, zoals Abraham, Mozes en Noach, worden op de vertrouwde wijze geschreven.

Volgorde van de bijbelboeken
De twee delen in de Naardense Bijbel worden de Hebreeuwse bijbel en het Nieuwe Testament genoemd. De bijbelboeken van de Hebreeuwse bijbel zijn gerangschikt zoals in de synagogale traditie. Dat is een ordening in drie ­afdelingen: Tora, Profeten en Geschriften (waarin de vijf rollen). De boeken van het Nieuwe Testament zijn op de gangbare manier geordend.

bron: http://www.skandalon.nl en http://www.naardensebijbel.nl/

Enkele gedachten over zending vanuit Pinksterperspectief

Onderstaan verhaal is een samenvatting van een tweetal hoofdstukken van het boek Spreading Fires van Allan Anderson. (Professor of Mission and Pentecostal Studies aan de Universiteit van Birmingham)

Hoofdstuk 8: With Signs Following: Evangelism, Healing and Eschatology

 Korte inleiding

Voor de vroege Pentecostals was zending in de eerste plaats een wereldwijde en intensieve vorm van evangelisatie. Uiteraard was dit de prediking van het ‘volle evangelie’, met alle kenmerken die de Pinksterbeweging zo anders maakte dan de ‘gewone’ kerken. Centraal stond de boodschap van redding, genezing, de doop in de Heilige Geest en de wederkomst van Jezus. In 1910 werd in Edinburgh een grote zendingsconferentie gehouden die als motto had ‘the evangelization of the world in this generation’. Hier deden echter geen Pinkstergelovigen (cq kerken) aan mee en de sporadische vermelding van deze conferentie in Pinksterliteratuur was niet zo positief. De houding van de Pinksterchristenen was dat (alleen) zij de kracht van de Geest hadden ontvangen en zich lieten leiden door de eschatologische urgentie om zending te bedrijven. Deze enigszins arrogante houding zal later nog wel voor enige brokken gaan zorgen.

 The Priority of Evangelism

Het doel van de kracht van de Geest was de opdracht om het evangelie te prediken tot de uiteinden van de aarde. De verwachting dat Jezus snel terug zou komen gaf dit een grote mate van urgentie. Er was eigenlijk geen tijd te verliezen. De Bijbelteksten die hiertoe aanmoedigenden waren behalve Matt. 28:19 en Marc. 1:5, ook Matt. 24:14, Ps. 2:8 en Ps. 68:32. Deze teksten dienden om te motiveren en te rechtvaardigen. Ook vonden Pinksterzendelingen dat zij door de kracht van de Geest beter en effectiever waren in het bedrijven van zending. Uiteraard leverde dit wel eens conflicten op met de bestaande kerken en zendelingen. Ook voelde bestaande zendingsgenootschappen zich weleens bedreigd door de arrogante uitspraken, maar ook de eigenaardige methoden van de Pinksterzendelingen, zoals diverse vormen van openlucht evangelisatie en veel gebed. Hoewel de nadruk leek te liggen op de geestelijke aspecten van zending, deden de Pinksterzendelingen ook veel aan sociaal werk, met name onder de kinderen.

 The Practice of Healing

‘Tekenen en wonderen’ waren voor de Pinksterzendelingen een onmisbaar element in hun bediening. Het was hun geloof dat dit beschikbaar was door de Geest en dat dit de ongelovigen zou overtuigen. Zij volgden daarmee het voorbeeld van de bediening van Jezus en geloofden dat de opdracht van Jezus om de zieken te genezen nooit was ingetrokken. Genezing was onderdeel van de boodschap van het evangelie. Ook was genezing iets wat Pentecostalisme aantrekkelijk maakte in vele culturen van de wereld. Genezing was vaak het fundament van het zendingswerk. Gewone medische verzorging werd vaak afgewezen, wat ook vaak ten koste ging van de gezondheid van de zendelingen zelf. Velen stierven zelfs voortijdig. Ook zijn de berichten over de vele genezingen niet altijd even betrouwbaar en werden fouten op dit gebied zelden toegegeven. Toch sloot de boodschap van genezing vaak goed aan bij de noden en belevingswereld van de mensen in andere culturen. Als zodanig heeft het zeker bijgedragen aan de snelle groei van het Pentecostalisme.

 Eschatological Mission

De eschatologische visie van de Pinksterbeweging was voornamelijk een pessimistische, pre-millennialistische dispensationalische visie die was overgenomen vanuit evangelische groepen, vooral onder invloed van John Darby. Dit was ten dele een reactie op de vrijzinnige theologie van die tijd en het ‘sociale evangelie’ die populair werd in het Protestantisme. Door de acceptatie van de heiligingsbeweging en Keswick beweging, was dit (helaas) ook in de Pinksterbeweging binnengeslopen. Het resultaat was, dat de nadruk kwam te liggen op de zendingstaak van het redden van mensen van het naderende onheil i.p.v. de maatschappij te veranderen. De uitstorting van de Geest in de laatste dagen, zou het mogelijk moeten maken om de landen en volken te bereiken met het evangelie. En daarna zou Jezus terugkomen. De voorwaarde was dat eerst het evangelie overal verkondigd moest zijn. (zie Matt. 24:14). Ook was men toen al (!) van mening dat de Joden moesten terugkeren naar hun eigen land. Nadat Engeland Palestina in 1918 veroverde (bevrijdde?) van Turkije, leefde heel sterk het idee van een laatste grote oorlog, de slag bij Armageddon.

 War and the Coming of Christ

Door hun specifieke eschatologische visie waren de vroege Pentecostals tegenstanders van oorlog. De Eerste Wereldoorlog zagen zij als bewijs dat het eind van de wereld was gekomen, waarmee ook de wederkomst van Jezus heel dichtbij was gekomen. Ook dachten zij dat de Eerste Wereldoorlog voorspeld was in de Bijbel. Omdat vele Pinkstergelovigen oorlogvoeren zondig vonden, waren velen pacifist en dienstweigeraars, hoewel dit niet voor iedereen gold. De pacifistische neigingen cq overtuigingen kunnen worden toegeschreven aan ‘Quaker’ invloeden. In Engeland leidde onenigheid over pacifisme tot een scheuring binnen de Pinksterbeweging. De Anglicaanse kerk was over het algemeen veel patriottischer in zijn opvattingen, waardoor er geen sprake kon zijn voor samenwerking.

Hoofdstuk 9: The Powers of Evil: Religions, Culture and Politics

 Korte inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de houding en inzichten van de (Westerse) zendelingen t.o.v. de cultuur en bevolking van de landen waar ze in werkten. Door hun Westerse bril bekeken ze de cultuur en situaties niet altijd op de beste manier.

 Religions and Contextualization

De vroege evangelische zendingsbeweging beschouwde andere religies als heidens en vol afgoderij en beschreef deze religies bijna altijd in negatieve termen. Dit toonde de houding en standpunten van de Westerse zendelingen. In de ‘duisternis’ van deze culturen kwamen de Westerse zendelingen het ‘licht’ van het evangelie brengen. De theologische basis kwam van Paulus die de koppeling tussen afgoden en demonen maakt. Dit maakt satan tot de negatieve invloed van deze godsdiensten. De heidense religies en de heersende cultuur werden vaak met elkaar geïdentificeerd. Dit gold zowel voor Azië als Afrika. Ook de nieuwsbrieven van de zendelingen vertoonden vaak onnauwkeurige en veroordelende verslagen van het leven op het zendingsveld, wat wel een goed beeld oplevert van de reflectie van de zendelingen op de cultuur in die landen. Gevoeligheid voor de cultuur was zeker niet hun sterkste punt, waardoor ze waarschijnlijk minder vrucht hebben voortgebracht dan mogelijk was geweest bij een andere houding. Het dualistische wereldbeeld van de Pinksterzendelingen sloot daarentegen wel weer goed aan bij het wereldbeeld van de mensen in Afrika en Azië, waardoor de boodschap van de veranderende kracht van het evangelie goed aansluit bij hun religieuze beleving. Wel werd de boodschap in een meer confronterende stijl gebracht dan de andere Protestantse zendelingen, maar omdat het evangelie ook pragmatisch was en antwoorden bood voor de praktische noden van de mensen, bood dit voldoende ruimte voor aanknopingspunten en succes. Ook bood het Pinkstergeloof ruimte voor gedeelten van het volksgeloof en gebruiken.

 Missionaries and Culture

De vroege Pinksterzendelingen ervoeren een urgentie om het evangelie te brengen vanwege hun eindtijdverwachting van de spoedige wederkomst van Jezus. Dit had negatieve gevolgen voor de voorbereiding van de zendelingen, waardoor training en taalstudie er vaak bij in schoten. Gelukkig waren er enkele uitzonderingen op deze regel, zoals J.L Bahr, Arie Kok en William Burton. Zijn standpunt over polygamie werd wat milder in de loop der jaren, een probleem wat veel problemen had veroorzaakt voor weggestuurde vrouwen. Westerse zendelingen hadden moeite om plaatselijke leiders ook daadwerkelijke verantwoordelijkheid te geven en wilden zelf de controle behouden. Als de kerken groeiden, was het vaak ondanks en niet dankzij de zendelingen. Culturele blunders werden veelvuldig gemaakt door zendelingen, vaak door gebrek van kennis van de gewoonten. Ook vonden de Westerse zendelingen het moeilijk om zich aan te passen aan de cultuur, met name aan de eetgewoonten. Het liefst behielden zijn hun (Amerikaanse) levensstijl waar mogelijk. Een aantal Nederlandse zendelingen wordt geprezen omdat zij zich cultureel gevoeliger opstelden dan zendelingen uit andere landen. Pinkster zendingsorganisaties dachten vaak in termen van expansie, desnoods ten koste van andere kerkgenootschappen, waarbij de vijandigheid naar Katholieken het grootst was. Omdat de Katholieken vaak samenwerkten met de koloniale machten, kregen de Pinksterzendelingen toch de voorkeur door plaatselijke stammenleiders vanwege hun grotere onafhankelijkheid. Bij sommige zendelingen is er wel het besef dat de blanken er zijn om te dienen en dat hun inbreng van tijdelijke aard moet zijn (wederom Burton), maar dit wordt niet algemeen opgepakt, zodat de Pinksterbeweging door middel van zijn zendelingen een te dominante rol speelt door de afhankelijkheid van o.a. geld en resources. Over het algemeen kunnen we zeggen dat alle Westerse zendelingen zich in meer of mindere mate schuldig hebben gemaakt aan een vorm van Westers kolonialisme en imperialisme als onderdeel van die tijdgeest.

 Missionaries and Politics

De Pinksterzendelingen zagen, net als hun collega’s, de koloniale machten als een middel van God om het verspreiden van het evangelie te faciliteren. Hun patriottisme was hun blinde vlek, waardoor ze niet zagen welke kwalijke gevolgen het kolonialisme had op de plaatselijke bevolking. Amerikanen hadden een voorkeur voor een republikeinse staatsvorm, wat hun voorkeur voor bepaalde machthebbers beïnvloedde. De politieke situatie werd beoordeeld aan de hand van wat de zendelingen dachten wat de beste voorwaarden bood voor het verspreiden van het evangelie en de politieke stabiliteit die daarvoor nodig was. Ook dachten de Pinksterzendelingen dat hun beweging de antwoorden had voor de politieke en sociale problemen. Ook wordt een grote nadruk gelegd op het mijden van ‘wereldse’ zaken. Vaak was er een onheilige alliantie tussen de koloniale machten en de zendelingen, maar gelukkig zijn er ook genoeg voorbeelden dat de zendelingen zich uitspraken tegen de misstanden van deze machthebbers. Zeker in Congo, wat destijds een kolonie was van België, worden diverse misstanden beschreven en aan de kaak gesteld. Omdat Pinksterzendelingen er vaak voor kozen om geen partij te kiezen in politieke zaken, kregen ze ook vaak het verwijt dat ze niet echt geïnteresseerd waren in de onderdrukking die de plaatselijke bevolking ervoer. Ik vermoed dat ze zich hier onvoldoende bewust van waren, omdat ze zich in eerste instantie op geestelijke zaken en op de lokale situatie richten. Ik zie het eerder als onkunde dan onwil.

 Racism and Social Segregation

Ook wat betreft de omgang met andere rassen zien we dat Pinksterzendelingen niet al te positief voor de dag komen, iets wat ze gemeenschappelijk hebben met hun tijdgenoten. Dat laatste praat het niet goed, maar geeft wel aan wat de overheersende opvatting was in die dagen. Zuid-Afrika kent een lange geschiedenis van Pentecostalisme, maar ook daar leverde de verhouding tussen blanke en zwarte gelovigen een grote mate van spanning op. De grote groei van de Pinksterbeweging daar kan vooral worden toegeschreven aan de zwarte voorgangers en evangelisten, maar uit de geschiedschrijving is daar weinig van terug te vinden. Wel zijn veel voorbeelden te vinden dat zendelingen zich negatief uitlaten over de inlandse en gekleurde bevolking. Dit duidt op een ongevoeligheid en onbegrip voor de cultuur. Dit leidt ook tot een gescheiden leven tussen de bevolkingsgroepen, waar bijvoorbeeld in Zuid-Afrika de doopdiensten vanaf 1909 niet meer gemengd, maar per bevolkingsgroep worden gedaan. Dit leidt dan vervolgens tot verdere stappen van sociale ongelijkheid en discriminatie. Dit komt ook terug bij het (niet) dragen van verantwoordelijkheid in leidinggevende taken. Ook het feit dat het Pentecostalisme lang is beïnvloed door de Amerikaanse cultuur, heeft ook bijgedragen aan deze minder fraaie episode. Doordat het zwaartepunt van het Pentecostalisme nu buiten Amerika ligt, is er goede hoop dat er een goede en constructieve wederzijdse beïnvloeding is tussen het Westerse Pentecostalisme en het Pentecostalisme in de rest van de wereld. Wel zullen de Westerse zendelingen alle ideeën van expansionisme op moeten geven.

Hoofdstuk 10 Persons of Average Ability: Pentecostal Ministry

 Inleiding

Over het algemeen waren de vroege Pinksterzendelingen theologisch niet goed getraind voor hun taak. Vooral werd gekeken naar het geestelijke niveau en minder naar de intellectuele en pastorale vaardigheden. Wel waren in de jaren daarvoor vele bijbelscholen en zendingstraining scholen opgericht, waar de nadruk lag op praktische kennis en vaardigheden. Men geloofde ook sterk dat God gewone mensen kon en wilde gebruiken voor het werk in de zending en evangelisatie.

 Preparing Pentecostal Missionaries

De eerste trainingsscholen van de Pentecostals duurden vaak acht maanden, waarna de kandidaten in het binnen- of buitenland actief werd. Soms begon men zelfs helemaal onvoorbereid aan de taak, d.w.z. ongetraind, geen financiële ondersteuning en weinig theologische bagage. Dat had wel als voordeel dat ze ook geen last hadden van een teveel aan rationele theologische correctheid. Roeping was het belangrijkste argument om uit te gaan en niet leeftijd of de hoeveelheid gevolgd onderwijs. Al spoedig bleek dat het toch wel handig was als men de taal zou leren van het land waar men heen ging en met name de PMU hechtte groot belang aan het aanleren van de taal van het land waar men ging werken. Gerrit Polman startte ook een bijbelschool, waar men behalve het aanleren van bijbelkennis (en andere kennis en vaardigheden) ook praktisch actief moest zijn in de plaatselijke gemeente.

 Training Local Leaders

Een van de eerste dingen die men op het zendingsveld ging doen was het trainen van plaatselijke werkers. Dit was vaak een van de speerpunten van de zending om getalenteerde mensen te selecteren en trainen. Het grote voordeel was natuurlijk dat zij al de taal en de gebruiken van hun landgenoten kenden en daarom veel effectiever konden werken. Al in 1917 was er een pleidooi in een artikel van de PMU om de taak van evangelisatie en leiderschap in de gemeente over te dragen aan de plaatselijke mensen. Maar deze goede ideeën werden nauwelijks overgenomen, omdat men de plaatselijke leiders niet als gelijkwaardig zag aan de westerlingen qua intellect en capaciteiten. Vaak werden ze gezien als goedkope werkkrachten of gingen naar plaatsen waar de westerlingen liever niet heen gingen of durfden. Men stond dus ambivalent tegenover de inzet van de inheemse bevolking, omdat men enerzijds wel hun inzet en effectiviteit inzag en waardeerde, maar over het algemeen niet teveel verantwoordelijkheid durfde toe te vertrouwen. Toch kan in het algemeen de groei van bekeerlingen en de kerk voor een groot deel worden toegeschreven aan de inlandse werkers. Uiteindelijk kwam toch meer de nadruk te liggen op het plaatselijke leiderschap van de kerken en een zekere mate van financiële onafhankelijkheid. De Pinksterzending heeft dit uiteindelijk toch sneller verwezenlijkt dan vele van de al reeds aanwezige zendingen.

 Women in Ministry

Rond de vorige eeuwwisseling vond er een verandering plaats in de maatschappij t.o.v. de inzet van vrouwen, ook in het kerkelijke leven. Diverse vrouwelijke predikers doen hun intrede en ook staan zij hun mannetje in het publiceren van artikelen. Met name de grote stijging van het aantal (alleenstaande) vrouwen die de zending ingaan is opvallend, waarschijnlijk omdat dit binnen de zending wel mogelijk was en in een ‘ambt’ in de kerk niet. Dowie was een groot voorstander van vrouwen in de bediening en ook binnen de vroege Pinksterbeweging was hier volop ruimte voor. Het voorbeeld van ‘Azusa’ heeft hier ongetwijfeld bij geholpen. In de begindagen waren er zelfs meer vrouwelijke dan mannelijke (Pinkster) zendelingen. Ook bij de inlandse helpers zien we een groot percentage vrouwen actief. Maar spoedig begon de theologische worsteling om de praktische implicaties ook bijbels te verantwoorden. Dit debat werd voornamelijk gevoerd door mannen en was toch wel conservatief van aard. De eerste 20 jaren in het bestaan van de AoG hadden vrouwen veel minder rechten dan mannen en konden tot 1935 ook geen voorganger worden. De positieve uitzondering van Foursquare (immers opgericht door een vrouw) wordt helaas niet genoemd in dit artikel. Op het zendingsveld is echter weinig te merken van enige beperking in het functioneren van vrouwen, vermoedelijk omdat dit door niemand als bedreigend werd gezien en was de afstand tot het hoofdkwartier van de organisatie of kerk groot genoeg. Zonder de inzet van vrouwelijke zendelingen zou de Pinksterbeweging niet zijn geworden wat zij nu is! Daarom is het jammer dat zelfs nu er nog geen volwaardige gelijkheid is tussen mannen en vrouwen in de Pinksterbeweging.

 Missionary Hardships

Vele van de vroege zendelingen hadden het niet makkelijk. Er waren (soms) conflicten tussen mensen met een lange termijn toewijding en de vaak slecht getrainde en onervaren Pinksterzendelingen die vaak ook van de ene plek naar de andere reisden en weinig bereikten. Ook het verschil in regels en beleid over de termijn waarmee men op het zendingsveld moest blijven, veroorzaakte vaak spanningen. Het onbeperkt heen en weer reizen werd op den duur gezien als een verkwisting van geld. Het goed organiseren van zending als een efficiënte organisatie krijgt pas na enige tijd aandacht, maar is wel een reden geweest om de AoG op te richten, maar nog geruime tijd leden zendelingen onder gebrekkige organisatie en onvoldoende financiële ondersteuning. Financiële steun kwam vaak van individuen en was ook afhankelijk van de tijdschriften. Het probleem was dat er meer zendelingen uitgingen dan dat er fondsen waren om hen te ondersteunen of ze gingen (te vroeg?) weg zonder voldoende steun. De Eerste Wereldoorlog was ook een periode dat de steun aan zendelingen minder werd. Het leek erop dat het enthousiasme voor zending bij het thuisfront sterk verminderd was. Tijdens een conferentie in 1917 werden een aantal lastige vragen behandeld over het wezen van de Pinksterzending, waar de nadruk lag op de kracht van de Geest en niet een goede training. Een van de ervaren zendelingen verweet het vele falen van de zendelingen aan een onvoldoende steun van het thuisfront m.b.t. gebed, meeleven en financiële ondersteuning. Enige zelfreflectie heb ik in die reactie niet terug kunnen vinden, zodat ik denk dat dit niet de enige reden geweest kan zijn.

 Sectarianism and Organization

Verdeeldheid was al ruimschoots aanwezig in het Amerikaanse Protestantisme rond 1900. Vele van de vroege Pinksterleiders kwamen uit de kleine en vrij nieuwe denominaties, zodat het zaad voor verdere verdeeldheid en sektarisme er van af het begin al in heeft gezeten. Ook hun ecclesiologie met de nadruk op onafhankelijkheid heeft zeker een grote rol hierin gespeeld. De leiding van de Heilige Geest was belangrijk en in combinatie met het idee van het ‘priesterschap van alle gelovigen’ gekoppeld aan een sterk gevoel voor goddelijke richting, was dit een kweekvijver voor vele verschillende ideeën, waarbij de ruimte voor eenheid erbij insprong. De eerste twaalf jaar na ‘Azusa’ kenden een serie van conflicten. De splitsing tussen Parham en Seymour, het vertrek van Crawford en Lumm, de dogmatische conflicten over het ‘Finished Work” (Durham) en ‘Oneness’ zorgden ervoor dat het Pentecostalisme in 1918 net zo verdeeld was als de rest van het christendom, maar dan alleen in een veel kortere tijd. Ook waren er verschillen van inzicht over het ‘Initial evidence’, hoewel de meeste van deze problemen in Amerika een grotere impact hadden dan in Europa. Het gevolg was dat deze verdeeldheid vermenigvuldigd werd waar de Pinksterboodschap gepredikt werd, d.w.z. wereldwijd dus. Het oprichten van denominaties en opstellen van geloofsbelijdenissen heeft wel enige duidelijkheid gebracht en steun voor zendelingen. Het feit dat vele zendelingen nauwelijks theologisch gevormd waren, en het feit dat men geloofde dat de Geest aan iedereen werd geschonken, heeft er wel voor gezorgd dat de verschillen tussen ‘leek’ en ‘geestelijkheid’ in Pinksterkringen niet heel groot was, waardoor de overdracht van de zendelingen naar de plaatselijke leiders veel makkelijker plaats kon vinden (al dan niet vrijwillig, b.v. door gedwongen vertrek vanwege oorlog of veranderde politieke omstandigheden).

De beginjaren van de Pinksterzending laat zowel succesverhalen zien als ook veel mislukkingen. Uiteindelijk is de Pinksterbeweging uitgegroeid tot een veelkleurige beweging, misschien wel uniek in de geschiedenis van het christendom.

Conclusions: The Missionary Nature of Pentecostalism

Binnen 20 jaar na het begin van de Pinksterbeweging waren er al zendelingen actief in minstens 42 verschillende landen. Zeker gezien de moeilijke omstandigheden en het gebrek aan organisatie was dit een hele prestatie. Wel was er zo’n honderd jaar geleden een klimaat van verwachting ontstaan wat betreft opwekkingen. Tezamen met het idee van een sterke eindtijd-verwachting en de uitstorting van de Geest leidde dit tot het ontstaan van een zendingsbeweging die het ‘volle evangelie’ tot het hart van haar prediking had gemaakt. De inbreng en bijdragen van de inheemse mensen en leiders zal in de toekomst beter onderzocht en beschreven moeten worden, om tot een completer beeld van deze zendingsbeweging te komen, waarbij ook de exclusieve Amerikaanse wortels ter discussie zullen worden gesteld. Zowel de Azusa als de Mukti opwekking maken namelijk deel uit van een groter geheel aan opwekkingen. Daarbij heeft het CMA netwerk, alsmede de verspreiding van Pinksterbladen een grote en onmisbare rol gespeeld. Dit heeft er toe geleid dat de Pinkster zendingsbeweging door een aantal fasen en gebeurtenissen heen is gegaan voordat het zijn eigenlijke identiteit vond. Hoewel de Pinksterweging nog relatief jong is, is zij toch wellicht de belangrijkste factor in de verspreiding van het christelijke geloof wereldwijd, met name in de Derde wereld. Het merendeel van de christenen kan gevonden worden buiten de Westerse landen, waar het in aantal afneemt, in tegenstelling tot de Derde wereld. Een toenemend aantal moet wel gerekend worden tot de Neo-Pentecostals (als verzamelnaam voor deze nieuwe groepen).

Coleman noemt drie redenen voor de snelle globalisering van het charismatische christendom, ten eerste een handig en effectief gebruik maken van de massamedia om de boodschap te verspreiden. Ten tweede een internationaal georiënteerd sociaal netwerk wat gebruik maakt van veelvuldige reizen, conferenties en netwerken en het ontstaan van de mega kerken die zakelijk en internationaal worden geleid. Ten derde de wereldwijde oriëntatie, waardoor de overeenkomsten wereldwijd sneller herkenbaar zijn. Dit gekoppeld aan een veelvuldig en effectief gebruik van tijdschriften, werd een gevoel van eenheid in doel en visie bereikt. Het zendingsgerichte, maar ook het internationale karakter ervan, kan als het hart van het Pentecostalisme worden beschouwd. Toevallig viel dit samen met een nieuw zendingsbewustzijn in de traditionele Protestantse kerken, wat vanaf de eerste zendingsconferentie in Edinburgh (1910) plaatsvond. De Pinksterbeweging was toen nog niet klaar voor dit oecumenische gebeuren, maar inmiddels zijn hier ook positieve veranderingen te melden. De vroege Pinksterpioniers waren vol van de ontdekking van het ‘volle evangelie’ en hebben dit met grote toewijding en vaak met grote offers verspreid. Fouten zijn gemaakt, maar ik heb de indruk dat er ook veel van de fouten is geleerd en ik denk dat de christelijke wereld er zonder deze pioniers heel anders uit had gezien.

Missiology and the Interreligious Encounter1 door Amos Yong and Tony Richy

Hoofdstuk 12 uit het boek: Studying Global Pentecostalism (2010)

Zoals we hierboven gezien hebben, blonken de Pentecostals altijd uit in hun zendingsbewust-zijn en het praktiseren daarvan. De keerzijde is dat ze zich nauwelijks hebben verdiept in de theologie van religies of de interreligieuze dialoog. Dit is ten dele een gevolg van het feit dat Pentecostalisme tot voor kort niet op academisch niveau werd onderwezen. Om diverse redenen is het tegenwoordig wel van belang om het onderwerp van de theologie van de religies te bestuderen vanuit het Pinkster perspectief. Gelukkig wordt dit tegenwoordig wel opgepakt o.a. door de bovenstaande auteurs van dit artikel. Om in de interreligieuze dialoog beter voor de dag te komen, is het belangrijk om je eigen Pinkster missiologie helder te hebben.

Als de grondleggers van de moderne Pinksterbeweging kunnen Parham en Seymour worden beschouwd. Beiden hadden een sterke visie voor zending en evangelisatie, mede gebaseerd op de bijbelteksten in Hand. 1:8 en 2:17. Ook een sterke eindtijdverwachting speelde een grote rol in de urgentie van de zendingsdrang. Dit leidde nog niet tot een gesystematiseerde Pinkster missiologie. Melvin L. Hodges was de eerste die hierover begon te schrijven. Gebaseerd op het boek Handelingen kwam hij tot de conclusie dat de kerk Gods middel is om zending te bedrijven, en dat de Geest de kerk kracht geeft voor haar taak. Hij pleitte ervoor dat de zending zelf-voorplantende, zelf-besturende en zelf-ondersteundende kerken voort zou brengen. Hoewel dit niet meteen overal werd toegepast, is dit model wel te verdedigen vanuit de praktijk van de apostelen zoals beschreven in het NT. Paul Pomerville betoogt dat de belangrijkste motivatie voor zending niet de Grote Opdracht in Matt. 28:19-20 moet zijn, maar dat de Heilige Geest de motivator is die in zowel het individu, als in het collectief de mensen een getuige van Christus doet laten zijn. Pinksterzending moet voor hem aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals een op Handelingen gebaseerd Trinitarische theologie, de grote Opdracht gebaseerd op de kracht van de Geest, waarbij de ‘tekenen’ zullen volgen. Ook moet evangelisatie leiden tot kerkplanting, waarbij de plaatselijke gemeente Gods instrument is. Bovendien moet er respect zijn voor onafhankelijke bewegingen. Grant McClung bouwt daar op voort en benadrukt met name het belang van genezing als evangelisatie methode. Gary McGee bouwt hier verder op voort en benadrukt ook het belang van activisme en sociaal werk als aanvulling op het bovennatuurlijke. Deze Pinkster theologen (missiologen) hebben hun stempel gezet op het formuleren en moderniseren van de Pinkster missiologie.

Walter J. Hollenweger heeft het Pentecostalisme op de kaart gezet in de academische wereld. Hollenweger zag met name het potentieel van de oecumenische en interreligieuze mogelijkheden van het Pentecostalisme, die er tot zijn spijt niet goed uit zijn gekomen, ondanks de aanzetten daarvoor door Seymour. Hollenweger vindt het Pentecostalisme erg pluriform en zelfs syncretistisch, wat meer mogelijkheden biedt voor een dialoog dan de methode van de agressieve evangelisatie. Ook Alan Anderson denkt in die richting en pleit er voor dat het Pentecostalisme zijn wortels weer ontdekt. Voor hem is het Pentecostalisme vooral pragmatisch en daarom erg geschikt voor sociale betrokkenheid. Omdat dat het Pentecostalisme van nature flexibel is, kan het zich makkelijk aanpassen, wat weer missiologische voordelen biedt. De missiologie van de Pinkster theologie is voor Anderson wereldwijd en veelzijdig. Door de ruime mogelijkheden voor contextualisatie moet ook de bekendheid van andere culturen worden vergroot.

Dit kan dan, volgens de Fin Veli-Matti Kärkkäinen, leiden tot de drie volgende stappen: een verder formuleren van de theologische basis van de specifieke Pinkster missiologie, het verduidelijken van de relatie tussen verkondiging en sociale actie en verder nadenken over hoe Pentecostals de volgelingen van andere religies beter kunnen begrijpen en er mee communiceren. Dat laatste gebeurd naar zijn idee nauwelijks, omdat ze zich terugtrekken in exclusivisme. Dit is heden ten dage niet meer te handhaven en gelukkig begint de dialoog met andere christelijke kerken al bemoedigende vormen aan te nemen. Dat heeft wel aan het licht gebracht dat er pluriforme standpunten zijn wat betreft de andere religies. Bovendien zijn er binnen het Pentecostalisme ook spanningen hoe er met de historische traditie om moet worden gegaan en de balans tussen de Westerse versie van het Pentecostalisme en de Derde-wereld versie ervan. Dit zijn interessante uitdagingen die nauw samenhangen met het nadenken over de theologie van religies.

Van oudsher is het Pinksterstandpunt wat betreft de theologie van religies altijd ‘exclusief’ geweest. Dit hield in dat er geen redding buiten de kerk is en dat een persoonlijke beslissing op het gepredikte evangelie een normatieve en noodzakelijke voorwaarde is voor iemands redding. Dit als tegenstelling op het ‘pluralisme’ wat zegt dat alle godsdiensten gelijkwaardige zijn. Pinkstergelovigen zijn altijd ‘exclusief’ geweest in hun opvattingen, gedeeltelijk gebaseerd op de Grote Opdracht, maar ook omdat ze dit klakkeloos hebben overgenomen van het fundamentalistische Evangelicalisme uit het begin van de vorige eeuw. Dit heeft geleid tot een ultra-letterlijke uitleg van de Bijbel en een stevig wantrouwen naar oecumene in het algemeen. Door de redelijk geïsoleerde positie die ze tientallen jaren hebben gehad, is deze invloed en manier van denken lang aanwezig gebleven. Meer recentelijk gaan er stemmen op die pleiten voor een meer ‘inclusieve’ houding naar andersdenkenden toe. Clark Pinnock is iemand die daar voor pleit en ook enige invloed heeft op de Pinksterbeweging. In plaatst van anderen te zien als niet-christenen, noemt hij ze pre-christenen. Dit gaat uit van meer respect voor andersdenkenden en dat Gods werk niet beperkt is door alleen de kerk. Gods openbaring kan ook al werken in de andere religies. Ook anderen pleitten voor een andere benadering waarbij bijvoorbeeld meer de nadruk kan komen te liggen op de persoon van Jezus Christus i.p.v. op het geïnstitutionaliseerde christendom.

Hollenweger pleit dan ook voor een interactieve manier in het omgaan met anders-gelovigen, die niet tegenstrijdig is, maar in overeenstemming met de geschiedenis, theologie en missiologie van Pinksteren. Het uitgangspunt moet dan wel Christo-centrisch en ecclesiologisch verantwoord zijn en pneumatologisch robuust, volgens Kärkkäinen. Amos Yong heeft hier nog verder nagedacht en heeft geprobeerd te komen tot een specifieke Pinkster theologie van religies, waarbij het belangrijk blijft om te kunnen onderscheiden wat van de Geest is door te kijken naar de vrucht van de Geest, het ethische gedrag en de tekenen van het komende Koninkrijk. Wel is belangrijk om eerst alle vooroordelen naar andere godsdiensten overboord te zetten. Dat betekent eerst leren luisteren naar de ander. De uitdaging is om trouw te blijven aan de eigen opvattingen (pluralisme is dus niet het antwoord), maar ook om te ontdekken wat dit betekent voor de soteriologische vraag van de redding. De dilemma’s die de dialoog en het inclusivisme meebrengen, zullen nog verder doordacht moeten worden.

Nu de eigen Pinkster missiologie duidelijker is geworden en de specifieke Pinkster theologie van religies zich steeds verder ontwikkelt, kunnen we ook kijken wat dit betekent voor de interreligieuze dialoog.

Allereerst is de balans tussen respect voor de andere religies en toegewijd blijven aan het eigen geloof essentieel. Dit is in het verleden een van de hoofdproblemen geweest waardoor er niet van een vruchtbare dialoog sprake kon zijn. De auteur probeert de oplossing te vinden vanuit de ervaring op de Eerste Pinksterdag, waarbij de uitstorting van de Heilige Geest gepaard ging met een veelvoud aan tongen/talen. Dit geeft enerzijds een veelheid van getuigen aan en geeft ook de pluriformiteit aan van de verschillende culturen die op die dag in Jeruzalem aanwezig waren. Deze vele verschillende culturen kunnen de verschillende religieuze tradities representeren. De belofte van God is dat Hij zijn Geest uit zal storten op alle vlees (Hand. 2:17a), daarmee zijn alle mensen dus potentieel kandidaat om Gods Geest te ontvangen en zodoende kunnen andere religies niet bij voorbaat worden afgeschreven om Gods openbaring te ontvangen en herkennen. Dit is dus geen alverzoening die hier gepredikt wordt. De essentie is dat er eerst geluisterd moet worden en dat daarna pas conclusies kunnen worden getrokken. Het leren onderscheiden, vergelijken en verschillen zoeken mag ook deel uit maken van dit proces. Ten slotte ziet de auteur een grote rol weggelegd voor een houding van gastvrijheid, omdat dit ook als een rode draad door de diverse bijbelverhalen heenloopt. De extremen van alle wegen leiden naar God enerzijds en een ongastvrije en exclusieve wijze van het verkondigen van het evangelie moeten worden vermeden en de mogelijkheden dat Gods openbaring beschikbaar is voor de onbeëvangeliseerden zal verder gepraktiseerd moeten worden. Dit zal zeker creativiteit vragen, omdat dit in ieder geval voor de Pentecostals nieuw terrein is. De samenhang en samenwerking tussen de Pinkstermissiologie, de theologie en de interreligieuze ontmoeting zal ook gecombineerd moeten worden om elkaar te versterken en om succesvol te zijn.

Spreading Fires:

http://www.amazon.com/Spreading-Fires-Missionary-Nature-Pentecostalism/dp/1570757496/ref=sr_1_1?ie=UTF8&qid=1411743411&sr=8-1&keywords=spreading+fires

Studying Global Pentecostalism:
http://www.amazon.com/Studying-Global-Pentecostalism-Anthropology-Christianity/dp/0520266625/ref=sr_1_1?s=books&ie=UTF8&qid=1411770004&sr=1-1&keywords=Studying+Global+Pentecostalism

 

 

Naardense Bijbel op zakformaat

Door Pieter Oussoren en Theo van Willigenburg.

Bron: http://www.naardensebijbel.nl/2014/05/de-naardense-bijbel-wordt-herzien/

 

In 2004 voltooide Pieter Oussoren zijn Naardense Bijbelvertaling. In november 2014 zal een herziene versie – Naardense Bijbel 2014 – verschijnen, naar de vraag van de lezer op zakformaat. Dan kan de Bijbel ook mee naar de kerk.

Waarom na tien jaar een herziening? De Naardense Bijbel staat voor een letterlijke vertaling en wordt geprezen om zijn combinatie van letterlijkheid en poëtische kracht. De letterlijkheid maakt de schoonheid van het origineel voelbaar. Maar het kan en moet soms nog letterlijker, zodat de beeldende kracht van het originele Hebreeuws en het Bijbelgrieks nog beter naar voren komt. Hoe dichter bij de bron, hoe meer de tekst gaat spreken. Ook het kernachtige van het Hebreeuws zal nog beter tot zijn recht komen.

We laten interpreterende woordjes nu zoveel mogelijk weg (zo, gerust, nu, beslist, ten slotte, eerst, reeds, al, toch, pas): versobering en verstrakking dus. Minder inlegkunde door de vertaler en meer ruimte voor de lezer. Waar het origineel mysterieus is, mag de vertaling dat ook zijn. We gebruiken bovendien vaker de tegenwoordige tijd (o.t.t en v.t.t.) in plaats van de verleden tijd, waardoor de tekst – zoals bedoeld – directer binnenkomt.

Het uitgangspunt van de Naardense Bijbel, ‘eendere woorden eender vertaald’ (en verschillende verschillend), wordt nog consequenter dan voorheen toegepast. Concordantie hoeft niet per se globaal te zijn (in de hele Bijbel hetzelfde vertaalwoord), maar concordantie moet in ieder geval wel lokaal zichtbaar zijn (in hetzelfde hoofdstuk, deel, boek, groepje van boeken), want daar is de eenderheid immers meestal bewust zo bedoeld.

Enkele voorbeelden: 

– In het boek Exodus is het centrale gebeuren de uittocht, het uittrekken / uittijgen / wegtrekken uit Egypte. In plaats van ‘de Ene leidt uit’ vertalen we daarom nu ‘De Ene laat uittrekken’. Er is een zekere associatie met een leger dat uitrukt, want het is een sterk gebeuren dat een sterkere vertaling verdient dan ‘weggaan’ etc. Wij proberen het Hebreeuwse jatsa overal zijn gewicht mee te geven. Dus laten we ook een boreling uittijgen uit de moederschoot; woorden uittijgen of vertrekken uit een smalende mond en gedachten uittijgen uit een donker hart. Vertaalwoorden als (weg)gaan en (voort)komen – die ook zouden kunnen – bewaren we voor de Hebreeuwse werkwoorden halach en bo, die we dan weer áltijd in een of andere vorm met gaan en komen weergeven.

Erets vertalen we als aardland waar mogelijk eerder het heilige land dan ‘heel de aarde’ wordt bedoeld. Ook wij hebben tot nu toe de Ene de hemelen en de aarde laten scheppen, – waarom zou hij minder doen? Maar het Hebreeuwse erets (haärets) betekent meestal land. In Genesis 1,1 niet? Weten we dat zeker? Zou de verteller niet hebben willen zeggen dat Gods eerste scheppingsdaad de schepping van het heilige land onder de hemelen is geweest? Met Buber en Rosenzweig mee hebben we in de revisie daarom gekozen voor het germanistische neologisme aardland, want het kan over het land gaan en het kan over ‘alle land’ gaan in de zin van de aarde, maar dan niet in de zin van ‘grond’, want dat is het Hebreeuwse adama, de -rode- grond, de bloedbevlekte bodem onder onze voeten. En aarde moeten we evenmin verwarren met de wereld, of het wereldrond, want dat is in de vertaling de weergave van het Hebreeuwse tevel.

– Synoniemen zijn er niet voor niets. Achter elk zien, (be)kijken, (aan)schouwen en waarnemen of gewaarworden zit in de revisie van 2014 een eigen Hebreeuws of Grieks werkwoord.

– Alle gojiem (Grieks ethnoi) worden volkeren en ’am/’amien (Grieks laos/laoi) worden nergens meer een volk /volkeren maar altijd iets in de ‘samen met’-sfeer: gemeente / gemeenschap / manschap / medemens. Volkeren groeien en bloeien op aarde, ze zijn een ‘etnisch’ product. Maar een koning of god roept een ’am bijeen, – zoals vandaag de dag de oema de wereldwijde islamitische geloofsgemeenschap is, geroepen en verzameld uit vele volkeren.

Eigennamen worden alleen vertaald als in de context wordt gezinspeeld op de (al dan niet volksetymologische) betekenis. Zie bijvoorbeeld Genesis 26, 20b: “Hij roept als naam van de bron uit ‘Esek’ – kijfhoek!– / omdat ze met hem aan het kijven zijn geweest.”

De vertaling van de Godsnaam, JHWH, de Ene, heeft consequenties die in de Naardense Bijbel 2004 niet overal zijn gevolgd. Hier en daar zijn nog de gevolgen zichtbaar van eerdere vertalingen van de Godsnaam (Die-zal-komen, Hij-die-zal-komen). Zo zien we meer sporen van de tijd: latere vertaalkeuzen zijn niet overal consequent overgenomen in delen die vijftien jaar daarvoor werden vertaald.

Het wordt in de Naardense Bijbel 2014 nog letterlijker en preciezer. En vooral: het biedt ruimte voor nog meer ontdekkingen en verrassingen die het Bijbelse epos en de Bijbelse poëzie voor ons heeft klaarliggen!

Inleiding Gemeentegroei/gemeenteopbouw (en de kansen daarvoor bij Rafaël).

Onderstaand artikel is een gedeelte van mijn afstudeerscriptie van de CHE (augustus 2010) getiteld: Groeien naar volwassenheid.

Inleiding Gemeenteopbouw

In dit hoofdstuk wil ik wat vertellen over de achtergrond van gemeenteopbouw en een aantal dilemma’s, die ik daarin tegenkwam, die van belang kunnen zijn voor Rafaël. Rafaël heeft een evangelisch-charismatische signatuur en is onderdeel van een internationale context, namelijk als lid van Foursquare Europe en Foursquare International. Voor de overzichtelijkheid ga ik voor deze inleiding uit van de boeken van Krol en Plantinga. Tijdens de lessen zal de literatuur vanuit een breder perspectief worden bestudeerd. 

Waarom het onderwerp gemeenteopbouw?

Enerzijds herkennen we het als een bijbelse opdracht dat God mensen wil gebruiken tot opbouw van zijn Lichaam ( Efe. 4:12 en 1 Cor. 3:9-11). En anderzijds wordt gemeenteopbouw binnen Rafaël gezien als een verantwoordelijkheid van de voorganger. In het document Rafaël Gemeente Evaluatie15 wordt gezegd:

“Gelukkig bouwt de Heer zijn gemeente en is het niet zo dat het (alleen) afhankelijk is van onze inzet, kracht en wijsheid. Aan de andere kant heeft de Heer hierin een grote verantwoordelijkheid aan de voorgangers en oudste gedelegeerd om de gemeente op te bouwen en te leiden,” 

Ook het Baptistenseminarium16 noemt als twee van de indicatoren voor de beroepsrollen Toerusting en Leidinggeven van de voorganger:

  • trajecten voor geloofsopbouw kunnen bedenken, uitzetten en implementeren.
  • op de hoogte kunnen blijven van gemeentegroeimodellen en gemeenteopbouwprojecten, plaatselijk en landelijk.

 Definitie Gemeenteopbouw

Zoals we in de verschillende definities van Gemeenteopbouw kunnen zien17, kan er erg veel onder begrepen worden, vaak afhankelijk van de achtergrond en context van degene die de definitie geeft. De definitie die mij het meest aanspreekt is die van Ingrid Plantinga-Kalter. Zij zegt:

Gemeenteopbouw zou ik willen omschrijven als: Een bewust en planmatig bezig zijn met de kwaliteit van de gemeente.”18 

De definities geven eigenlijk de breedte en veelzijdigheid van het onderwerp aan. Soms zie je door de bomen het bos niet meer door de verschillende modellen en stromingen in gemeenteopbouw. Het boekje De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer van Ingrid Plantinga-Kalter geeft naar mijn idee een goed overzicht in een relatief dun boekje (100 pagina’s) en beschrijft kort maar bondig de belangrijkste zaken die met gemeenteopbouw te maken hebben, zoals de stromingen en trends binnen gemeenteopbouw, de theologie en kerkbeelden in gemeenteopbouw en de theorieën en toepasbaarheid van deze theorieën van gemeenteopbouw. Ook geeft ze een korte beschrijving van de belangrijkste (recente en Nederlandstalige) boeken en instrumenten van gemeenteopbouw. 

Een andere inleiding op dit onderwerp is het boek van Bram Krol Gemeentegroei Compleet, waarvan Bram zo eerlijk is om in zijn voorwoord toe te geven dat het boek niet compleet is, maar dat verdere studie en aanvulling nodig blijft. In dit boek geeft Bram een goed overzicht van het ontstaan van de Gemeentegroeibeweging, die hij laat beginnen bij Donald McGravan halverwege de vijftiger jaren van de vorige eeuw. McGravan was als zendeling werkzaam geweest in India en in een tweetal boeken Bridges of God (1955) en How Churches Grow (1961) doet McGravan onderzoek naar groeipatronen van kerken in India. Na terugkeer in Amerika begint McGravan de School of Church Growth, vanaf 1965 onderdeel van Fuller Theological Seminary in Californiё. Voor McGravan was “church growth” een synonym voor zending, namelijk het doorgeven van het evangelie. Tot 1972 was Gemeentegroei (althans in de VS) een stroming binnen de missiologie. In 1972 publiceert McGravan samen met C. Peter Wagner het boek Understanding Church Growth. Vanaf dat moment wordt de nadruk meer gelegd op de groei van de (plaatselijke) gemeenten en kerken. Vooral C. Peter Wagner heeft een grote rol gespeeld in de popularisering van Gemeentegroei, mede door zijn cursussen Gemeentegroei aan het Fuller Theological Seminary, waar hij vanaf 1971 professor is en in 1981 McGravan opvolgt als hoofd van de opleiding. Misschien wel het meest invloedrijke boek van Wagner is Your Church can Grow (1976), waarin hij zeven punten behandelt die samen de gezondheid van de gemeente bepalen. Gezondheid is meer dan aantrekkelijkheid. Wagner maakt veel gebruik van pragmatisme en optimisme en ook de bedrijfsmatige kijk op de kerk kon niet op een ieders instemming rekenen. Toch is Wagner fundamenteel geweest voor de ontwikkeling van de concepten van Gemeentegroei, met name bij gemeenten van evangelisch-charismatische signatuur. Vanaf 1982 geeft Wagner samen met John Wimber de cursus op Fuller “Signs, Wonders and Church Growth” die met name invloedrijk zijn geweest in de charismatische wereld en de bekendheid en bediening van John Wimber en zijn kerkgenootschap, The Vineyard Association, enorm hebben gestimuleerd. Ook in Nederland zijn velen (vooral in de evangelische wereld) door de boeken en conferenties van John Wimber beïnvloed. De Alpha cursussen zijn hier een goed voorbeeld van. 

In Engeland werd Eddy Gibbs in 1975 aangesteld om Gemeentegroei te introduceren. Hij heeft ook19 onder Wagner gestudeerd en publiceerde in 1981 zijn boek I believe in Church Growth. Hij baseert zich ook op de zeven gezondheidskenmerken van Wagner en introduceert dit succesvol in Engeland d.m.v. materialen en cursussen. 

In Duitsland publiceert Fritz Schwarz zijn eerste boek over missionaire ‘gemeenteopbouw’ Theologie des Gemeindeaufbaus samen met zijn zoon Christian. Zij leggen andere accenten dan de Amerikanen. In Amerika vraagt men zich af: werkt het? En in Europa is de vraag: klopt het? Met name Christian Schwarz bewerkt de zeven kenmerken van Wagner tot acht gezondheidskenmerken, omdat hij Wagner te weinig systematisch vond. Wagner had ook een liefde voor het uitzonderlijke, zoals mega-kerken, terwijl Schwarz vond een model algemeen toepasbaar moest kunnen zijn. De kenmerken van Schwarz in zijn boek De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling (1997) is dat een gemeente aan zijn zwakke punten moet werken. Deze moeten eerst gemeten worden d.m.v. het opstellen van een gemeenteprofiel.

De acht (richtinggevende!) kenmerken die Schwarz noemt zijn:

1. Toerustend leiderschap

2. Gavengerichte taakvervulling

3. Hartstochtelijk geloofsleven

4. Doelmatige structuren

5. Inspirerende samenkomsten

6. Groeigerichte gemeentekringen

7. Behoeftengerichte evangelisatie

8. Liefdevolle relaties 

Hier zien we eigenlijk alle onderwerpen terugkomen die bij Gemeenteopbouw van belang zijn en vaak ook in de andere modellen (zij het soms onder een andere naam) voorkomen. 

Een ander belangrijk accent van Schwarz is het inschakelen van alle gemeenteleden bij gemeenteopbouw. Van belang is daarom te weten welke gaven mensen hebben, zodat ze gavengericht taken kunnen vervullen in een gemeente. Zijn boek De Gaventest (1993) heeft daar een belangrijke rol in gespeeld. Ook hier zien we dat Schwarz voortborduurt op het gedachtegoed van Wagner.20 

Samengevat kun je zeggen dat in de Amerikaanse aanpak de nadruk ligt op getalsmatige groei, terwijl bij Schwarz de nadruk ligt op kwalitatieve groei. De spanning tussen deze twee aspecten blijf je herkennen zowel in de literatuur, als ook in de praktijk. Voor Rafaël zal de grote opdracht in Matt. 28:19 de belangrijkste motivatie moeten zijn om te streven naar numerieke groei. Daarmee is de link met missiologie zoals McGravan dit oorspronkelijk zag, weer gelegd. 

  • Verschil gemeentegroei en gemeenteopbouw

Bram Krol kiest bewust voor het gebruik van het woord ‘gemeentegroei’ als vertaling van het Engelse woord ‘church growth’. Hij geeft zelf al aan waarom dit woord in Europa niet goed aansloeg21, namelijk dat in Europa de kerk in het algemeen aan het slinken was. Bovendien was de term ‘evangelisch besmet’ volgens Krol. Vandaar dat in Europa de term ‘gemeenteopbouw’ meer algemeen bekend is en ook mijn voorkeur heeft. Het legt minder de nadruk op het moeten groeien in aantal, terwijl bij opbouw ook sterk gedacht kan worden aan de menselijke inbreng in dit proces, terwijl we de groei van God mogen verwachten. 

Volgens Krol is het werkgebied van Gemeentegroei hetzelfde wat bij de (universitaire) theologische studie onder Praktische Theologie viel, namelijk de uitvoerende taken van de kerk: evangelistiek, liturgiek, missiologie, predikkunde, pastorale vorming en kerkrecht. In Krol’s woorden is de Praktische Theologie meer oecumenisch en vaak nogal vrijzinnig.22 Dat ziet hij als een zwakte, omdat vrijzinnigheid haar principes maar moeilijk over kan brengen. Voor Krol is duidelijkheid van groot belang voor het ontwikkelen van een gezond kerkelijk leven. Hij ziet het boek van dr. Jan Hendriks Een vitale en aantrekkelijke gemeente (1990) als het begin om de Praktische Theologie en Gemeentegroei bij elkaar te brengen. Als (oud) hoofddocent gemeenteopbouw aan de VU, is Hendriks met name in Protestantse kringen (PKN) invloedrijk geweest door zijn vele publicaties en boeken, een rol die zijn opvolger dr. Sake Stoppels lijkt te hebben overgenomen. Zijn nieuwste boek Voor de verandering is daar een goed voorbeeld van. 

Plantinga laat vervolgens ook zien (en iets genuanceerder dan Krol) dat er een verschil kan zitten in de theologie achter gemeenteopbouw.23 Boeken over Gemeenteopbouw weerspiegelen vaak een visie op de Schrift en gaan uit van een bepaald Godsbeeld. Elke eenzijdigheid in een Godsbeeld heeft direct consequenties voor de manier waarop je met gemeenteopbouw omgaat, omdat het volgens Plantinga of (te)veel verantwoordelijkheid bij de mens legt, waardoor een grote mate van activisme dreigt (de evangelische benadering) of een sterke nadruk op de zondigheid van de mens en God (vooral) als verlosser ziet, zoals bij dr. M. te Velde. Dit eenzijdige Godsbeeld maakt mensen passief, waardoor er weinig ruimte is voor gemeenteopbouw. De angst van Te Velde is dat gemeenteopbouw een instrument is in handen van fanatieke vernieuwers, een mensgerichte bezigheid. Het verschil tussen de evangelische en de gereformeerde benadering wordt hierdoor onnodig groot, omdat ik denk dat beiden veel van elkaar kunnen leren en elkaar goed aanvullen. Plantinga zoekt het antwoord op deze problemen ook in een evenwichtig Godsbeeld en een evenwichtig mensbeeld.24 God is zowel Schepper, als Vader als Verlosser als Vernieuwer. Maar ook de mens heeft verantwoordelijkheden, mogelijkheden en beperkingen. Maar ook is de mens afhankelijk van God en heeft de leiding van de Heilige Geest nodig. De conclusie van Plantinga is dat ‘gemeenteopbouw een kwestie is van vertrouwen op God als de eigenlijke bouwheer van de gemeente.’25 

Dit vind ik een mooie conclusie en ik zou daarom willen pleiten dat een goede doordenking van je Ecclesiologie vooraf gaat aan het bestuderen van de principes van gemeenteopbouw. Bij Ecclesiologie kun je gaan nadenken over de theologische fundamenten van kerk zijn, waar ook je Godsbeeld en mensbeeld een onderdeel van uit moeten maken. 

  • De tegenstelling kwantiteit-kwaliteit

Uit de Amerikaanse literatuur (met name uit de hoek van de ‘church growth’ beweging) wordt sterk de nadruk gelegd op numerieke groei. Een gemeente functioneert pas goed als hij groeit in aantallen (kwantiteit). Anderen leggen meer de nadruk op kwalitatieve groei (moeilijker meetbaar), zoals Schwarz, die zegt dat ‘kleine gemeenten doorgaans de beste gemeenten zijn.’26 Bram Krol27 onderscheid drie soorten groei, namelijk getalsmatige groei, geestelijke groei en organisatorische groei. Getalsmatige groei kan eenvoudig gemeten worden en kan ook zinvol gebruikt worden voor allerlei doelen, al was het alleen maar om te weten hoeveel stoelen je klaar moet zetten en voor financiële planningen. 

Ook in de Bijbel zien we voorbeelden van aandacht voor getalsmatige groei (drieduizend, Hand. 2:41; vijfduizend mannen, Hand. 4:4; duizenden, Hand 21:20). Bij geestelijke groei moeten we denken aan groei in diepgang, dat mensen groeien in hun geloof. Dit aspect zien we ook terug in het boek Handelingen (6:7, 12:24, 13:49, 19:20). Hier wordt groei steeds gekoppeld aan de prediking en de verspreiding van Gods Woord. Getalsmatige groei is dan het gevolg van geestelijke groei! En onder organisatorische groei verstaat Krol alle organisatorische, structurele en communicatieve maatregelen, die een gemeente in staat stellen haar leden effectiever te dienen en buitenstaanders beter te bereiken. Alleen een goed georganiseerde gemeente kan groeien. Goede organisatie zal geen geestelijke groei opleveren, maar kan het wel beschermen. 

Bram Krol komt dan tot acht kenmerken van gezonde gemeenten28, waarbij de eerste vier de wortel zijn en de laatste vier de vrucht. Deze zijn:

1. Een praktikale theologie (mission)

2. Gerichte vorming (methoden)

3. Effectief leiderschap (mensen)

4. Een groeibevorderende structuur (middelen)

5. Inspirerende erediensten (vieren)

6. Een visionair geloof (leren)

7. Een liefdevolle gemeenschap (dienen)

8. Bewogen evangelisatie (groeien) 

  • Kernwoorden voor Rafaël: gezonde groei.

We zien dat Bram Krol het woord ‘gezonde’ gemeenten introduceert. Dit begrip ‘gezonde gemeenten’ speelt ook in Rafaël een grote rol. In het beleidsplan van Rafaël Nederland 2010 wordt gezegd dat “Rafaël Nederland heeft tot doel om een vruchtbare familie van gezonde gemeenten te zijn.” Deze ‘slogan’ staat ook prominent op de website van Rafaël29, vandaar dat ik dit motto onderaan elke bladzijde van deze scriptie heb opgenomen. Niet groei als doel op zicht, maar gezonde groei. In het beleidsplan worden verder een aantal speerpunten genoemd wat onder gezondheid wordt verstaan. Het hoofddoel is het ontwikkelen van gezonde leiders en gezonde gemeenten. Er worden drie doelstellingen genoemd, namelijk het doorbreken van groeibarrières, reproductie van leiderschap en een klimaat van voortdurende ontwikkeling en persoonlijke groei. Bij de invulling wordt gezegd: “Het werken en bevorderen van gezonde leiders en gezonde gemeenten is een kerntaak van onze beweging en het is een voorwaarde voor de ontwikkeling van de andere doelgebieden.”30 Het bieden van trainingen en onderwijs wordt gezien als één van de mogelijkheden om hier een praktische invulling aan te geven. In het beleidsplan wordt niet concreet gezegd wat gezondheid is en hoe je dit meet, maar op 24-11-2009 is er een Impact Trainingsdag geweest voor de Rafaël voorgangers met als thema: Geloven in gezonde groei, waarin dieper op deze principes is ingegaan, inclusief de bovengenoemde drie doelstellingen. Het onderwerp gezonde groei en hoe je dit kunt bereiken, leeft dus zeker binnen Rafaël. 

Ook is er in 2006 een Rafaël Gemeente Evaluatie ontwikkeld, wat begint met een seminar over ‘gezonde gemeenteontwikkeling’, gevolgd door het invullen van een evaluatie (een uitgebreide vragenlijst). Ook hier komt het begrip gezondheid steeds weer terug. De vijf onderdelen van de gemeente die worden geëvalueerd zijn:

1. Gezonde Gemeente Visie en Identiteit (wie willen we zijn)

2. Gezond Leiderschap

3. Gezond Geestelijk leven

4. Gezonde vruchtbaarheid

5. Gezonde en passende gemeente structuren en faciliteiten

Na het invullen van deze evaluatie biedt Rafaël Nederland de voorgangers de mogelijkheid van coaching en hulp om evt. actiepunten uit te werken. Het doen van zo’n gemeente evaluatie zou een goede (huiswerk)opdracht kunnen zijn voor deze Module Gemeenteopbouw, omdat het al bestaat en goed aansluit bij wat binnen Rafaël gangbaar is. 

  • Waarom Ecclesiologie?

In het algemeen gold als regel binnen de kringen van Gemeenteopbouw: ‘wat werkt is waar’.

Dit is een sterk pragmatische aanpak, wat ook goed past bij de Amerikaanse cultuur, waar dit idee in wezen vandaan komt. Dit heeft een aantal nadelen. Dit kan ons gevoelig maken voor hypes en ons steeds weer laat kiezen voor een andere cq betere (lees: succesvollere) aanpak. Ook is vaak niet duidelijk welke bijbelse of theologische principes er achter een bepaald model zitten. Sluit een bepaald model wel aan bij de eigen visie van kerk zijn? Wat is de balans tussen de hoeveelheid management en de hoeveelheid spiritualiteit in een bepaald model? 

Past een model wel binnen je eigen visie van gemeente zijn, incl. de opvattingen over het ‘ambt’ en de mogelijkheden van het ‘priesterschap van gelovigen’. Welke mogelijkheden biedt een kerk om gavengericht te gaan functioneren en welke gaven (en bedieningen) worden nog als belangrijk voor vandaag de dag gezien? 

Deze en nog andere vragen moeten eerst beantwoord worden door het bestuderen en nadenken over Ecclesiologie (leer van de kerk). Je visie en kijk op de kerk zijn in grote mate bepalend welke modellen en concepten van gemeente zijn passen bij een bepaalde kerk of gemeente. 

De belangrijkste onderwerpen die steeds terugkomen in de (door mij bestudeerde) literatuur31 over ecclesiologie zijn:

– Beelden32 van de kerk

– Identiteit van de kerk

– Structuur van de kerk

– Leiderschap (maar ook bedieningen) binnen de kerk

– Omgaan met traditie en vernieuwing

– De toekomst van de kerk

– De theologie van de kerk

Het spreekt voor zich dat deze onderwerpen zeker behandeld moeten worden. Zeker in deze tijd dat velen de kerk als instituut afwijzen, maar wel het geloof wel willen beleven op andere manieren. De ‘emerging church’ is een voorbeeld van een nieuwe vorm van kerk zijn, die zeker uitnodigt tot nadenken, zonder dit direct af te wijzen of toe te juichen. Soteria, Kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning33 heeft in 2005 een themanummer van haar tijdschrift gewijd aan het thema: Gemeenteopbouw en Ecclesiologie. Daarin beschrijft dr. René Erwich eigenlijk wat ik hierboven ook al signaleer als aandachtspunt. Hij zegt: “Welke onderliggende Ecclesiologie of gemeentevisie stuurt het proces van gemeenteopbouw? 

Elk opbouwmodel herbergt in de kern een kerkleer, een visie op de gemeente, waarin veel beslissingen al genomen zijn, zonder dat men zich dit meestal bewust is.”34 In dit hele themanummer worden diverse relevante aspecten van de samenhang van ecclesiologie en gemeenteopbouw behandeld. Een aantal artikelen en ideeën zal zeker verplichte kost zijn voor een ieder die hier verder over na wil denken. 

In een eerder themanummer van Soteria (maart 1992, p.51) komt deze gedachte ook al naar voren. Hierin wordt dr. J. Hendriks35 geciteerd, die zegt: “Wat in de praktijk effectief blijkt te zijn, behoeft theologisch nog niet legitiem te zijn’. Dit geeft voldoende aan wat het belang is van een gezonde ecclesiologie en het belang om daar grondig over na te denken. 

  • Vorming en toerusting is onderdeel (of de praktische invulling) van gemeenteopbouw.

You cannot lead any faster than you can educate”36

Voor Neil Anderson is de consequentie van leiderschap, dat leiders de verantwoordelijkheid nemen om andere leiders en gemeenteleden te trainen, onderwijzen en voor te bereiden voor geestelijke vernieuwing. Leiderschap wordt dus altijd vertaald in een praktische invulling in het gemeenteleven en de gemeenteopbouw. 

Enkele van de door mij gesignaleerde dilemma’s m.b.t. gemeenteopbouw en ecclesiologie zijn:

– Waarom is groei belangrijk voor ons? Wat is in wezen onze belangrijkste motivatie?

– Is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit? Kun je ze wel tegen elkaar uitspelen?

– Kun je groei (maar ook gezondheid) organiseren? D.w.z. wat zijn onze ideeën over de maakbaarheid van de kerk?

– Moeten we ons ontwikkelen van een pragmatische aanpak naar een betere doordenking van methoden en strategieën?

– Is contextualisatie van belang of is dit een uitvinding van mensen die bang zijn voor invloeden van buitenaf?

– Hoe houden we een balans tussen de neiging tot institutionalisering en een beweging blijven?

 

Voetnoten:

15 Versie mei 2006, pagina 1.

16 Baptistenseminarium Onderwijs- en Examenregeling, pagina 8.

17 Ik heb er een 15-tal opgenomen op de website http://www.schoolvoorgemeenteopbouw.nl, ook de voorgangers hebben ieder hun eigen, soms hele creatieve definities. (site is inmiddels opgeheven)

18 Ingrid Plantinga-Kalter, De gereedschapkist van de gemeenteopbouwer, p.10

19 Bram Krol vermeld dat hij (net als Gibbs) in 1977 de School of Church Growth heeft bezocht. Gemeentegroei Compleet, p.8

20 Zie: C. Peter Wagner, Your Spiritual Gifts can help your church grow (1979)

21 Gemeentegroei Compleet, p. 24-25

22 Gemeentegroei Compleet, p. 32

23 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.22-29

24 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.30-33

25 De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer, p.33

26 De praktijk van de natuurlijke gemeente-ontwikkeling, p.202

27 Gemeentegroei Compleet, p.101-104

28 Gemeentegroei Compleet, p.106-122

29 http://www.rafael.nl

30 p5. Beleidsplan Rafaël Nederland 2010 versie 1.0 (maart 2010)

31 Dr. Theo J.W. Kunst, De gemeente als organisme; Ds. Chris van Andel, De aantrekkelijke gemeente; J. Hendriks, Een vitale en aantrekkelijke gemeente; Jim Belcher, Deep Church; Dr. J.P. Versteeg, Kijk op de kerk; Dr. R. Boon, Op zoek naar de identiteit van de kerk; Derek Prince, Gods Kerk herontdekt; Everett Ferguson, The Church of Christ; Dr. Willem J. Ouweneel, De Kerk van God I, Miroslav Volf, After Our Likeness; Dr. Jan Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw; Alexander Strach, Leiderschap in de gemeente.

32 Dit bepaald ook je ideeën over en behoefte aan groei.

33 Uitgeverij Merweboek, Sliedrecht

34 Soteria nr. 4, 2005, p. 3

35 Een vitale en aantrekkelijke gemeente.

36 Extreme Church Makeover, p.145