“De verwarring rond ecclesiologie en pneumatologie is groot.“ Dr. A. van de Beek, 2012
“één lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en één Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.” Paulus, Efe. 4:4-6, (60)
“Wij geloven in één, heilige, katholieke en apostolische kerk.” Geloofsbelijdenis van
Nicea-Constantinopel(381)
1. Inleiding:
In dit artikel maken we een begin met het onderwerp Kerk (of Gemeente). In de theologie wordt de leer van de kerk ecclesiologie genoemd. Woord&Geest behandelt dit uitgebreid in hoofdstuk 8 (p.445-492) en in het algemeen wordt in de systematische theologie (dogmatiek) dit onderwerp als aparte leerstelling behandeld.
“Ecclesiologie is de bestudering van het wezen, de instellingen, de bediening, de opdracht en de regering van de gemeente.” (W&G, p. 449)
Het Nederlandse woord ‘kerk’ komt van het Griekse woord ‘kyriakon’ wat betekent ‘behorend bij de Heer’, wat twee keer in Bijbel voorkomt (1 Kor. 11:20 en Openb. 1:10). In de tijd van het NT werd dit nooit gebruikt voor de gemeente, in de na-apostolische periode werd dit pas gebruikt om een kerkgebouw aan te duiden. De weinige aanduidingen die we in het NT tegenkomen voor godsdienstige gebouwen zijn ‘tempel’ en ‘synagoge’. (Hand. 2:46, 5:42 en Jak. 2:2). Het gebruikelijk woord voor gemeente in het NT is het woord ‘ecclesia’, wat betekent ‘een samenkomst van mensen’, wat ook bekend was uit het dagelijkse leven. (Hand. 19:32). Het is in het NT dus (nog) niet een samenkomen van alleen gelovigen. De enige keer dat Jezus de woorden ‘ecclesia’ gebruikt, is in Matt. 16:18 ‘en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen.’ waarbij volgens W&G (p. 450) de nadruk ligt op ‘mijn’ en niet op ‘gemeente’. Hiermee is het unieke van de gemeente niet dat zij ‘ecclesia’ wordt genoemd, maar dat de vergadering van gelovigen bij Jezus hoort. Het ‘Lichaam van Christus’ is een beeld wat hier goed bij past (1 Kor. 12:27). Paulus gebruikt ook diverse malen de term ‘gemeente Gods’ (1 Kor. 1:1, 2 Kor. 1:1).
Bram v.d. Beek (p.14-20) noemt diverse beelden van de kerk, omdat zij ieder een eigen aspect en accent van de kerk beschrijven en kan op die manier een stukje van de volheid van de kerk benadrukken. “De beelden voor de kerk zijn niet scherp omlijnd en ook niet duidelijk gescheiden. De gedachten bewegen zich rond de focus van het beeld en ze lopen makkelijk in elkaar over.” “De verschillende beelden geven juist in hun vloeiende karakter aan dat de relatie tussen Christus en de gemeente niet op één manier kan worden weergegeven.”
Doel van de Kerk.
W&G (p.449) “God heeft de gemeente ingesteld om daardoor het evangelie te prediken en de gelovigen op te bouwen.”
Spreuken 16:4 “De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel.”
Ik kom tot een drietal doelen met de gemeente, die elkaar niet uitsluiten, maar aanvullen
1. Voor de gelovigen (opbouw, discipelschap, gemeenschap) Efe. 4:13, Matt. 28:18-20, Hand. 2:42, 1 Kor.10:16-17 (W&G. p.462-464)
2. Voor de wereld (grote opdracht) 1 Petr. 2:9, Matt. 28, Marc. 16:15
Het is duidelijk dat we het goede nieuws niet voor ons zelf mogen houden, maar verkondigen en uitdelen aan anderen. (Rom. 1:16, 10:14-16)
3. Voor God. God eren/aanbidden (Joh. 3:24, Hand. 26:7, Rom. 12:1, Openb. 6:15, 22:4, Hebr. 13:15) (W&G, p.464)
(David Watson, p.179) “The primary task of the church is to worship God. Even before the obvious evangelistic and missionary work, God’s people are called to be a worshipping community.”
Chr. dogmatiek (p.525) noemt de eerste twee punten: “De tweevoudige dynamiek van ‘behoren bij’ en ‘gezonden worden’ komen samen in het beeld van het volk van God, dat God zich ten eigendom heeft verworven om zijn grote daden te verkondigen (1 Petr. 2:9). Deze gemeenschap dient het heil van God in de wereld present te stellen.”
(Chr. dogmatiek, p.526): “Er is geen reden voor laatdunkendheid jegens het institutionele of zichtbare van de kerk of van een gemeente. Integendeel, het theologisch uitgangspunt is alles wat de kerk doet door middel van organisatie, ambten, sacramenten, rituelen, indeling van tijd en ruimte, muziek en missionair-diaconaal werk in dienst staat van het doel: de bemiddeling in het heil dat Christus aan zijn gemeente schenkt. Daaraan is alles ondergeschikt”
Wanneer begon de Kerk?
1. Op de 1e Pinksterdag (Hand 2:41-47) (Ferguson, p.63)
Bijna vanzelfsprekend wordt aangenomen dat de Kerk (of Gemeente) begonnen is op de 1e Pinksterdag.
Op de eerste Pinksterdag zien we de uitstorting van de Heilige Geest over de discipelen (Hand. 2:4), wat leidt tot een grote evangelisatiepreek van Petrus (Hand. 2:14-40), wat weer leidt tot de bekering én doop van 3000 mensen (Hand. 2:41). Deze mensen werden toegevoegd aan de kring van hen die geloven (Hand. 2:41, 47, 11:25 “En een brede schare werd de Here toegevoegd.”) en bleven volharden in een aantal zaken zoals onderwijs, gemeenschap, breken van het brood en de gebeden. Activiteiten die sindsdien de kern vormen van de kerkdienst door de eeuwen heen.
Petrus markeert de uitstorting van de Heilige Geest als het begin van alles in een latere situatie (Hand. 11:16). Er zijn zeven nieuwe beginnen:
1. Het begin van het tijdperk van de Heilige Geest.
2. Het begin van de openbare bekendmaking dat Jezus de Christus is. (Hand. 2:36)
3. Het begin van de prediking van het (volledige) evangelie. (zie 1 Kor. 15:1-5)
4. Het begin van het offer van vergeving in de naam van Jezus. (Hand. 2:38)
5. Het begin van het nieuwe verbond. (Jer. 31:34, Hebr. 9:15-22)
6. Het begin van het bijeenkomen van de kerk. (waarbij de volgorde van Matt. 28:19 ook wordt aangehouden in Hand. 2:41-44). De betekening van de woorden discipelen en gemeente zijn identiek. (Hand.11:26, vergelijk ook Hand. 6:1,7 en 9:31).
7. Het begin van gemeenschappelijke aanbidding en leven. (Hand. 2:42,44,46). Jezus en zijn volgelingen hadden op kleine schaal ook al een gemeenschappelijk leven en bezit (Luk. 8:3, Joh. 13:29).
Ferguson (p.60-63) noemt vier voorwaarden vooraf voor de NT kerk: dood van Jezus, opstanding van Jezus, uitstorting Heilige Geest, grote opdracht.
Jezus is het fundament van de kerk (1 Kor. 3:11), Jezus zelf bouwt zijn gemeente (Matt. 16:18) en Jezus is zelf de hoeksteen (Efe. 2:20). De dood en opstanding waren noodzakelijk dat Jezus het hoofd van de gemeente kon zijn (Efe. 1:20-22, Hand. 2:36).
De kerk zoals we die nu kennen kunnen we dan met recht de kerk van (in) Jezus Christus noemen. (1 Kor. 1:2, Efe. 1:2, Fil. 1:1, Kol. 1:1)
Ferguson (p.61) zegt: “De opstanding van Jezus is zowel de feitelijke als de theologische reden voor het begin van de kerk.”
2. In het OT. “De kerk in de wildernis.” De kerk is er altijd geweest. (vd Beek, p.86-87, Ferguson, p.56, 73-81)
Anderen zeggen dat de Kerk er altijd al is geweest, ook in het Oude Testament. Het beeld van Israël als volk van God (Deut. 29:12-13) is daarvoor een duidelijke aanwijzing. Naar mate de tijd van de kerk uitgestrekter werd, werd ook het besef van eenheid van het volk van God door de eeuwen heen groter. Dat was niet alleen de eenheid vanaf de eerste Pinksterdag, maar ook de tijd ervoor. Abraham wordt immers de vader van alle gelovige genoemd (Rom. 4:16, Gal. 3:7). Augustinus laat de kerk beginnen bij Abel omdat hij de eerste gelovige was die de marteldood stierf (Matt.23:35, Hand. 7:52) en ook de lijn van geloofshelden begint bij Abel (Hebr. 11:4-40). Bram van de Beek (p.87) zegt “Alle gelovigen van het Oude en Nieuwe Verbond vormen de ene wolk van getuigen die ons aanmoedigen om vol te houden in de aardse strijd. (Hebr. 12:1-3). Calvijn gaat nog een stap verder en laat de kerk bij Adam beginnen. Adam is de eerste mens en ook de eerste mens die genade ontvangt. Aan Adam is ook de belofte gegeven dat de kop van de slang vermorzeld zou worden (Gen. 3:15). Daarom zien we Adam ook terug in het geslachtsregister van Lucas, van Jezus de Zoon van God tot Adam de zoon van God (Luc. 3:38).
We zien in ieder geval een sterke continuïteit (en parallellen) tussen het handelen van God in het Oude Testament en zijn handelen in het Nieuwe Testament.
Relatie met Israël (vd Beek, p.14-15)
De nieuwtestamentische auteurs ontwikkelen hun gedachtegoed vanuit het verstaan van Israël. Israël is het volk van God, een heilig volk dat zijn eigendom is. (Ex. 19:5). Dit volk is nu de kerk, mensen uit de heidenen in Israël opgenomen, terwijl mensen die in Israël geboren waren zijn buitengesloten door hun ongeloof. (Hebr. 3:19, Rom. 11:20). Dat wil niet zeggen dat de kerk een nieuw Israël is. Het is veelal zo dat het wezen van Israël als heilig volk van God pas in de kerk door het geloof in Christus tot zijn recht komt. (1 Petr. 2:9)
Ps. 74:2 “Gedenk uw gemeente, die Gij van ouds hebt verworven, die Gij verlost hebt als stam van uw erfdeel.”
Bibliografie:
Barnard, dr. M. (red.), De weg van de liturgie, Meinema 1998
Beek, dr. A. van de, Lichaam en Geest van Christus, Meinema 2012
Beek, dr. A. van de, Gemeente van Christus, schetsen voor de praktijk, Meinema 2013
Berkhof, dr. H., Christelijk geloof, Callenbach, 1985 (5e druk) (p.335-413)
Brink, dr. G. van den & dr. C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Boekencentrum 2012 (p.517-578)
Duffield, Guy P. & Van Cleave, Nathaniel M. Woord en Geest Hoofdlijnen van de theologie van de pinksterbeweging, Kok Kampen 1996 (p.445-492)
Erwich, René, Veelkleurig verlangen, Wegen van missionair gemeente-zijn, Boekencentrum 2008
Fee, Gordon, De Heilige Geest in de Gemeente, Novapres 1996
Ferguson, Everett, The Church of Christ, Wm. B. Eerdmans Publishing 1996
Gibson, Alan F. (editor), The Church and its Unity, Inter-Varsity Press 1992
Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God I, Medema 2010
Ouweneel, dr. Willem J., De Kerk van God II, Medema 2011
Poll, Evert W. van de, Samen in de naam van Jezus, Boekencentrum 2009
Derek Prince, Gods Kerk herontdekt, DPN Nederland 2007
Versteeg, dr. J.P., Kijk op de kerk, Kok 1990
Volf, Miroslov, After Our Likeness, Wm. B. Eerdmans Publishing 1998
Watson, David, I Believe in the Church, Hodder and Stoughton, 1987
Tijdschriften:
Soteria